Ons Erfdeel. Jaargang 29
(1986)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 739]
| |
De betekenis van het geschiedenisonderwijs
| |
[pagina 740]
| |
wonden veroorzaken, wilde hij de kwaal meteen met wortel en al uitroeien: de geschiedenis zou worden afgeschaft en vervangen door de heel wat moderner ogende ‘maatschappelijke’ vakken... Zeker, bovenstaande beschrijving is karikaturaal maar zoals elke karikatuur steunt ook deze op een grond van waarheid. Het is een feit dat het nut van het geschiedenisonderricht ter discussie wordt gesteld en dat er sprake van was dit lessenpakket af te schaffen. | |
Geschiedenis als kritiekNu al verschillende jaren geleden, dacht men er inderdaad heel sterk over om het geschiedenisonderricht te laten verdwijnen. Op het eerste gezicht zou men zelfs kunnen zeggen dat de critici van dit leervak zich in goed gezelschap bevonden. Hadden R. Descartes en na hem de Verlichte Filosofen zoals d'Alembert, al niet gewezen op het waardeloze van de geschiedenis met haar verwarde en bedrieglijke kennis? En was het ook niet zo dat men toen tegen de onzekerheid van het geschiedenisbeeld, de zekerheid plaatste van het natuurbeeld? In het spoor hiervan was men er vanaf de zeventiende eeuw trouwens van overtuigd dat niet de geschiedbeoefening maar wel de natuurwetenschap naar ‘nuttige’ kennis leidde. In een sterk gevulgariseerde vorm trof en treft men dergelijke overwegingen ook aan bij de huidige onderwijsvernieuwers. En juist zoals in de periode van de Aufklärung gaan zij nu ook weer uit van een sciëntistisch werelden mensbeeld. Hoewel ik hier later nog op terugkom, kan nu al worden gewezen op de daarin aanwezige drang om alles te zien vanuit een strak utilitaristisch denken. Ook en vooral in het onderwijs is deze houding dominerend. Alle vakken zijn gericht op het onmiddellijke, praktische nut: zij moeten de diverse vaardigheden van de leerlingen verhogen om er op die manier volledig voorbereide en vooral aangepaste burgers van te maken in een snel veranderende wereld. Deze laatste zin is bijna een cliché geworden, maar duidt niettemin het huidige onderwijsideaal aan. Dat in een dergelijk denken de geschiedenis moeilijk geplaatst kan worden en dus om een ‘aanpassing’ vroeg, is duidelijk. Dit om de eenvoudige reden dat ten eerste de geschiedenis geen praktisch nut heeft en ten tweede dat het juist het eigene is van de geschiedenis om kritische vragen te formuleren over de tijd waarin men leeft en niet om mensen in het spoor van die tijd te laten lopen. Ik verklaar mij nader. Wat het eerste punt betreft, kan men formeel zijn. Geschiedenis heeft nog nooit een sluitend criterium gegeven voor het concrete menselijke handelen. Een politicus bijvoorbeeld die van plan is, zijn beslissingen te nemen op grond van de historie, is een naïeve realist. De geschiedenis is immers geen objectief aanwezige vergaarbak van het verleden. Dit laatste bestaat op zich genomen trouwens niet meer. Het is voorbij. Wat wel bestaat is de reconstructie ervan door de historicus. Maar aangezien elke reconstructie automatisch ook een interpretatie is en dus subjectief gekleurd, zal elk argument dat steunt op de geschiedenis ook deze subjectieve en dus relatieve dimensie hebben. Deze karakteristiek ontkennen en toch streven naar vaste en zekere kennisgegevens, ‘denatureert’ de geschiedenis omdat het een ontkenning inhoudt van de creatieve inbreng van de traditie en het verleden in feite voorgoed begraaft. Hiermee bedoel ik dat elke geschiedenisbenadering het verleden pas levend maakt en als een zinvolle waarde kan voorstellen in de manier waarop zij uitgaat van een actuele benadering die in haar gang naar dat verleden mede steunt op de interpretatierijkdom van de bestaande intersubjectieve traditie. Om een concreet voorbeeld te geven. Wil men een figuur als Bernardus van Clairvaux laten ‘spreken’ in onze tijd, dan is het nodig hem en zijn periode te onderzoeken vanuit onze problematiek. De eeuwen die ons scheiden van deze cisterciënsermonnik, vormen daarbij geen obstakel. Integendeel de | |
[pagina 741]
| |
daarin gegroeide verstaanstraditie heeft deze figuur als het ware voortdurend rijker gemaakt en laat ons toe daarvan gebruik te maken. Maar dit betekent ook dat een andere historicus, uitgaand van zijn standpunt, een andere waarheid over Bernardus zal openbaren dan ik heb gevonden. Op die manier groeit onze kennis van het verleden voortdurend, maar is ook elke stap in de richting van een groeiend inzicht, noodzakelijk relatief en subjectief. Zo bekeken kan de geschiedenis nooit concrete en vaste richtlijnen voor het handelen voorschrijven. Wel kan ze het inzicht in een bepaalde problematiek verdiepen op grond waarvan een meer verantwoorde beslissing kan worden genomen. Deze relativiteit en subjectiviteit die inherent zijn aan de geschiedbeoefening maken haar tevens totaal ongeschikt om mensen op te leiden voor een of ander vaststaand of opgelegd maatschappijbeeld. Zijn voortdurend contact met het verleden via het heden, geeft aan de historicus een benijdenswaardig perspectief dat evenwel aanzet tot een voortdurende intellectuele onrust. Permanent wordt hij immers geconfronteerd met het vallen en opstaan van de mens, met de angst en de verwachtingen van volkeren die hebben geleefd op andere plaatsen of in andere tijden. Het hieruit ontstane inzicht relativeert de huidige situatie; het ontneemt aan de actuele vaste waarden hun vanzelfsprekendheid en plaatst de vraagstukken van onze tijd in een breder tijdskader. Dit relativisme leidt echter niet tot berusting, maar zet aan tot een constante kritische reflectie over de tijd die men beleeft. In die zin heeft de geschiedbeoefening altijd iets onbetrouwbaars - de historicus stelt zijn tijd immers voortdurend ter discussie - en daarom ook kan zij nooit vervangen worden door een of andere vorm van ‘maatschappelijke opvoeding’. Dat heel wat onderwijshervormers die in de ban zaten en zitten van een sociologiserende en pseudo-wetenschappelijke geschiedbenadering, bovenstaande overwegingen over het hoofd hebben gezien, is een veeg teken. Om dit te illustreren en om mijn eigen inzichten terzake wat te concretiseren, geef ik een persoonlijke evaluatie van onze tijd.Ga naar eind(1) | |
Een evaluatie van onze tijdOndanks het feit dat men vanuit bepaalde opzichten terecht kan stellen dat onze wereld kleiner wordt, blijft het toch ook een vaststaand feit dat er wezenlijke verschillen blijven bestaan tussen de diverse beschavingen. En deze vaststelling valt des te meer op, wanneer men bepaalde essentiële waarden die in die verschillende culturen aanwezig zijn tracht te achterhalen. Ik denk hier bij voorbeeld aan de plaats die wordt toegekend aan de mens, aan de wereld en de natuur en uiteindelijk aan de manier waarop de relatie tussen God en mens, het sacrale dus, wordt opgebouwd en beleefd. Vanuit deze basiswaarden bekeken, valt in onze beschaving vooral de ontluisterende werking op van het rationalisme. Met dit laatste bedoel ik die overtrokken interpretatie van de ratio waarin gepretendeerd wordt dat de rede het wezenlijke van de menselijke kennis en dus ook van de werkelijkheid zou kunnen vatten. Dit rationalisme trekt als beschavingsfenomeen de aandacht, niet alleen omdat het een typisch Westers verschijnsel is, maar vooral ook omdat het een ronduit desastreuze werking heeft. Bij nader inzien dreigt het inderdaad ons op te sluiten in een gemechaniseerde en geobjectiveerde wereld waarboven de leegte hangt van een verdwenen hemel. Zoals de Gentse filosoof Freddy Verbruggen naar aanleiding van Flanders Technology schreef, krijgt de techniek in deze situatie een zodanige verregaande autonomie dat zij norm én doel wordt voor en van menselijk handelen. Het is duidelijk dat in deze situatie voor de mens als mens geen plaats meer is. Hij dreigt in deze context gereduceerd te worden tot een ‘begerende machine’ die nog als enige taak heeft ‘te functioneren’; iets anders kan men trouwens aan een machine niet vragen.Ga naar eind(2) Parallel met dit | |
[pagina 742]
| |
rationalisme en zijn gevolgen ontwikkelde zich een ongebreidelde secularisatiebeweging en kwam de mens terecht in een postchristelijke, gedesacraliseerde wereld. Nu is het wel zo, dat een zekere mate van secularisatie inherent is aan het Christendom. De menswording van Christus is daar een overtuigende aanwijzing van. Maar daar waar juist de incarnatie van het Goddelijk ‘Woord’ het mogelijk moest maken om op een meer adequate manier te spreken over Gods gelijktijdige oneindige Transcendentie en intiemste Immanentie,Ga naar eind(3) wordt in het huidige secularisatieproces het Goddelijke gemeten aan de schaal van de wereld. In zekere zin zou men kunnen zeggen, dat die wereld en haar verschijningsvorm bij uitstek, de techniek, zelf een pseudo-sacrale dimensie hebben gekregen; of het immanente dat zich transcendente allures aanmatigt! Trouwens, in welke taal zou men nog over God en het heilige kunnen spreken? Is de moderne taal geen venster geworden dat nog enkel maar uitzicht geeft op duidelijk te definiëren, zogenaamde exacte dingen? ‘Un univers du discours clos’, noemde Marcuse die louter operationele taal zonder transcendentie,Ga naar eind(4) het kind bij uitstek van een rationalistisch georiënteerde maatschappij. Uit deze analyse van onze samenleving springen duidelijk de gelijkenissen tussen de huidige tijd en het reeds hiervoor genoemde tijdperk van de Verlichting in het oog. En ook nu weer is een sterk anti-historische mentaliteit aanwezig, die zich vertaalt in het opleggen van een eng nuttigheidsstramien op de geschiedenis. Zoals gezegd wordt hierdoor de kritische functie van de geschiedbeoefening ten aanzien van het maatschappijbeeld en dus ook van het betreffende onderricht gefnuikt. Maar daar houdt het niet mee op. Uit het voorgaande blijkt indirect ook hoe de basis van de geschiedbeoefening zelf wordt aangetast. Ik bedoel hiermee de vraag waarom de mens zich telkens weer en dit los van een bepaalde tijdssituatie, tot het verleden wendt. Wat is met andere woorden de drijvende kracht achter elk historisch onderzoek? Ik vermoed dat men hier te maken heeft met een fundamentele menselijke zorg. De zorg namelijk om de totale zin van de geschiedenis en dus ook van het eigen bestaan te begrijpen. Ondanks het feit dat dit ideaal door de mens niet te realiseren is, blijft het de basisimpuls voor de ontmoeting met de mens uit voorbije tijden en dit omdat de ‘herkenbaarheid van menselijke handelingen en intenties altijd appeleert aan de eigen tijd en de zingeving van het eigen bestaan’.Ga naar eind(5) Deze problematiek kan niet beantwoord worden vanuit een feitelijke geschiedbenadering. Ook kan zij niet opgelost worden binnen de wetenschappelijke denkcategorieën alleen. Zij vraagt immers een creatieve aandacht voor de mythisch-religieuze diepten van het bestaan en er zal dus een metaforische taal vereist zijn om haar mede te expliciteren. De louter operationele taal die door de ijveraars van onze moderne technische maatschappij ge propageerd wordt, kan uiteraard de transcendente dimensie van deze zinvraag niet meer vertolken waardoor deze als nutteloze ballast over boord dreigt te worden geworpen. Ook hier staat de geschiedenis voor een duidelijke uitdaging wil zij haar eigen aard getrouw blijven. Recapitulerend kan men stellen dat zowel het geschiedenisonderzoek als het -onderricht op twee onderling nauwe niveaus een fundamentele betekenis heeft die niet kan worden teruggebracht tot een praktische, feitelijke nuttigheid. Diegenen die dit niet willen inzien, ontnemen aan de geschiedenis haar rijkdom en aan de mensheid een middel om haar menszijn te beschermen. |
|