Ons Erfdeel. Jaargang 29
(1986)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 753]
| |
Culturele kroniek
| |
[pagina 754]
| |
eindelijk geworden wie ik werkelijk ben, het is of een verborgen ik in mij nu helemaal naar buiten is gekomen, en nu ben ik echt, mezelf’, p. 123). Rustig en weloverwogen noteert Ferguson dingen over zichzelf en haar omgeving, soms schrikbarend echt: ‘Ik ben niet meer verdraagzaam, niet meer tolerant, niet meer mild, niet meer vol pogingen tot begrip, mijn geduld -helaas, ook in het persoonlijke leven- is op. Ik kan bepaald gezelschap niet meer verdragen’, p. 256; ‘Ik dacht eraan (...) dat mijn vader toen ik elf jaar oud was zelfmoord heeft willen plegen, met mijn moeder en mijzelf erbij. Eén van de oorzaken waardoor ik overtuigd blijf dat mijn moeilijkheden niet specifiek in het kamp liggen’, pp. 297-298. Omdat ze dit optekenen zoveel jaren consequent en met vaardige pen heeft volgehouden, is haar boek een document humain dat een tijdperk beslaat. Zulke notities zijn uitermate boeiend: hier immers trekt ‘en raccourci’ aan de lezer een leven voorbij, met hoogten en laagten, met wisselende stemmingen en veel, uitermate veel verhelderende inzichten en commentaren. Hoewel haar dagboek niet werkelijk intiem kan worden genoemd (‘Er zal dus altijd ergens oneerlijkheid blijven bestaan, omdat ik zoveel dingen beleeft die ik niet in mijn dagboek wil zetten’, p. 133), kreeg ik soms toch het gevoel een hinderlijke meelezer te zijn, die over haar schouder segmenten van haar eigengereide bestaanswijze mee analyseerde. Dát moet ze evenwel zelf hebben gewild, anders had ze dit geschrift (een flard van haar vrijwel onleerbare handschrift kreeg ik onder ogen in Wie weegt de woorden (1985) van Anja Meulenbelt) niet in druk gegeven. ‘De angst dat een ander dit zal lezen’, ‘het idee van onbescheiden blikken’ (p. 7) mag Ferguson in den beginne eerder hebben afgeremd dan gestimuleerd, naarmate haar ‘brief aan niemand’ vordert, schrijft ze meer ‘publikatiegericht’ en komt ze vaker terug op de functie van haar ‘onverbloemde egotrip’. Het duidelijkst is ze hierover op 17 juli 1984: ‘Ik schrijf gewoon dagboek omdat ik er immense behoefte aan heb, en omdat ik het voel als een vorm van verantwoording afleggen en als praten met mijzelf, en registreren wat er in en om mij gebeurt, en als een poging mijn bewustzijn onder de oppervlakte te drijven, en om zoveel gesprekken, opmerkingen, inzichten, voorvallen, gevoelens - niet te vergeten althans te kunnen terugvinden; en ook nog wel als een brief aan onbekenden-van-later, mochten die zich voor mij interesseren. En ook wel schrijf ik dagboek om dingen op papier te zetten die niet gezegd kunnen worden.’ Dingen die niet gezegd kunnen worden, die men voor intimi schroomvallig verdoezelt en aan vrienden eventueel jaren verzwijgt, maar die de auteur in een journaal, soms post mortem, zomaar prijsgeeft aan iedereen die lezen kan. Dat is en blijft het tweeslachtig karakter van veel intrigerende dagboekpublikaties. Wat zijn de belangrijkste thema's in deze Brief aan niemand? Dat zijn er bijzonder veel dat maakt het ondoenlijk ze alle te noemen. Ferguson schrijft immers niet uit compensatie, als wensvervulling, omdat ze de werkelijkheid ontvlucht maar van uit een van jongsafaan aanwezige behoefte de uiterlijke gebeurtenissen in haar leven en het innerlijke behang van haar persoon om te zetten in taal. M.a.w.: niet vanuit een tekort heeft ze levenslang geschreven, maar vanuit een teveel. Elders schrijft ze: ‘Er gaat zoveel in mij om aan gedachten, gevoelens, overtuigingen, inzichten, twijfels - dat daarvoor geen plaats is in het dagelijkse leven, in de “reële” gebeurtenissen en contacten. Schrijven betekent niet een vlucht uit, maar juist een intrede in de werkelijkheid. Een werkelijkheid die meer omvat dan de directe ervaring. Een mens leeft op vele niveaus tegelijk, daarvan bereikt maar een klein deel ons bewustzijn. Schrij- | |
[pagina 755]
| |
ven betekent op zoek gaan naar gebieden die ik nog niet ken, zowel in mijzelf als in “de wereld”.’ Gebieden in zichzelf die ze schrijvend verkent, zijn: aanvankelijk getrouwd met ‘Frederik’, de vloek en de leegte van het alleen-zijn (‘O, wat voel ik mij allerakeligst alleen’, 22.01.49), ofschoon 1000 boeken op haar wachten; daar schaamt ze zich ook voor, maar tegen de romantische combinatie van schrijverschap en zeemanshuwelijk is Ferguson niet opgewassen (later, als ze getrouwd is met de veel oudere violist Alexander, treedt het gevoel van verlatenheid minder op de voorgrond). Voorts heeft ze het over de rivaliteit, geldingsdrang, eerzucht en het artistiek narcisme, dat in haar woelt (‘... omdat ik in het middelpunt stond, en gesproken werd over het onderwerp waarover ik, helaas, het liefst praat - en hoor praten: mijn eigen verhalen’, p. 110); haar zogenaamde luiheid (wat ik niet geloof), de angst om te mislukken, niet meer te kunnen schrijven; haar ongeduld, b.v. om gepubliceerd te worden, waardoor ze het gedrukt-zijn mateloos overschat (‘ik zal het gevoel van uiteindelijk mislukt zijn afmeten naar al of niet-ontplooid schrijverschap’, 28.04.58); haar weggroeien van de PvdA naar een steeds linksere overtuiging, vóór een samenwerking bijv. van PPR, PSP en CPN (p. 352); haar toenemende paniek en het onvermogen om na een vergadering alleen naar huis te gaan (‘Zolang alles goed gaat, in dit beschermde leven, gaat het goed. Maar er hoeft maar een klein spleetje open te barsten waardoor de hel daarbuiten zicht- en voelbaar wordt, of ik verzuip in een oceaan van ellende’, 28.02.81). Andere gebieden die deel van haar wezen uitmaken zijn: haar ‘kolossale’ afhankelijkheid (p. 262) en de grote behoefte aan vriendschap (‘Ik wil een warme kring vrienden om me heen, in de buurt, mensen met wie je diepe en echte -ik wil het woord relaties vermijden maar wat dan? -vriendschappen en liefdes hebt’, 5.10.80), haar verlangen om aanvaard en vooral geliefd te worden ‘ook als een mevrouw, huisvrouw, moeder van kindertjes, die d'r bést doet... en niet als een fladderachtig onbetrouwbaar wortelloos a-sociaal wezen, zoals ik me dikwijls gevoeld heb en me natuurlijk in het geheim ook nog wel voel’ (1.11.55), de onvrede met zichzelf: haar karakter (‘Ik deug niet’, 31.03.53; ‘Mijn karakter deugt niet’, 16.09.80), haar lichaam (als ze goed 42 is, schrijft ze: ‘maar nu ben ik oud, dik en grijs’, 29.03.63); de toenemende vergeestelijking als opgang naar de dood, enzoverder enzovoorts. Gebieden in ‘de wereld’, buiten haar gevoelige, veelzijdige persoonlijkheid, zijn: de angst voor kernwapens, oorlog en kampen; het aloude wereldzeer, dat in haar blijft haken, terwijl ze beseft hoe dan ook een bevoorrecht leven te leiden (‘Vannacht, in paniektoestand, werd ik weer overspoeld: door de onmacht verdriet te zien, te voelen, juist ook bij anderen’, 30.06.80. ‘Ik ben huilend weggelopen. Ik walg van deze wereld, ik hoor hier niet meer thuis’, 23.09.83); haar woede tegen de gewetensloze machthebbers en doodsduivels (‘Luns! Jouw soort, jouw allerverachtelijkst mensensoort, omdat jullie de macht hebben, daarom wil ik niet langer leven’, 13.04.79); haar afkeer van abortus; het mysterie van de oneindigheid: de oplossingen van mystiek, boeddhisme, christendom en marxisme (‘Ik krijg hoe langer hoe hartgrondiger de pest aan de officiële uitingen van het christendom’, 31.07.79. ‘Marxisme alleen helpt niet. Jezus Christus alleen helpt niet. Freud alleen helpt niet’, 13.10.81) enz. Heel veel informatie biedt Fergusons Brief aan niemand óók over het ontstaan en de wording van haar tot op heden vijftien boeken, haar medewerking aan bladen (Het Vaderland, H.P.) en tijdschriften (Bzzlletin, Chrysallis), haar lectuur, haar loopbaan als vertaalster (van zo'n 35 boeken, eindigend met het zevendelige Dagboek van Anaïs Nin) en de grote reizen - op zoek naar de lege plekken in zichzelf - die ze heeft gemaakt naar de Sovjetunie (1966, 1968), Soedan (1969), Indonesië (tot vijf keer toe) en China (1974, 1980). Daarover heeft ze in een vijftal reisverslagen/romans indrukwekkende getuigenissen bezorgd, blijvende diensten aan de samenleving, want dat is wat belangrijke schrijvers gewoonlijk doen. Kortom: Deze ‘dienst aan het nageslacht’ (p. 410) is een boek waarover bij mijn weten tot nog toe bitter weinig is geschreven. Nu, dat is géén nieuws als het om werk van Margaretha Ferguson gaat. Dat dit boek mij bijzonder dierbaar is, getuigen de vele aangestreepte passages, waar ik ook in de toekomst naar zal blijven teruggrijpen.
Luc Decorte ferguson m., Briefaan niemand. Dagboekfragmenten 1948-1984, 's-Gravenhage, Nijgh & Van Ditmar, 1985, 437 p. |
|