Ons Erfdeel. Jaargang 32
(1989)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
Over de monumentenzorgen
| |
Bij wijze van ludieke inleidingEind mei 1988, na de regeringsvorming, informeerden wij telefonisch bij de diensten van de eerste minister, het bestuur van de Kanselarij, naar het volgende: welke ministers en/ of staatssecretarissen zijn bevoegd voor de bescherming van monumenten in de hoofdstad? Tot dan toe waren dat de beide ministers van Onderwijs. Wij beseften niet dat dit een zeer moeilijke vraag kon worden. Na een poosje stilzwijgen aan de andere kant van de lijn... (wij voelden duidelijk dat er gedacht werd... ‘Waar komt die nu mee af’) antwoordde men: ‘Probeer te informeren bij het kabinet van de heer Weckx, misschien ook bij staatssecretaris Van den Bossche (onderwijs) en misschien ook bij de minister van het Brussels Gewest, Philippe Moureaux’. Aarzelend spraken wij zelf over minister Louis Tobback. Antwoord: ‘Misschien ook’. Ons eenvoudige telefonische vraagje werd een ingewikkelde administratieve kluwen. Op de diensten van Hugo Weckx kon men ons eerst niet antwoorden. Op het Staatssecretariaat van Luc Van den Bossche verwees men door naar Willy Claes. Willy Claes-vicepremierschap verwees naar Willy Claes-Economische Zaken. Deze zou het onderzoeken en het ons laten weten, maar verwees voorzichtigheidshalve ook door naar de Vlaamse Gemeenschap. Het kabinet van Philippe Moureaux beweerde bevoegd te zijn in deze materie. De diensten van L. Tobback twijfelden. Ten einde raad belden wij de ‘Commission royale des Monuments et Sites’ (Franstalige sectie) - bij de Koninklijke Commissie kon men ons niet antwoorden. De ‘Commission’ klonk overtuigd door de stem van haar secretaris en mikte op de beide ministers van Onderwijs. De cirkel was gesloten. Enkele dagen later lazen wij in het Belgisch Staatsblad dat ingevolge het Koninklijk Besluit van 27 mei 1988 tot afbakening van de ministeriële bevoegdheden inzake de nationale culturele en de nationale wetenschappelijke instellingen het de minister van Binnenlandse Zaken, van de Modernisering van de Openbare Diensten en van de Nationale Wetenschappelijke Instellingen was - in dat geval de heer L. Tobback - die de bevoegdheid voor monumentenzorg in het tweetalige gebied Brussel-hoofdstad kreeg. Wij aarzelden geen ogenblik om deze minister met die nieuwe bevoegdheid geluk te | |
[pagina 324]
| |
wensen. Wetende dat zijn voorgangers ons zeer veel beloften hadden gedaan inzake de bescherming van monumenten en landschappen in de Brusselse agglomeratie maar haast niets hadden verwezenlijkt, trokken wij de stoute schoenen aan. Ondanks het feit dat men bij het kabinet van Tobback betwijfelde of het de moeite loonde om gedurende deze korte bevoegdheidsperiode (tot 31 december 1988) iets voor de Brusselse monumenten te kunnen verwezenlijken, drongen wij toch sterk aan en verzekerden dat er gemakkelijk enkele honderden monumenten, waarvan de beschermingsprocedure afgerond was of minstens ver gevorderd, bij Koninklijk Besluit bekrachtigd zouden kunnen worden. | |
Een overzichtDe toestand op het gebied van de Monumentenzorg was (en is nog steeds) catastrofaal. Sedert 1931Ga naar eindnoot(1) werden er tot voor kort slechts 252 afzonderlijke gebouwen als monument beschermd. Dat is een gemiddelde van vier Koninklijke Besluiten per jaar. De Brusselse Grote Markt werd pas op 19 april 1977 als monument beschermd met uitzondering van het Stadhuis en het Broodhuis, die reeds in 1936 beschermd werden. Het unieke Solvayhuis van Victor Horta aan de Louizalaan werd eveneens in 1977 beschermd en het Stocletherenhuis aan de Tervurenlaan kreeg een K.B. op 30 maart 1976. Het meesterwerk van de Wiener Secession, ontworpen door Josef Hoffmann, kreeg pas laattijdig een bescherming van officiële zijde. Men moet in Brussel niet verwonderd zijn wanneer er gefluisterd wordt dat het Parlementsgebouw, het Academiënpaleis, de twee Koninklijke paleizen, de Muntschouwburg, het Museum voor Oude Kunst, het Justitiepaleis, de Hallepoort, de Koninklijke serres, de O.-L.-Vrouwkerk van Laken... nog niet het statuut van een bij Koninklijk Besluit beschermd monument hebben. Welis waar zijn deze gebouwen niet onmiddellijk bedreigd, maar men moet een gebouw toch niet gaan beschermen op het ogenblik dat het door verwaarlozing of afbraak gevaar loopt. Een bijzonder bouwwerk gewoonweg erkennen als monument zit er voor Brussel nog niet in de tendens; toch was de Koninklijke Commissie voor Monumenten, opgericht door de Minister van Binnenlandse Zaken op 7 januari 1835, een Europese primeur. In 1985 werden er zes gebouwen bij Koninklijk Besluit als monument beschermd, in 1986 werden er slechts drie gebouwen beschermd (St.-Hubertusgalerijen, Beursgebouw, Drijborrenkasteel te Oudergem). In 1987 werden er eveneens drie Koninklijke Besluiten uitgevaardigd. Vergelijken we dat met Nederland, dan komen we tot onrustbarende constateringen. De stad Amsterdam heeft meer dan 7.000 monumenten en de rijksmonumentenlijst van Nederland telt 43.000 panden. Het is grappig om te bedenken dat wij met gemiddeld vier beschermingen per jaar in het Brusselse Gewest nog 1687 jaar nodig zullen hebben om het Amsterdamse peil te evenaren. Onze nazaten uit het jaar 3676 zullen dat dan verwezenlijkt zien. | |
De urgentie-inventarisTwaalf jaar geleden stelde het SintLukasarchief als bijdrage tot het Europees jaar van het Bouwkundig Erfgoed (1975) de ‘Urgentie-Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed van de Brusselse Agglomeratie’ opGa naar eindnoot(2) in opdracht van de Nederlandse Commissie voor de Cultuur van de Brusselse Agglomeratie (N.C.C.). Gemeente na gemeente, straat na straat, gebouw na gebouw werd in het Brussels Gewest datgene genoteerd en gefotografeerd wat in zijn totaliteit en/of detaillering boven het alledaagse uitsteeg. Uit het aldus verzamelde materiaal werd op basis van een aantal | |
[pagina 325]
| |
Schaarbeek, Colignonplein, richting Kon. St.-Mariastraat (foto P. De Prins, St.-Lukasarchief, Brussel).
vooropgestelde criteria een selectie gemaakt, die in een tweede ronde nogmaals aan de werkelijkheid werd getoetst. Het gehele werk nam vier jaar in beslag en werd in 1979 gepubliceerd. Aan elk object, gebouw of geheel van gebouwen dat genoteerd stond, werd een richtinggevend waardecijfer toegekend.Ga naar eindnoot(3) De gebouwen behorende tot de eerste drie categorieën werden aangeduid als ‘urgent te beschermen’. Voor een aantal gebouwen uit de vierde en vijfde categorie geldt dat zij in een latere fase eveneens opgenomen zullen moeten worden als ‘te bewaren’. Zo worden er globaal in de urgentieinventaris 4.608 afzonderlijke gebouwen en/ of gehelen aangeduid. Hiervan komen er vanwege hun hoge architecturaal-esthetische en stedebouwkundige waarde 1.280 in aanmerking om als gebouw en/ of geheel wettelijk beschermd te worden. Als we echter uit de inventaris van 4.608 items ook alle aangeduide gehelen van gebouwen splitsen in afzonderlijke panden, dan tellen wij 13.500 afzonderlijke eenheden. Het is nuttig hierbij te herinneren aan de 252 beschermde gebouwen. Niet alleen op architecturaal-esthetisch en stedebouwkundig gebied was de code of het richtinggevend cijfer waarmee een gebouw en/ of geheel gekwalificeerd werd volkomen verantwoord, maar ook wanneer men prioriteiten zou stellen bij de bescherming van Monumenten. Ook op die basis kon de afgebakende selectie in het gehele gebouwenbestand van het Brusselse Gewest verantwoord worden. Op het totale gebouwenbestand vormt de selectie van de urgentieinventaris, uitgedrukt in afzonderlijke panden (13.500 eenheden) slechts 4,5%. Dat de monumentenzorg vanaf 1835 tot vandaag een weinig coherent beleid heeft gevoerd, kan ondermeer afgeleid worden uit een analyse van het aantal beschermingen per bouwperiode en/ of per stijl. Zo bevat de lijst van 252 beschermingen 123 afzonderlijke gebouwen uit het patrimonium tot en met de 18de eeuw. Er zijn slechts 119 gebouwen uit de 19de eeuw beschermd, waarvan 28 artnouveaugebouwen. Met de 20ste eeuw is het | |
[pagina 326]
| |
nog slechter gesteld: 8 beschermde gebouwen uit de periode vóór de Tweede Wereldoorlog. De industriële archeologie telt slechts 2 beschermingen in Brussel. | |
Een lichtje in de duisternis‘8-8-88’ is voor de Brusselse monumentenzorg een lichtpunt. Minister Tobback draagt een lijst voor van 46 monumenten en 2 landschappen die bij Koninklijk Besluit worden beschermd. Deze lijst heeft betrekking op 105 afzonderlijke gebouwen. Meteen telt Brussel 357 afzonderlijke panden die als monument beschermd zijn. De tweede poging van het Sint-Lukasarchief om de Minister vóór eind 1988 nogmaals een reeks van 50 beschermingen te laten uitvaardigen, werd niet meer gerealiseerd. De bevoegdheid voor de bescherming van monumenten en landschappen in de Brusselse agglomeratie is nu sedert enkele weken (voorlopig) in handen van de Staatssecretaris van het Brusselse Gewest, J.-L. Thijs. Het blijft een open vraag of deze de dynamische politiek van zijn voorganger zal willen voortzetten. | |
MonumentenzorgHet is evident dat men met de wettelijke bescherming van monumenten de monumentenzorg niet realiseert. Toch moet het Brussels Gewest zeker het peil van beschermingen in de toekomst blijven opvoeren. Binnen de kortst mogelijke tijd moeten alle valabele gebouwen en gehelen beschermd zijn. Wij willen de bevoegde minister en zijn administratie erop wijzen dat zij 2,6% van het bijzondere en voor Brussel te behouden patrimonium beschermden.Ga naar eindnoot(4) De urgentie-inventaris van het Sint-Lukasarchief werd echter nooit door enige instantie officieel bekrachtigd. Toch is die sedert de publikatie in 1979 een algemeen aanvaard werkinstrument geworden. Aan de hand van deze inventaris moet een synthetiserend werkstuk
Brussel/uitbreiding, Ambiorixplantsoen, woning en atelier De Saint-Cyr, 1900, Architect: Gustave Strauven (foto P. De Prins, St.-Lukasarchief, Brussel).
gemaakt worden met het oog op het samenstellen en de redding van waardevolle architecturale gehelen. De waarde van een cultuurhistorisch gebouw wordt inderdaad erg geschaad wanneer de oorspronkelijke of harmonisch gegroeide omgeving verdwijnt en vervangen wordt door gebouwen die qua volume noch verhoudingen noch gebruikte materialen passen in de historische omgeving. Vanaf eind 1981 werkt het Sint-Lukasarchief aan de opdracht van het operationeel maken van de urgentie-inventaris voor het Staatssecretariaat van het Brusselse Gewest. De gebouwen en architecturale gehelen, in de urgentie-inventaris opgenomen onder code 1, 2 en 3 (uitgezonderd de staatseigendommen en de openbare gebouwen), die op het Gewestplan gelegen zijn in de ‘gebieden en plaatsen van culturele, historische en/of esthetische waarde’ en die eveneens gesitueerd zijn in de ‘te beschermen en te vernieuwen gebieden’, worden op hun restauratie- en renovatiemogelijkheden onderzocht. Het betreft hier dus meestal specifieke woongebouwen (oorspronkelijk type burgerhuis of herenhuis), hoofdzakelijk in privé-bezit en, minder in aantal, stedelijke of gemeentelijke eigendommen, of eigendommen deel uitmakend van het gebouwenpatrimonium | |
[pagina 327]
| |
St-Pieters-Woluwe, Tervurenlaan 279-281, Paleis Stoclet, 1905-1911, architect: Josef Hoffmann (foto P. De Prins, St.-Lukasarchief).
van openbare besturen. Deze selectie omvat 635 afzonderlijke eenheden. Het zijn dus de meest valabele elementen uit het Brusselse bouwkundige erfgoed gesitueerd in de stedebouwkundig meest opvallende zones, verspreid over de hele agglomeratie. Bovendien zijn zij gelegen in potentiële stadsvernieuwingsgebieden en kunnen zij, gezien hun architecturaal-esthetisch hoge kwaliteit, mits een speciaal daartoe op te stellen subsidieregeling als pilootgebouwen fungeren bij het op gang brengen van de stadsvernieuwing uitgerekend voor dat stadsweefsel waarin zij geïntegreerd zijn. Tegelijkertijd werd er, aansluitend bij het onderzoek in eerste fase, een model van ‘Bijzonder Beschermingsplan’ opgesteld. Het model Bijzonder Beschermingsplan omvat een herwaarderingskaart en een rapport. Beide geven een omschrijving van de kwaliteiten en van de tekortkomingen op architecturaal en stedebouwkundig vlak van het globale gebied en van zijn afzonderlijke deelomgevingen met eigen gebiedskenmerkende kwaliteiten. Aansluitend worden er aanbevelingen geformuleerd die de kwaliteit van het gebied bij eventuele ingrepen kunnen helpen versterken. Bedoeling is, de meest kenmerkende en draagkrachtige structuren en hun autonome gebouwen als ruggesteun voor een verdere ontwikkeling van het betreffend stadsweefsel te laten fungeren en als zodanig het architecturaal en stedebouwkundig patrimonium actief en als essentieel element te betrekken in de toekomstige evolutie van de stad. Onder die vorm kunnen alle 13.500 in de inventaris opgenomen gebouwen een rol spelen. Het Bijzonder Beschermingsplan behandelt slechts een beperkt deel van de ruimtelijke planning. Het kan als facetplan ingeschakeld worden naast o.a. een Bijzonder Plan van Aanleg (B.P.A.), ofwel kunnen de gegevens en richtlijnen van een Bijzonder Beschermingsplan als grondslagen gebruikt worden voor het voeren van een adequate stadsvernieuwingspolitiek. | |
[pagina 328]
| |
Terug naar de realiteitDe aanduidingen op het Gewestplan van ‘gebieden en plaatsen van culturele, historische en/of esthetische waarde’ en de bij Koninklijk Besluit beschermde monumenten en landschappen zijn zowat de enige ‘garanties’ voor het behoud van de meest valabele stedebouwkundige gehelen en architecturale elementen verspreid over de Brusselse agglomeratie. In feite bestaan er praktisch geen doeltreffende garanties voor het behoud en de bescherming van de afzonderlijke gebouwen gelegen binnen deze zones, tenzij de mogelijkheid tot ruimer overleg daarover in de voorschriften van het gewestplan vervat. De Werkgroep Brussel van de Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen en de Commission Royale des Monuments et Sites heeft tot voor kort actief gewerkt. Er werden in zes jaar tijd door deze werkgroep alleen al 153 gebouwen en/of gehelen voorgesteld voor bescherming, nog afgezien van de andere adviezen betrekking hebbend op de beschermde gebouwen of hun omgeving. De periode die verstrijkt tussen de aanvraag tot bescherming van een bepaald gebouw en de uitvaardiging van het Koninklijk Besluit is gemiddeld acht jaar. De uitzonderingen bevestigen hier zelfs de regel: de beschermingsprocedure van het beroemde art-nouveau de Saint-Cyrhuis van de architect G. Strauven (bouwjaar 1903) aan het Ambiorixplantsoen werd in 1964 voor de eerste maal aangevraagd en prompt geweigerd! In 1988 werd dit gebouw, dus na 24 jaar, wettelijk als monument beschermd. Een berucht ander voorbeeld is het merkwaardige neo-Vlaamse renaissance kasteeltje Charle-Albert van architect-decorateur Charle Albert (bouwjaar 1870) te Watermaal-Bosvoorde, de voormalige residentie van oudminister Paul van Zeeland. Een overzicht van de procedure maakt duidelijk dat elke beschermingsprocedure in de Brusselse agglomeratie een ware lijdensweg betekent en ook zeer onaantrekkelijk is voor de desbetreffende eigenaars. Op 18 oktober 1978 diende het Sint-Lukasarchief een aanvraag tot bescherming in. Na een procedure van tien jaar werd de ruïne van het in 1978 nog intacte kasteel uiteindelijk als monument en als landschap beschermd! Is een gebouw eenmaal bij Koninklijk Besluit beschermd, dan begint dezelfde lijdensweg opnieuw wanneer de eigenaar het aandurft een subsidie te vragen voor restauratie van zijn pand. De administratieve afwikkeling van een dossier is zo omslachtig en ondoorzichtig dat vele eigenaars afgeschrikt worden en zelfs subsidies en professionele tussenkomst van de overheidsinstanties weigeren. Zij handelen terecht. | |
BeleidHet is duidelijk dat het overheidsbeleid i.v.m. monumentenzorg in Brussel niet werkt. Te veel raden, commissies, besturen en kabinetten splitsen de algehele bevoegdheid op. Een versnipperd beleid is een wanbeleid. Een strakkere centralisatie van de monumentenzorg in Brussel is hoogst noodzakelijk. Men vergete ook niet dat een adequaat beleid voor monumentenzorg slechts door specialisten kan worden uitgewerkt. Zij zijn het die veelal ontbreken in de overheidsdiensten, die overigens in deze sector onderbezet zijn. Op basis van de opgeslagen informatie in de urgentie-inventaris en op basis van andere studies moet het mogelijk zijn een volledige lijst en een absolute prioriteitenlijst van de te beschermen monumenten en landschappen op te stellen, waarmee alle bij monumentenzorg betrokken instanties en werkgroepen akkoord kunnen gaan. Dat kan de basis voor het beleid vormen. Men zal definitief weten welke gebouwen al dan niet in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring | |
[pagina 329]
| |
Watermaal-Bosvoorde, Charle-Albertlaan I, Charle-Albertkasteel, 1869, Architect: Charle-Albert (foto P. De Prins, St.-Lukasarchief, Brussel).
van restauratiewerken. Deze lijst zou wettelijk bekrachtigd moeten worden. Voor de eerstkomende vijf jaar moet er een investeringsprogramma opgesteld worden, zodat op de begroting realistische budgetten ingeschreven kunnen worden. De monumentenzorg hangt samen met en is wezenlijk onderdeel van de globale stedebouwkundige problematiek in de Brusselse agglomeratie. Er moet dus eveneens gestart worden met een beleid op dat vlak - via systemen analoog aan de hogervernoemde Bijzondere Beschermingsplannen. Het goed functioneren van de monumentenzorg hangt nauw samen met een perfecte integratie van deze materie in het stedebouwkundig beleid voor de hoofdstad. Het wettelijk kader betreffende de monumentenwetgeving moet drastisch vereenvoudigd worden. De wet van 7 augustus 1931 is verouderd. Er werden interessante voorstellen geformuleerd in een wetsvoorstel van 5 december 1988.Ga naar eindnoot(5) Het voorstel geeft door het uitvoeren van beschermingscategorieën, beeldbepalende gezichtenGa naar eindnoot(6) en het uit de Engelse monumentenwetgeving afkomstig begrip ‘areaal’Ga naar eindnoot(7) aan de monumentenzorg middelen om op een eenvoudige en aangepaste manier alle waardevolle patrimonium-elementen te beschermen zonder onmiddellijk zware erfdienstbaarheden aan de eigenaars op te leggen. In het verleden is gebleken dat de overheid vreesde om tot bescherming over te gaan ondermeer vanwege de zware erfdienstbaarheden die uit de klassieke bescherming voortvloeiden, maar ook vanwege de financiële gevolgen, de subsidiëring. De bedoeling van de zg. beschermingscategorieën (cfr. coderingen uit de Urgentie-inventaris) is een aantal typebeschermingen tot stand te brengen, die een stijgende graad van bescherming inhouden. De erkenning als areaal moet als de laagste vorm van bescherming beschouwd worden. Er zal uitvoerig omschreven worden wat deze erkenning precies inhoudt (cfr. analogie met de bijzondere beschermingsplannen). ‘Een straat kan bijvoorbeeld worden erkend als areaal voor haar gabariet, dat dan absoluut moet worden gerespecteerd. Een nog grotendeels landelijk gebied binnen het Hoofdstedelijk Gewest, kan als areaal worden erkend en zal dus binnen de marges van de bepalingen zijn landelijk karakter moeten bewaren. Het is eveneens mogelijk dat het hele Hoofdstedelijke Gewest als areaal wordt erkend voor een bepaald aspect. Naast een ruimtelijke betekenis, zoals hoger geschetst, kan aan het begrip areaal ook een stilistische dimensie worden gegeven. Zo is het mogelijk dat er een areaalnet wordt geworpen over de art-nouveaugebouwen. De Koning kan in zijn erkenning tot areaal een lijst met al deze gebouwen opnemen en bepalen dat hij moet worden geraadpleegd alvorens men aan deze huizen grondige veranderingen aanbrengt’.Ga naar eindnoot(8) | |
[pagina 330]
| |
Niet de bescherming of het behoud van het patrimonium vormt op zichzelf het onderwerp, maar het nieuwe, de vernieuwde functie van een oud gebouw, van een groter geheel, van een stadsgezicht vormen onderwerp tot bescherming en behoud in relatie tot dat verleden. Kwaliteit en schoonheid leeft in de vormen uit het verleden. De steden zijn de bewoners zelf. Bewoners die hun stad haten of er onverschillig voor blijven, hebben geen belang in de redding van de stad. De stad is hun gevangenis, niet hun thuis. Is dat nog steeds niet het geval voor onze hoofdstad? |
|