Culturele samenwerking Nederland-Vlaanderen
Voorzetten van de Taalunie
In 1985 zijn vijf bijdragen verschenen in de reeks Voorzetten, uitgegeven onder auspiciën van de Nederlandse Taalunie. Op elk van de achterflappen van de afzonderlijke deeltjes kan men lezen dat het gaat om ‘probleemstellende notities die de Nederlandse Taalunie ter harte gaan’. Dezelfde achterflappen melden ook dat de notities doorgaans zijn geschreven in opdracht van de Nederlandse Taalunie, maar dat de opvattingen van de auteurs niet noodzakelijk identiek aan die van de Taalunie zijn. Wat men op de achterflap niet leest, is een verantwoording van de overkoepelende titel. Blijkens alle Van Dales die onder mijn handbereik liggen, heeft voorzet twee betekenissen: 1) ‘eerste zet in een spel’; 2) ‘worp of trap waardoor de bal voor het vijandelijk doel komt’. Indien men van de eerste betekenis uitgaat, rijst de vraag welk spel er wordt gespeeld. Interpreteert men het woord op de tweede manier, dan zou men graag willen vernemen waar het vijandelijke doel precies ligt. Maar goed, laten wij dit soort speelsigheden terzijde laten.
Voorzetten 1 behandelt het onderwerp Grammatica en is geschreven door W. Haeseryn en J. de Rooij, die ook, zoals bekend, auteurs zijn van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). In dit deeltje wordt, tegen de achtergrond van het Taalunieverdrag, uiteengezet welk type grammatica relevant is voor de doeleinden van het verdrag. Ook bespreken de auteurs in hoeverre een grammatica (in het bijzonder de ANS) normatief danwel descriptief moet zijn. Het deeltje eindigt met enkele aanbevelingen voor stimulering van onderzoek dat onze huidige kennis van de grammatica moet verbreden en verdiepen.
Notitie 2 is van Haeseryn en is Terminologie geheten. Achtergrond hierbij is het besluit van de Verdragsluitende Partijen in het Taalunieverdrag, om te komen tot het ‘gemeenschappelijk bepalen van gelijke terminologie ten behoeve van wetgeving en officiële publikaties’. Er wordt benadrukt dat het hier om twee zeer verschillende terreinen gaat. De notitie geeft voornamelijk een overzicht van initiatieven die van overheidswege worden (of zijn) genomen. Het deeltje eindigt met een aantal perspectieven voor de Nederlandse Taalunie, waaronder de evaluatie van reeds bestaande lijsten.
Waarschijnlijk het heetste hangijzer in het Taalunieverdrag, de spelling, komt in de delen 3 en 4 aan de orde. Deel 3 is weer geschreven door Haeseryn en De Rooij samen; deel 4 door De Rooij alleen. Het derde deel is gewijd aan een overzicht van de wettelijke en bestuurlijke aspecten op het gebied van de spellingregeling, met nadruk op de wetten en besluiten in Nederland en België van 1946 en 1954. Curieus is de constatering dat de Nederlandse regering haar ambtenaren opdraagt zich van de voorkeursspelling te bedienen maar aan het onderwijs deze verplichting niet oplegt. Deel 4 gaat in op inhoudelijke aspecten van de spellingsproblematiek, en is het meest substantiële van de reeks. Hier wordt aandacht besteed aan verschillende voorstellen tot wijziging, de motiveringen ervan, aan de spellingsonderzoeken en de resultaten daarvan. In bijlagen wordt het kwantitatief effect van verschillende vereenvoudigingen op stukken tekst toegepast, en een overzicht gegeven van enige honderden woorden met hun mogelijke spellingen.
Het laatste deel is geschreven door F. Montens en A.G. Sciarone. Het behandelt Nederlands bij buitenlanders, en in het bijzonder de waarde van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal.
P.C. Uit den Boogaart