lijk gemaakt, want onmiddellijk na deze bedenking geeft Lampo de ingrediënten van het boek dat hij gaat schrijven. ‘Een allang dode dichter, een niet zo geslaagde roman, een gemoedelijke kerkhofbewaker, een literair
dossier, een man in een plas bloed, een andere man die over mijn bestaan besliste, lang voor ik er was. Een vrouw. Stonehenge’ (id.). Zonder dat hij het beseft, is Paul Deswaen op een belangrijk moment van zijn leven aangekomen (Lampo maakt dat duidelijk met het beeld van Tristan die zich nog niet bewust is van wat er met hem gaat gebeuren als hij het elixir drinkt), ook al zijn er uiterlijke tekenen die daar op wijzen: zo erft hij van een suikeroom een leuk huisje op het platteland waar hij zich in rust en vrede aan de literaire arbeid zal kunnen wijden. Dan komt de bewuste opdracht. Samen met zijn uitgever gaat Deswaen naar het Archief in Antwerpen, waar zij het dossier van Van Kerckhoven opvragen. Zij vinden een karamellevers dat van cruciaal belang zal blijken te zijn, want het is een vervalsing, niet in de zin van een mystificatie, maar een bericht in code dat verband houdt met de Tweede Wereldoorlog en de collaboratie. Nu heeft Deswaen in die oorlog zijn vader verloren, maar dat is niet gebeurd ten gevolge van een ziekte, zoals zijn moeder het hem altijd heeft voorgehouden, maar in de vorm van een brutale moord door de Vlaamse SS. Vanaf dat ogenblik wordt de dood van de vader een obsessie voor de schrijver, die de achtergronden van die wrede en zinloze daad wil ontrafelen. Maar dood en liefde zijn altijd dicht in elkaars buurt, en wanneer een lieftallige Engelse doctoranda in Antwerpen opduikt om er het verband tussen de Angelsaksische en de Vlaamse literatuur te onderzoeken, ontstaat een liefdesrelatie tussen het meisje en de schrijver. Zij zal hem ongewild op het spoor brengen van het geheim waar hij ijverig naar op zoek is, zodat hij uiteindelijk nog met de moordenaar van zijn vader wordt geconfronteerd.
Op het eerste gezicht wat vergezocht, is de roman van Lampo een flinke brok lectuur die weliswaar wat wijdlopig is, maar op bepaalde ogenblikken de lezer toch nieuwsgierig maakt. Heel zorgvuldig heeft Lampo climaxen ingebouwd waarbij men, ook al is het einde vlug voorspelbaar, geneigd is verder te lezen om samen met het hoofdpersonage het geheim te ontcijferen. Voor Lampo zelf heeft de roman duidelijk nog een andere functie gehad. In de televisieuitzending Wie schrijft die blijft noemde hij het een geestelijk testament. Inderdaad legt hij op een aantal plaatsen rekenschap af van zijn eigen schrijverschap, zowel via Deswaen als via Lampo zelf. Wellicht als binnenpretje ontstaan, is deze verwijzing naar zichzelf een storend element in de roman, net als de giftige aanvallen op andere schrijvers en critici ongepast en irrelevant zijn. Het is jammer dat deze glossen in de intrige van De elfenkoningin zijn binnengeslopen, temeer daar zij de langdradigheid bevorderen. Maar het moet gezegd worden: deze roman bewijst ook nog eens het ontegenzeglijke vakmanschap en de levendige fantasie die we uit ander werk van Lampo kennen.
Paul van Aken
hubert lampo, De elfenkoningin, Meulenhoff, Amsterdam, 1989, 631 p.