Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |||||
De republiek Suriname.
| |||||
[pagina 53]
| |||||
Problemen en perspectieven
| |||||
Geo- en etnografische gegevensSuriname ligt in de noord-oosthoek van het Zuidamerikaanse continent. Het heeft een oppervlakte van 163 820 km2 en wordt door ruim 400 000 mensen bewoond. Het grootste deel hiervan woont in de vrij smalle kuststrook en ongeveer de helft is gevestigd in en rondom de hoofdstad Paramaribo. Langs de grote rivieren van het tropische regenwoud wonen de afstammelingen van de Marrons, de gevluchte slaven, en de Indianen, die de oorspronkelijke bewoners van het land als voorouder hebben. In het kustgebied vinden wij Creolen, afstammelingen van de Afrikaanse slaven en - in mindere mate - van de plantage-eigenaars en andere blanken, de Hindostanen en de Javanen die na de afschaffing van de slavernij als contractarbeiders in Suriname zijn gekomen uit respectievelijk het voormalige Brits-Indië en Nederlands-Indië.Ga naar eindnoot(1) Hoewel er vooral in en om Paramaribo een steeds groeiend contact is tussen de bevolkingsgroepen, zijn zij toch nog duidelijk als culturele eenheden te onderscheiden. | |||||
GeschiedenisOver de pre-columbiaanse geschiedenis van Suriname is weinig bekend. De Spanjaarden hadden weinig belangstelling voor de modderige kust. Hoewel er in de eerste helft van de 17e eeuw enkele verspreide vestigingen langs de | |||||
[pagina 54]
| |||||
rivieren waren van Joden, Engelsen, Fransen en Hollanders, begint de eigenlijke kolonisatie pas in 1652 als Willoughby vanuit Barbados planters en slaven naar Suriname brengt om daar plantages te vestigen. In 1664 begonnen Portugese Joden, die Brazilië moesten verlaten, met plantagelandbouw aan de Boven-Suriname, waar zij op Joden-Savanne een synagoge bouwden, waarvan de fundamenten nu nog bestaan. In 1667 verovert de Zeeuw Abraham Crijnssen het fort Willoughby bij Paramaribo op de Engelsen, dat sindsdien Fort Zeelandia wordt genoemd. Bij de vrede van Breda in datzelfde jaar behield Nederland Suriname. Vanaf die tijd tot 1975, met slechts een onderbreking in de Napoleontische tijd toen de Engelsen het bestuur overgenomen hadden, is Suriname Nederlands geweest. Sinds 1954 was Suriname autonoom op binnenlands gebied, dus ook wat het onderwijs en de taalkeuze betrof. In 1975 werd het land onafhankelijk. In 1980 vond een militaire staatsgreep plaats, maar na vrije verkiezingen in 1987 werd de democratie hersteld. Na 8 jaar militaire dictatuur bevindt het land zich thans in ernstige economische problemen, terwijl een guerillaoorlog vanuit het binnenland Suriname heeft ontwricht en duizenden boslandbewoners heeft doen vluchten, hetzij naar Frans-Guyana, hetzij naar Paramaribo. | |||||
Geschiedenis van het Nederlands in SurinameOngeveer 300 jaar heeft Suriname onder Nederlands bestuur gestaan. We zouden dus kunnen verwachten dat het land een door en door Nederlands karakter heeft en dat het Nederlands door alle bewoners van het land wordt verstaan en gesproken, zoals men in het buurland Guyana (dat slechts 150 jaar Engelse kolonie is geweest) Engels verstaat en spreekt en in Frans-Guyana Frans. De meer ontwikkelden en de jongere generatie in en om Paramaribo kunnen zich inderdaad goed tot redelijk in het Nederlands uitdrukken, maar gaan we de districten in (het niet-stedelijk kustgebied), dan zullen we zeker tegenover de bewoners van Aziatische origine, een andere taal moeten gebruiken, en gaan we naar het binnenland, dan komen we met Nederlands ook niet ver. Om te begrijpen hoe dit komt zullen we weer de geschiedenis in moeten gaan. Toen Suriname in 1667 Nederlands werd, vertrokken niet direkt alle Engelse plantagehouders en evenmin hun slaven, die het Neger-Engels spraken dat zij van Barbados hadden meegenomen of in Suriname hadden geleerd. De Nederlanders bleven in het contact met de slaven van deze taal gebruik maken. De nieuwe slaven pasten zich aanGa naar eindnoot(2) en zo ontwikkelde zich in Suriname een Creolentaal op Engelse basis, die heel duidelijk onderscheiden was van de officiële taal van het land. (Ook in Indonesië drong het Nederlands niet tot grote groepen van de bevolking door, doordat de Nederlanders in hun contact met de bevolking gebruik maakten van de reeds bestaande lingua franca, het Maleis). Zelfs bij het officiële taalgebruik was het Nederlands in de beginjaren niet vanzelfsprekend, getuige het plakaar van 15 juli 1688: ‘Allen dengenen die desen sullen sien ofte hooren lesen salut; doen te weten dat ons in de voorlede als voerig coert telckens sijn tevoren gecomen verscheyde documenten door de planters ende ingeseeteenen tot verificatie haerer saecken geproduceert, welcke in vremde | |||||
[pagina 55]
| |||||
taelen geschreven waeren, dat groote moyelijckheyt aen de regeringe alhier veroorsaeckt. Soo ist dat het Hoff om dese en andere redenen meer goetgevonden heeft, gelijck het goet vint bij desen, alle ingesetenen alhier te notificeren dat sij van nu in het toecomende alle requesten ende verdere instrumenten die sij aen 't Hoff soude mogen comen te remonstreren, sullen hebben te doen stellen en schrijven in de Nederduytsche tael, ofte sullen bij faute van dien telckens affgewesen werden.’Ga naar eindnoot(3) Uit dit plakaar kunnen we afleiden dat vele blanke bewoners van Suriname het Nederlands niet als moedertaal hadden, een situatie die ook in de 18e eeuw bestaat. Omstreeks het midden van deze eeuw schrijft gouverneur Mauricius (1692-1768) aan de Staten Generaal het volgende over de blanke kolonisten: ‘... dat het gros der inwoonders der colonie bestaat uit een zaamenvloeisel van allerlei natien, waaruit proflueren vier natuurlijk gevolgen: 1e (......) 2e. Dat ten minste de meesten vreemd zijnde, geen Neerlands hart en vervolgens geen patriottische sentimenten hebben, dewijl ze Nederland niet voor hun vaderland houden. 3e. Dat tusschen lieden van differente natien onmogelijk die band van harmonie kan veezen, die ordinair subsidieert tusschen uniforme landslieden, gelijk in de Fransche en Engelsche colonien en 4e. dat ze altijd animum revertendi behouden en dus geen attachement hebben voor een land, 't welk ze considereeren niet als een woonplaats van hen en hare kinderen, maar alleen als een land van vreemdelingschap en passage’.Ga naar eindnoot(4) De Europeanen in Suriname vormden dus zeker geen groep die het Nederlands bewust of onbewust kon uitdragen. Bovendien was het aantal Europese vrouwen relatief gering, waardoor veel blanke mannen een Creoolse ‘huishoudster’ en in uitzonderingsgevallen een echtgenote hadden. Toch gingen juist veel kinderen uit deze verbintenissen de kern vormen van de Nederlands-sprekende, blijvende bewoners van de kolonie. Veelal werden deze kinderen vrij verklaard en kregen zij enige scholing, waardoor zij o.m. in aanmerking kwamen voor plantage-opzichter en voor lagere functies in de ambtenarij. Behalve hun kleur onderscheidde het spreken van Nederlands hen van de slaven en - na afschaffing van de slavernij in 1863 - van de ongeschoolden. Deze groep identificeerde zich zoveel mogelijk met de Europeanen en trachtte haar Nederlands te perfectioneren. Aan de kinderen werd verboden ‘Neger-Engels’ te spreken, zowel thuis als op het schoolerf. Wie betrapt werd moest zijn mond met zeep spoelen, anders ‘zou hij een zwart mondje krijgen.’ Dit ‘Neger-Engels’, dat we in het vervolg liever met de moderne naam Sranan (Surinaams) zullen aanduiden, was echter allerminst uitgeroeid en kreeg na de immigratie van de Aziatische contractarbeiders zelfs een uitgebreider functie. De Hindostanen (immigranten uit het voormalig Brits-Indië) en later de Javanen werden te werk gesteld op de plantages om de taak van de slaven, die - nu vrij - weinig meer voor de plantagelandbouw voelden, over te nemen. In het contact gebruikten de opzichters gewoonlijk het Sranan en om zich te kunnen handhaven moesten de immigranten deze vrij eenvoudige taal wel leren. Sranan was daardoor de lingua franca geworden tussen de verschillende bevolkingsgroepen. De Creolen in de distrikten, waar zij gewoonlijk kleine landbouw uitoefenden, en in de volkswijken van Paramaribo bleven Sranan als moedertaal spreken. De zending (van de Hernhutters) en de missie hadden tijdens de slavernij van deze taal gebruik moeten maken, ook bij het onderwijs, en gingen daar na 1863 mee door. Na de afschaffing van de slavernij ging Nederland echter over tot een bewuste assimilatiepolitiek en een belangrijk onderdeel daarvan was de invoering van het Nederlands als enige onderwijstaal. In 1876 werd in Suriname de algemene leerplicht ingevoerd, in het Nederlands. De Hernhutterscholen gingen nog enige tijd door met onderwijs via het Sranan, in 1890 echter werden zij bedreigd met inhouding van de subsidie, waarop ook deze scholen geheel op Nederlands overschakelden. Alleen de boslandscholen in het binnenland mochten van Sranan gebruik blijven maken. | |||||
[pagina 56]
| |||||
De officiële koloniale politiek samen met het hoge prestige dat het Nederlands genoot vooral als gevolg van de houding van de Creoolse bovenlaag, leidde enerzijds tot een goede tot uitstekende beheersing van het Nederlands in de meer ontwikkelde kringen, en dat waren langzamerhand niet alleen de lichtgekleurde, maar ook de donkergekleurde Creolen en de Hindostanen die een behoorlijke scholing hadden genoten; anderzijds tot een schoolsysteem waarbij alleen enige onbegrepen verbale kennis werd overgedragen en dat vrijwel geheel langs de kinderen heen ging. Ik wil dit laatste met een kleine anekdote illustreren. In 1958 bezochten mijn man en ik een schooltje in een dorp van kleine Creoolse landbouwers. De onderwijzeressen gaven keurig les in het Nederlands, de kinderen lazen hun lesjes even keurig. Na school wachtten we in de woning van de onderwijzeressen op mijn schoonzuster, die schoolhoofd was. Een van de leerkrachten had een paar knaapjes terug laten komen, omdat ze ondeugend waren geweest en ergens vruchten hadden gestolen. Op de veranda kregen de zondaars een flinke schrobbering en een wijze levensles, geheel en al in het Sranan. Toen wij de onderwijzeres vroegen waarom ze nu geen Nederlands had gebruikt, was haar antwoord: ‘Maar DIT moeten ze goed begrijpen!’ Voor de Aziatische bevolkingsgroepen in de distrikten werden tussen 1890 en 1906 zgn. koelie- en dessascholen gesticht waar de kinderen in hun moedertaal les kregen. Toen bleek dat de meeste contractarbeiders niet naar hun land zouden terugkeren, werd dit systeem enigszins gewijzigd, maar heel lang is het onderwijs in de distrikten niet alleen in de praktijk maar ook officieel beperkter geweest dan in de stad, waardoor het Nederlands daar minder doorgedrongen is. Bij de Hindostanen en - in iets mindere mate - bij de Javanen vinden we ook een streven om de taal van het land van herkomst te cultiveren. Het verwerpen van de moedertaal als onbeschaafd, is bij hen minder sterk dan bij veel Creolen. Na 1945 werd een begin gemaakt met dekolonisatie. Veel Surinaamse jongelui kregen de gelegenheid een universitaire of andere hogere studie in Nederland te volgen. Zij realiseerden zich daar dat de waardering voor hun veelal perfecte Nederlands veel minder was dan ze hadden verwacht, en dat zij juist meer gewaardeerd werden om hun specifieke Surinaamse eigenschappen. Het zoeken naar en het belijden van de eigen identiteit was begonnen, waarvoor overigens ook binnen Suriname de eerste aanzetten waren gegeven.Ga naar eindnoot(5) Bij dit zoeken naar eigen identiteit zette men zich vaak af tegen de Nederlandse kolonisator en vooral tegen de Nederlandse cultuuren taalpolitiek. Het Sranan werd meer gecultiveerd en er verschenen in deze taal prachtige gedichten.Ga naar eindnoot(6) In 1948 werd het Algemeen Kiesrecht ingevoerd. Om de kiezers te bereiken moesten de politici wel gebruik maken van de volkstalen, die daardoor een deel van hun sociaal stigma begonnen te verliezen. In dezelfde periode vond een reorganisatie van het onderwijs plaats, waarbij o.m. het distriktsonderwijs werd verbeterd en een betere doorstroming naar het vervolgonderwijs kon plaatsvinden. In 1950 werden ook een Kweekschool voor Onderwijzers en een Algemene Middelbare school opgericht. De laatste gaf toegang tot de Nederlandse universiteiten. (Suriname kende sinds 1882 een opleiding voor geneesheren en | |||||
[pagina 57]
| |||||
sinds 1948 een avondopleiding voor juristen; in 1968 werden deze opleidingen samen met nieuwe faculteiten geïncorporeerd in de Universiteit van Suriname). Veel grotere groepen kregen nu toegang tot vervolgonderwijs, waaronder veel kinderen uit niet-Nederlandstalige milieus. Dit leidde tot een grotere verspreiding van het Nederlands, maar het peil van de taalbeheersing daalde in verschillende opzichten. Voor veel leerlingen was het vak Nederlands het grote struikelblok bij het onderwijs. Opeenvolgende Surinaamse regeringen hebben geprobeerd in deze situatie verbetering te brengen, echter zonder veel succes. Het advies van verschillende linguisten om de kinderen gedurende de eerste schooljaren in de moedertaal op te vangen en de basisvaardigheden ook via die taal aan te leren, waarna overschakeling naar de officiële taal zou moeten plaatsvinden, is steeds uit praktische en/of politieke overwegingen verworpen.Ga naar eindnoot(7) | |||||
Aard van het Nederlands in SurinameHet Nederlands dat in Suriname gesproken wordt is niet identiek aan het Standaard of Algemeen Nederlands in Europa. In de eerste plaats zijn er duidelijke verschillen in uitspraak, ook in de taal van de ontwikkelde Surinamer. De tong-r is normaal, de Hollandse gebrouwde r wordt als een spraakgebrek of als aanstellerij beschouwd. De w is over het algemeen bilabiaal zoals in het Engels. Een sterk geronde w wordt gewoonlijk niet als beschaafd geaccepteerd, maar de Hollandse labiodentale w wordt vaak verstraan als een v. In het normale spreken bestaat er geen verschil tussen v en f en tussen z en s. Als gevolg van het onderwijs horen we bij het lezen en het verzorgd spreken dikwijls wel de z, ook waar die als gevolg van assimilatie als een s moet worden uitgesproken, b.v. ‘ik zie’ i.p.v. ‘iksie’. Ook de aa wordt dikwijls iets gerond. Het woordaccent van bepaalde woorden wordt soms anders gelegd dan in Europa, b.v. ‘kinderáchtig’. Het spreektempo ligt over het algemeen iets lager dan in Nederland. Surinamers hebben soms moeite snel sprekende (en slecht articulerende) Nederlanders te verstaan. Verzorgd sprekende Vlamingen zijn voor hen in het algemeen beter te volgen.Ga naar eindnoot(8) In de woordenschat zijn zoveel niet-Europees-Nederlandse woorden opgenomen, en hebben zoveel woorden een andere betekenis behouden of gekregen dat het gerechtvaardigd lijkt om van Surinaams-Nederlands te spreken.Ga naar eindnoot(9) Van DonselaarGa naar eindnoot(10) heeft in zijn Woordenboek van het Surinaams-Nederlands 6600 trefwoorden opgenomen. Zelfs als we zouden aannemen dat een deel van deze woorden eerder in een woordenboek van het Sranan thuishoort, houden we nog vele duizenden woorden over. Voor de meeste Surinaamse planten en dieren en voor allerlei gerechten bestaan geen woorden in het Algemeen Nederlands. In Nederland kunnen we alleen een hartgrondige hekel aan iemand hebben, in Suriname brengen we ook onze hartgrondige dank uit. Ook bestaan er keurig Nederlands klinkende woorden, die men in Europa niet kent, z.a. ‘bijlegfuif’ voor wat men in Nederland een Amerikaanse fuif noemt (en in het Engels een ‘Dutch Party’). Er is echter weinig neiging tot purisme: bijna alle autoonderdelen worden met hun Amerikaanse naam aangeduid. In het verwijzingssysteem van veel Surinamers treffen we afwijkingen aan van het Europees-Nederlands. Zo wordt de voornaamwoordelijke aanduiding ‘er’ bij voorzetselconstructies dikwijls weggelaten, b.v. ‘Ik reken op dat je komt’. De neiging bestaat ook om niet alleen naar het-woorden maar ook naar de-woorden met ‘het’ te verwijzen, b.v. sprekend over een emmer ‘Ik heb het in de keuken gezet’. Ook bij de werkwoordstijden zijn verschillen op te merken. Zo gebruikt de Surinamer dikwijls ‘gaan’ als hulpwerkwoord van de toekomende tijd, zelfs bij het werkwoord ‘gaan’, b.v. ‘hij gaat gaan’. Het is echter moeilijk de grens te trekken tussen algemeen gangbaar Surinaams-Nederlands en onvolledige taalbeheersing.Ga naar eindnoot(11) Verschillende schrijvers hebben bewust geprobeerd Surinaams-Nederlands te gebruiken. Zeer natuurlijk doen korte verhalen aan | |||||
[pagina 58]
| |||||
van R. Dobru (pseudoniem van de in 1983 overleden Robin Raveles). In zijn eerste romans schrijft ook Edgar Cairo een Surinaams-Nederlands dat vrij dicht bij de gesproken taal ligt. In zijn latere romans en cursiefjes gebruikt hij echter een taal die hij zelf heeft gevormd en die veelal letterlijk vertaald Sranan is. | |||||
ProblemenIn het voorgaande hebben we al enkele problemen van het Nederlands in Suriname genoemd:
Bij het streven naar en het in 1975 verkrijgen van volledige politieke onafhankelijkheid, bleek dat Suriname door het Nederlands tamelijk geïsoleerd was in de regio, waar de wereldtalen Engels en Spaans gangbaar zijn en het grote buurland Brazilië Portugees spreekt. Door het ministerie van Onderwijs wordt dit wel onderkend, maar uit praktische overwegingen wordt het Nederlands gehandhaafd. Overschakeling naar een andere taal (voor velen is Engels dan de grootste kanshebber) zou een enorme intellectuele en financiële inspanning vereisen die het land voorlopig niet kan opbrengen. Er is echter weinig enthousiasme voor het Nederlands bij de jongere en schoolgaande generatie. Door de antiNederlandse propaganda van de machthebbers tussen 1980 en 1987, vooral na de opschorting van de Nederlandse ontwikkelingshulp na 1982, is dit enthousiasme nog verder verminderd, terwijl de import van Nederlandse boeken als gevolg van deviezenschaarste vrijwel stil ligt en ook de bibliotheken nauwelijks meer van nieuwe boeken voorzien worden.Ga naar eindnoot(12) Doordat veel niet-Nederlandstalige kinderen het Nederlands pas op school in een tamelijk formele situatie leren, beheersen zij niet de verschillende taalstijlenGa naar eindnoot(13), waardoor hun Nederlands dikwijls een stijf en boekachtig karakter heeft. In de praktijk wordt bij informele situaties de moedertaal of het Sranan gebruikt, talen die overigens ook in bepaalde formele situaties een functie hebben. Midden in een gesprek of zelfs midden in een zin kan van taal gewisseld worden en deze ‘code switching’ is vrijwel steeds functioneel. Een paar recente voorbeelden: De Vice-President (een functie die te vergelijken is met die van premier) spreekt via de televisie over verschillende invoerbeperkingen. Hij spreekt Nederlands, hetgeen in overeenstemming is met zijn functie en de aard van het onderwerp. Hij zegt o.m. dat geen tabaksprodukten meer geïmporteerd mogen worden met uitzondering van shag-tabak. Dan schakelt hij over naar het Sranan en zegt: ‘Jullie zullen nu zeggen dat die uitzondering is gemaakt omdat ik zelf shagjes rook, maar onze sigarettenfabriek fabriceert nog geen shag-tabak. Binnenkort gaan ze dat doen en dan wordt natuurlijk ook de import van shag-tabak verboden’. Na dit informele intermezzo gaat hij weer verder in het Nederlands. Onze enige vrouwelijke minister (van Binnenlandse Zaken) inspecteert werkzaamheden in het distrikt waar haar Creoolse voorouders vandaan komen en probeert de bewoners ervan te overtuigen dat zij goed gebruik moe- | |||||
[pagina 59]
| |||||
ten maken van de nieuwe faciliteiten. Zij spreekt Nederlands, Sranan zou hier te familiaar zijn of beledigend kunnen worden opgevat (Jullie zijn te onontwikkeld om Nederlands te begrijpen). Maar dan gaat zij over tot inwijding van een nieuwe dam en dat doet zij op traditionele wijze met een (bier)plengoffer en daarbij spreekt zij het formele Sranan dat bij een dergelijke handeling hoort. Ook dit werd op de televisie vertoond. Bij de eerder genoemde problemen van het Nederlands kunnen we dus nog voegen
| |||||
PerspectievenNa kennisneming van al deze problemen, zou men wellicht kunnen concluderen dat het Nederlands in Suriname weinig toekomst meer heeft. Er zijn echter verschillende factoren die het waarschijnlijk maken dat deze taal in Suriname nog lange tijd gehandhaafd zal blijven. Overschakeling naar een andere taal lost de meeste problemen niet op en zal weer nieuwe problemen scheppen. Hoewel de kennis van het Engels tamelijk wijd verbreid is (bioscopen en televisie draaien Amerikaanse films zonder vertaling), blijkt de taalbeheersing toch oppervlakkig te zijn. De meeste studenten hebben grote moeite met het lezen van Engelse vakliteratuur en geven de voorkeur aan een Nederlandse vertaling als die bestaat. Invoering van het Sranan zou op politieke bezwaren stuiten, daar deze taal door vooral de Hindostanen in de eerste plaats als een Creoolse groepstaal wordt beschouwd. En op praktische bezwaren omdat er nauwelijks een lees- of schrijftraditie in die taal bestaat. Bovendien zou het isolement van Suriname nog groter worden. In 1974 stelde de toenmalige minister van Onderwijs (die sinds 1988 weer minister van Onderwijs is) in zijn Nota vreemde talen in het onderwils dat ‘Suriname mettertijd zal omzien naar een andere officiële taal die of Surinaams of internationaal is. Dit is echter een kwestie van zeer lange termijn. Voorlopig zal het Nederlands officiële taal en schooltaal blijven en zal de Surinaamse leerling zich moeten blijven inspannen zowel om het Nederlands te leren als om andere vakken door middel van het Nederlands onder de knie te krijgen.’ En zelfs in 1983 toen de officiële anti-Nederlandse gezindheid hoogtij vierde, werd een alfabetiseringscampagne gelanceerd in het Nederlands, wat nogal merkwaardig was, daar vrijwel niemand uit de doelgroep ook maar Nederlands verstond. (De campagne is geen succes geworden.) In een recente discussienotaGa naar eindnoot(14) stellen de samenstellers: ‘Het grootste voordeel van onze meertalige situatie is dat er geen plaats is voor een taalstrijd (Cf. bilinguale landen zoals Canada en België), omdat er juist veel etnische varianten zijn en omdat wij juist het Nederlands (dat zijn wortels in Nederland heeft) als officiële taal hanteren.’ Een andere positieve factor is het bestaan van een opleiding tot docent Nederlands (binnen het Instituut voor de Opleiding van Leraren) sedert de jaren zestig. De opleiding is geheel gericht op de situatie van het Nederlands in Suriname, waardoor de leerkrachten, die op drie verschillende niveaus worden opgeleid, voor hun taak in onze veeltalige situatie zijn berekend. Voor deze opleiding bestaat een redelijke belangstelling en er worden geregeld docenten afgeleverd.Ga naar eindnoot(15) Het is echter wel noodzakelijk dat op korte termijn van boven af richtlijnen worden gegeven voor het gebruik van het Nederlands, m.a.w. dat overgegaan wordt tot standaardisatie van het Surinaams-Nederlands. Op deze wijze kan een eind gemaakt worden aan de grote onzekerheid die nu bij de leerkrachten bestaat en - wat misschien nog belangrijker is - de Surinaamse variant van het Nederlands kan dan als een eigen taal worden ervaren en niet alleen een communicatiemiddel zijn, maar ook een expressiemiddel worden, voor zover dit nog niet het geval is. Er zijn reeds nu dichters die zich op overtuigende wijze in het (Suri- | |||||
[pagina 60]
| |||||
naams-) Nederlands uitdrukken, hoewel er een rijkere poëzie-literatuur is in het Sranan en tegenwoordig ook in het Sarnami (Surinaams-Hindostaans) en het Surinaams-Javaans.Ga naar eindnoot(16) Voor het proza wordt over het algemeen de voorkeur gegeven aan het Nederlands. Bij de standaardisatie zal wel naar een zodanige norm gezocht moeten worden dat het wederzijds begrip tussen de sprekers in Suriname en in Europa niet verloren gaat, al was het alleen maar om het contact te behouden met de ongeveer 200.000 Surinamers in Nederland, waarvan de jongere generatie Europees-Nederlands spreekt of zal gaan spreken. Ook zal men voor een belangrijk deel aangewezen blijven op boeken en tijdschriften uit Nederland en België, terwijl bijstand wat de docentenvoorziening betreft gewenst is en de mogelijkheid om een meer gespecialiseerde studie in een van die landen te volgen voor de Surinaamse afgestudeerden open moet staan. Nederland is - waarschijnlijk terecht - uitermate voorzichtig met het propageren van het Nederlands, daar dit gebrandmerkt zou kunnen worden als een vorm van neokolonialisme. Er ligt hier een mooie taak voor Vlaams-België. De Vlamingen hebben wat Suriname betreft geen koloniale belasting, en kunnen meer begrip opbrengen voor de problemen van de meertaligheid. Het is verheugend dat er reeds thans hulp door België wordt geboden op verschillend terrein. Samenvattend kunnen we stellen dat het voortbestaan van het Nederlands in Suriname zeker niet probleemloos is, maar dat voor het Nederlands in Suriname nog wel een toekomst bestaat, wanneer de taal zich daar binnen bepaalde grenzen op een eigen wijze kan ontwikkelen. Bij deze ontwikkeling is de steun van de Nederlands sprekende gemeenschappen in Europa van groot belang. Algemeen: Veel werk is mij bespaard doordat ik gebruik kon maken van de gegevens uit de doctoraalscriptie van Lila Gobardhan-Rambocus, Taalbeleid en taalsituatie in Suriname tijdens het Statuut, Utrecht 1988. Uiteraard blijf ik zelf geheel verantwoordelijk voor de juistheid van de vermelde feiten. |
|