indrukwekkende presentatie van dit soort boeken zou men maar al te vlug geneigd zijn te denken dat de kwaliteitsnorm die aan het boek gesteld werd, eveneens gold voor de keuze van de kunstenaar die erin behandeld wordt. En dat is niet helemaal waar, want ook iemand die over voldoende eigen middelen of over kapitaalkrachtige relaties beschikt wordt op het uitgaveprogramma geplaatst. Dat er in zo'n programma ook belangrijke kunstenaars voorkomen, is een welkom steuntje voor de middelmatigen. Het publiek zou moeten kunnen vertrouwen op een kwaliteitskeuze die gebaseerd moet zijn op hoge normen. Aangezien dat nu niet het geval is, ontstaat er een ambivalentie die ongunstig is voor het publiek én voor het ideale doel dat zo'n boek zou moeten beogen.
Kunstenaarsmonografieën, we schreven het al, kunnen een belangrijk hulpmiddel zijn om de hedendaagse eigen beeldende kunst te promoveren, maar dan moet het idee ook consequent uitgevoerd worden en dient de verspreiding ervan op een adequate manier te gebeuren. In optimale omstandigheden zouden overheid en bedrijf in onderlinge verstandhouding moeten samenwerken, zodat duidelijke opties genomen kunnen worden.
Maar nu ter zake. Een boek schrijven met een uitgebreide tekst over één kunstenaar is een hachelijke onderneming. Uiteraard zijn er biografische gegevens, maar die zijn hoe dan ook beperkt. De overige teksten moeten dus handelen over de betekenis van de kunstenaar en over de plaats die zijn oeuvre inneemt in een nationale en/of internationale context. Die twee laatste elementen heb ik maar zijdelings aangetroffen. Dat kan ook niet anders, want een auteur kan daar geen bladzijden mee vullen zonder te vervallen in vrijblijvende uitspraken. Er wordt dan ook in dit geval een ruime plaats gegeven aan de beschrijving van de werken, met interpretaties die zo objectief mogelijk zijn gehouden. Dat siert de auteur. Het oeuvre van de toch nog jonge Hubert Minnebo (1940) is vrij omvangrijk. Hij begon als schilder, experimenteerde met aluchromie en stapte daarna over op de beeldhouwkunst, waarmee hij bekend werd. De juwelen die hij ontwerpt, liggen in het verlengde daarvan. Uit het boek komt hij naar voren als een rusteloos en onvermoeibaar werker die veelvuldig tekent, ontwerpschetsen zowel als losse tekeningen, en zijn beelden zelf uitvoert in de delicate techniek van het verloren-was procédé. Ook vindt hij daarbij nog tijd om veelvuldig te reizen en zijn public relations prima te verzorgen. Een ijverig man dus, die aan de wereld wil tonen dat hij bestaat en dat hij kunstenaar is. Als dusdanig is hij beslist een aparte figuur die een eigen stijl heeft ontwikkeld. Zijn interesse voor vreemde culturen komt tot uiting in zijn beelden. Ze zijn monumentaal en hebben een hiëratisch karakter door hun wat strenge conceptie. Maar Minnebo's probleem is, dat hij als het ware gevangen zit in een patroon dat hij weliswaar zelf heeft uitgedacht maar waaruit hij niet los kan, of wil komen. En dat roept bij de toeschouwer een zekere verveling op wanneer hij, zoals in dit boek, de ene sculptuur na de andere bekijkt. Een verveling die niet slechts
ontstaat door de vorm die met variaties herhaald wordt, maar vooral door het gebrek aan inhoudelijke intensiteit. Het lijkt erop dat de kunstenaar te weinig zelfkritiek heeft en teveel inspeelt op een bepaald succes. Daardoor komt hij niet toe aan zelfreflectie waardoor hij misschien tot een evolutie zou kunnen komen.
Een boek zoals dit is een gevaar voor een kunstenaar die in de volle kracht van zijn leven is. Het kan hem ijdel maken, zodat hij op zijn lauweren gaat rusten. Laten we hopen dat het eerder een stimulans zal worden om zich te bezinnen, want een hagiografie vóór je vijftigste te zien verschijnen, is het laatste wat je iemand mag toewensen.
Ludo Bekkers
fernand bonneure, Hubert Minnebo, Lannoo, Tielt, 1988, 205 p.