Fabel
Een ik-figuur groeit op in Paramaribo. Haar moeder is danslerares, haar Cubaanse vader kent ze niet dan van een aantal brieven die ze later vindt. Wel wordt haar familiegeschiedenis uitvoerig getekend, vanaf haar overgrootvader. Ze heeft een jeugdvriend Chris die een vondeling is, een vriendin Y. Als ze nog op school is begint ze een verhouding met een getrouwde jurist met wie ze later in het huwelijk treedt.
Ongeveer 1967 - het is niet geheel nauwkeurig te bepalen - vertrekt ‘ik’ naar Nederland, waar ze minstens tien jaar woont. Een tijdlang verblijft de achttienjarige Jamaicaanse X in het kinderloze gezin. Haar schoonmoeder sterft, waarna haar Surinaamse schoonvader bij haar komt inwonen, wat een verwijdering met haar man inhoudt, die nog versterkt wordt als deze haar slaat op haar dertigste verjaardag. Haar man vertrekt plotseling, wegens frauduleuze handelingen, naar Suriname.
‘Ik’ begint een lesbische verhouding met een docent, die na een aantal maanden verbroken wordt wegens een foto die deze maakt van de nog slapende hoofdfiguur; later trouwt de docent.
De ik-figuur, die beeldhouwster is geworden, bezoekt haar geboorteland - het is inmiddels de tijd van het militaire regime. Met haar moeder vlucht ze tijdens een schietpartij in een korjaal de zee op; garnalenvissers brengen hen weer terug naar Paramaribo. Waarschijnlijk krijgt ze daar werk in het L.P.I.
Terwijl de auteur in Oso 1/1 (1982) juist wees op het communicatieve karakter dat elke literatuur moet hebben, maakt ze het zelf de lezer daarin erg moeilijk. De lézer moet de lijnen trekken, waarvan ik er één wil laten zien: van de jeugdliefde Chris naar de liefde voor vriendin Y, van het huwelijk met de jurist naar de lesbische gevoelens van en voor X en de lesbische verhouding met de docent. Iedere keer mislukken de contacten; wat overblijft zijn moeder, de familie en de herinnering.