| |
| |
| |
Oek de Jong (o1952).
| |
| |
| |
Afdalen in het innerlijk
Over de romans van Oek de Jong
Ruud A.J. Kraaijeveld
RUUD A.J. KRAAIJEVELD
werd geboren in 1951 te Alblasserdam. Docent Nederlands. Publiceerde o.m. in: ‘De Gids’, ‘Tirade’, ‘De Vlaamse Gids’ en ‘De Nieuwe Taalgids’; monografieën over ‘Oek de Jong - Opwaaiende zomerjurken’ (1985), ‘Harry Mulisch - Twee vrouwen’ (1986.) en een schooluitgave ‘Literatuur in praktijk’ (1986). Vast medewerker van ‘Ons Erfdeel’.
Adres: Hortensiastraat 23, NL 3333 ED Zwijndrecht
| |
1.
Met het verschijnen van Cirkel in het gras, de tweede roman van Oek de Jong, ontstaat er langzamerhand een scherper omlijnd beeld van zijn schrijverschap. De verhalenbundel De hemelvaart van Massimo waarmee hij in 1977 debuteerde, bevatte nog sterk uiteenlopende verhalen. Zowel de stijl, de compositie als de thematiek vertoonden in dat debuut nog een zo sterke heterogeniteit dat van een uitgekristalliseerd geheel geen sprake was. Drie verhalen gaven - achteraf gezien - al wel aan in welke richting het proza zich verder zou gaan ontwikkelen: Dekker, Kooien en Buis, De vogelmens en Rita Koeling. De samenhang met het latere werk werd aanzienlijk versterkt toen in de vijfde druk het verhaal Lui oog toegevoegd werd. Het blijkt een voorstudie voor de eerste roman te zijn.
Met de publikatie van Opwaaiende zomerjurken (1979) werd duidelijk dat De Jong een weg had gekozen die sterk afwijkt van het in Nederland vrij populaire genre van de realistisch-traditionele roman. De verhalenvertellers met hun nadruk op anekdotiek, uiterlijke lotgevallen, eenvoudige stijl en rechtlijnig verhaalverloop spreken hem niet aan. In een interview zegt hij daar over: voor mij ‘is een roman niet het vertellen van een verhaal, maar het overdragen van een kijk op de dingen, een theorie, het aanslepen van nieuwe ideeën die een vonk kunnen doen overslaan’ (Haarlems Dagblad, 20 december 1980). Het gaat er hem om vorm te geven aan zijn opvattingen over de menselijke natuur. Volgens hem is elk individu een complexe persoonlijkheid met allerlei problematische kanten. Hij beschrijft de angsten, de verlangens, de houding tegenover het bestaan en tegenover de medemens.
De vertellers brengen de zichtbare werkelijkheid in beeld; De Jong probeert juist vast te leggen wat zich aan de directe waarneming onttrekt. Zijn primaire belangstelling gaat uit naar het denken en voelen van individuen. Hij interesseert zich voor het proces waarin de tegenstellingen tussen emotie en intellect tot een evenwichtig geheel komen. Hij geeft die strijd weer. Noch de werkelijkheid, noch de mens worden als een vaststaand en duidelijk omlijnd gegeven beschouwd. Hij ziet de mens als een individu dat door veranderende situaties en geestelijke groei een wisselende kijk op de wereld heeft. De mens wordt ook in ruime mate gestuurd door onzekerheden, tegenstrijdigheden en verwarring.
Oek de Jong staat met dit programma zeker ook in een traditie, zij het een geheel andere dan die van de verhalenvertellers. Hij sluit aan bij modernistische tendensen die voor
| |
| |
het eerst bij avant-garde-schrijvers tussen de beide wereldoorlogen zichtbaar werden (Joyce, Proust). Het avant-garde-karakter van dat werk is ondertussen op de achtergrond geraakt en de tijden van het modernisme als min of meer afgebakende literaire stroming zijn allang voorbij, maar de verworvenheden ervan treft men in vrijwel alle grote literatuur van onze dagen nog aan. Literaire werken waarin de schrijver op zoek gaat naar de moeilijk naspeurbare mechanismen van het innerlijk en waarin de ongrijpbaarheid van de menselijke psyche getoond wordt, zijn schatplichtig aan de modernistische traditie. Oek de Jong schrijft zulke werken.
In Opwaaiende zomerjurken blijken de modernistische tendensen niet meteen. Pas in het derde deel wordt duidelijk hoe sterk de aandacht naar het innerlijke proces uitgaat dat de hoofdpersoon doormaakt. In de eerste twee delen krijgt de lezer aanvankelijk de indruk dat hij met een zgn. bildungsroman te maken heeft. Dit is een romantype waarin de ontwikkeling van de hoofdpersoon weergegeven wordt, vanaf zijn jeugd tot aan zijn adolescentie. Het laatste deel van het boek laat zien dat de beschreven jeugd en puberteit in dienst staan van de weergave van het innerlijk proces van Edo Mesch, de hoofdpersoon. Ze fungeren als kader. Uiteindelijk gaat het om Edo's kijk op de wereld en op zichzelf.
Cirkel in het gras laat er vanaf het begin geen onduidelijkheid over bestaan welke aanpak de schrijver gekozen heeft. De aansluiting bij modernistische tendensen wordt resoluut en nadrukkelijk in praktijk gebracht. De basis van het verhaal wordt weliswaar gevormd door de liefdesgeschiedenis tussen Hanna Piccard en Andrea Simonetti, maar deze relatie fungeert als kader waarbinnen de innerlijke processen van Andrea werkzaam zijn. Liefde is één van de motieven binnen de veelomvattender thematiek van Andrea's kijk op de wereld, op zijn medemens en op zichzelf. Uiteindelijk gaat het om de gecompliceerde persoonlijkheid van Simonetti. Deze gerichtheid op het innerlijk verbindt de beide romans thematisch met elkaar.
| |
2.
Het centrale thema in het werk van Oek de Jong is het beschrijven van de mechanismen van het innerlijk; meer toegespitst: de wijze waarop de mens gevoel en verstand, emotie en intellect met elkaar in evenwicht probeert te brengen. De hoofdpersonen zijn gecompliceerde persoonlijkheden die een zekere geestelijke gespletenheid vertonen. Gevoelsmatig reageren en verstandelijk handelen zitten lang niet altijd op één lijn. Er woedt een voortdurende innerlijke strijd tussen de tegenstrijdige elementen van hun karakterstructuur. Doordat zij nu eens opereren vanuit verstandelijke overwegingen en dan weer op grond van hun gevoel, maken zij een ongrijpbare indruk. Hun woorden en daden stellen de lezer steeds weer voor onvoorziene situaties.
De hoofdpersonen in Opwaaiende zomerjurken en Cirkel in het gras vertonen nogal wat overeenkomsten. De belangrijkste figuur van de eerste roman, Edo Mesch, is van jongsaf aan een in zichzelf gekeerde jongen, eenkennig, dromerig en het liefst met zijn eigen gedachten bezig. Zijn introverte karakter overheerst zo sterk dat de buitenwereld hem angst inboezemt. Hij voelt zich door de gebeurtenissen om zich heen overweldigd; hij kan zich niet staande houden en heeft het gevoel dat hij elk houvast verliest als hij zich op de buitenwereld richt. Hij ervaart deze dan ook als bedreigend en vijandig. De aanwezigheid van anderen veroorzaakt onzekerheid, onrust en angst: ‘Hoe zelden komt dat voor: dat je bij iemand bent en je je rustig voelt... Vroeger al, bij iedere brief, ieder telefoongerinkel, voelde ik een lichte bedreiging... Van jongsaf aan heb ik me in mijn vrijheid aangetast gevoeld door de anderen’ (pp. 221-222).
| |
| |
Waar het mogelijk is, verkiest Edo de rol van toeschouwer boven deelnemer.
De lezer maakt Edo mee in drie levensfasen: als 8-, 17- en 24-jarige. De kinderjaren staan het sterkst in het teken van de angst. Later neemt die af. Al snel leert hij enkele manieren om zich te handhaven. De eerste manier is die van de afzondering. Als hij de wereld niet meer aankan, kiest Edo welbewust het isolement. Hij zondert zich af op zijn kamer of in de omheinde tuin. Het zijn schuilplaatsen waar hij op adem kan komen en zijn innerlijke rust terug krijgt. Een tweede manier is die van afstand nemen. Hij doet alsof hij als een vogel boven de wereld zweeft en verkrijgt daardoor een zekere innerlijke rust. Deze distantiërende houding cultiveert hij op oudere leeftijd met wisselend succes.
In de puberteitsfase gaat hij zich afvragen waarom de werkelijkheid hem benauwt. Hij vermoedt dat wanneer hij een allesomvattend systeem kan ontdekken, de angst vanzelf verdwijnt. Inzicht in het systeem geeft immers inzicht in de wereld en geeft hem er daardoor greep op. Regelmatig trekt hij zich terug om te filosoferen over het systeem, hoe het eruit zou kunnen zien, hoe hij het zou kunnen achterhalen. Langzamerhand geeft hij de hoop op het vinden van de sleutel tot zijn systeem op. Hij realiseert zich dat het slechts een schuilplaats is die op de lange duur op vruchtloze pogingen en op tot niets leidende hersenspinsels uitloopt. Nadrukkelijk wendt hij zich in deze leeftijdsfase tot de buitenwereld. Om zijn innerlijke onzekerheid en onrust te verbergen gedraagt hij zich hautain en agressief. Het brengt hem niet dichter bij zijn medemens, maar het blijkt wel een manier te zijn om met de ander om te gaan zonder zelf te bezwijken. Edo ontdekt op deze leeftijd ook het schrijverschap als schuilplaats. Nu kan hij de wereld naar eigen goeddunken ordenen en zin geven. Hij legt zijn wil nu op aan de werkelijkheid, in plaats van omgekeerd. Aan het eind van deze fase begint hij zich ook bewust te worden van een tweespalt in zijn karakter: de scheiding tussen denken en voelen.
In de adolescentenfase zien we een jongeman die met alle wilskracht die hij bezit, de beperkingen van zijn verscheurde karakterologische aanleg probeert te overwinnen. Hij streeft ernaar zich te ontwikkelen tot een harmonieuze persoonlijkheid waarbinnen de naar binnen en de naar buiten gewende krachten in een redelijk evenwicht gebracht zijn. Zijn gespletenheid brengt hem op de rand van de dood, maar zijn wilskracht behaalt tenslotte de overwinning.
De hoofdpersoon van Cirkel in het gras zou, als hij geen Italiaan was, Edo Mesch in een latere levensfase kunnen zijn. Andrea Simonetti is 32 jaar, werkt in Rome drie dagen per week bij het nationale museum voor moderne kunsten, dat onder leiding staat van de kunstkenner Zuccarelli. Andrea is getrouwd geweest met Marina en heeft zijn dochter uit dit huwelijk, Leda, grotendeels alleen groot gebracht. Leda is nu 15 jaar. Met de oud-Vietnamstrijder en beeldhouwer Joe Kurhajec staat hij op vertrouwelijke voet. Ook met zijn chef heeft hij een persoonlijke relatie.
De angsten die de jonge Edo Mesch teisterden heeft hij ogenschijnlijk overwonnen, maar qua karakterologische aanleg lijkt hij nog veel op de adolescent uit Opwaaiende zomerjurken. Andrea is een sterk binnenwaarts gericht mens. Hij kan urenlang in gedachten verzonken zijn. In deze zelfbespiegelingen bouwt hij allerlei theorieën op over de aard van de mens, de invloed van het karakter op diens gedrag en de wijze waarop mensen met elkaar omgaan. Oppervlakkig sociaal gedrag verafschuwt hij en hij houdt ervan diep te graven: ‘...praten en nog eens praten... ik heb het van jongsaf vervelend gevonden... Waarom willen de mensen steeds maar contact, contact, contact? Ze zijn onzeker. Het is of ze elke minuut opnieuw in hun bestaan bevestigd moeten wor- | |
| |
den’ (p. 44). Afzondering, denken over de grote vraagstukken van het leven, dat zijn levensvoorwaarden voor Andrea. In de avonduren sluit hij zich op in zijn werkkamer en schrijft poëzie. Hij zegt gemiddeld twee uur per dag voor het raam te staan en lange wandelingen door de stad te maken (p. 42). Als Edo Mesch verkiest Andrea de rol van toeschouwer.
Minder dan Edo lijkt Andrea moeite te hebben met de omgang met zijn medemens, maar dit is slechts schijn. Hij behandelt anderen als interessante studieobjecten voor zijn uitvoerige gedachtenstromen. Echte interesse toont hij niet. Hij kan zich dan ook niet volledig overgeven aan de ander. In de liefdesrelatie met de Nederlandse journaliste Hanna Piccard, die in Italië als correspondente voor een Nederlandse krant werkt, is dat een belangrijke oorzaak voor de mislukking. Hanna brengt dit scherp onder woorden: ‘In Sutri hebben we eens gesproken over twee levens: het leven van de overgave, het leven van de ontkenning. Het eerste is het mijne, het tweede is het jouwe. Misschien wil je wel een ander toebehoren, maar je kunt het niet’ (p. 411).
Het trotse, eenkennige, hautaine gedrag van Andrea komt voort uit zijn voortdurende preoccupatie met het eigen ik. In zelfbespiegelingen voelt hij zelf van tijd tot tijd aan dat zijn houding tot de ander verstoord is, maar hij redeneert telkens zo ver door dat hij zich een uitweg aanpraat. In een helder moment peinst hij: ‘Een overdreven ontwikkeling van het intellect: snijdt af, sluit op, beklemt’ (p. 114), maar tot een echte oplossing komt hij niet. Hij ziet op dat moment nog niet in dat het denken zijn gevoel overwoekert.
Tijdens een latere overpeinzing komt hij door middel van een retorische vraag tot de kern van zijn houding tot de medemens. Hij vraagt zich af: ‘...of de personen met wie hij bevriend raakte en van wie hij ging houden steeds alleen maar opvolgers waren van anderen of, nog vreemder, alleen maar de afspiegelingen van denkbeeldige figuren die hij kennelijk om zich heen wilde voelen, belichamingen van krachten waar hij zich aan bloot wenste te stellen’ (p. 343). Dan zou het uiteindelijk steeds om zijn innerlijke wereld draaien. De buitenwereld als hulpmiddel tot zelfonderzoek. Hij ziet dat zelf helder: ‘Misschien diende hij zijn leven te beschouwen als de ontwikkeling van een gegeven, als de geleidelijke en onontkoombare vormgeving en onthulling van een gegeven in een karakter. Dat zou een omschrijving van het lot kunnen zijn. Een van de negen Griekse wijzen had het zo gezegd: Het lot van de mens - dat is zijn karakter’ (p. 343). Hij verzet zich in eerste instantie tegen deze gedachte, maar even verder, mijmerend met een stenen vrouwenhoofd in zijn schoot, breekt hij in een litanie door tot de kern. Alles om hem heen, alles wat hij waarneemt, alles wat de wereld in hem oproept, valt uiteindelijk terug te brengen tot zijn karakter(structuur), tot zijn geest:
‘Ze lachte. De lelijkheid van haar lach - dat was hij zelf. Haar lach en al wat het opriep - dat was hij zelf, dat was zijn geest. Al wat zij aan hartstocht loswoelde... - dat was hij zelf, dat was zijn geest. Het sleepnet barstensvol kennis dat hem het voortgaan bemoeilijkte en van het leven vervreemdde - dat was hij zelf, dat was zijn geest... de archeoloog, de ontheemde, de ontwortelde, de bodemloze -dat was hij zelf, dat was zijn geest. Het rijk van de angst, waar de heersers leefden, om de macht streden en vereenzaamden - dat was hij zelf, dat was zijn geest... De dwangbuis van zijn leven, de dwangbuis van waarnemen en ervaren, alle beperking - dat was hij zelf, dat was zijn geest’ (pp. 351-352).
Edo Mesch uit Opwaaiende zomerjurken hebben we leren kennen als een eenzaam, in zichzelf opgesloten mens, zonder werkelijk contact met de buitenwereld. Zijn enige wezenlijke contact bestond uit het beschrijven van de wereld om er greep op te krijgen. Andrea Simo- | |
| |
netti is een zelfde soort mens. De elementen die bij Edo zo'n grote rol speelden, distantie en angst, zijn bij Andrea van de oppervlakte verbannen, maar zij spelen diep in zijn persoonlijkheid wel degelijk een bepalende rol:
‘Terwijl hij de stenen lippen streelde begreep Simonetti waarom hij in alles waar hij van hield tenslotte het afstotende en onvoltooide ontdekte: om zich ervan te kunnen distantiëren. Stelselmatig nam hij afstand van zijn liefde. Het scheppen van afstand was het stellen van een grens. De grenzen werden gesteld door een in vernuft vermomde angst en deze was niets anders dan zijn onwil om in leven te zijn. Uit deze onwil ontstond het verlangen om afstand te nemen van het levende, om erboven te staan en er vrij van te zijn, en dat was hoogmoed’ (p. 351).
Edo Mesch schiep op papier een wereld waarin hij zelf ordening kon brengen. Hij schreef, in zijn eigen woorden, ‘om die vormeloze stroom gewaarwordingen te kanaliseren, om... de almacht te bezitten’ (p. 195). Zijn innerlijk was de maat der dingen: ‘Ik moet goddelijk zijn: onbereikbaar, almachtig in mijn eigen wereld’ (p. 214). Andrea Simonetti bereikt hetzelfde stadium: ‘De wereld was zonder grens. Hij stelde de grens. De wereld bestond zonder onderscheid. Hij maakte het onderscheid... De wereld was ongeboren. Hij baarde haar, elke seconde, benoemend, onderscheidend, begrenzend, en toonde zichzelf een wereld... Wat was de wereld, wat was zijn geest, beide van dezelfde stof gemaakt?’ (p. 352).
De jonge schrijver Edo Mesch vervaardigt een autobiografisch verhaal over het achtjarige jongetje Oskar Vanille om de bronnen van zijn karakter te achterhalen. Om te ontdekken waar de scheiding tussen gevoel en verstand ontstaan is, om na te gaan waarom hij niet harmonieus met de werkelijkheid en zijn medemens om kan gaan.
De dichter Andrea Simonetti gaat in een 3.000 verzen tellend historisch gedicht over keizer Frederik II en duiker Cola Pesce op zoek naar de bronnen van de menselijke natuur en probeert daarmee inzicht in zijn geestelijke toestand te krijgen. De thema's van het gedicht, het probleem van de menselijke kennis, het probleem van de verhouding tussen intellect en emotie, de verwording van heerszucht en macht, de wreedheid van de menselijke natuur met de behoefte om te kwellen en te lijden zijn Andrea's thema's in het leven. Ze zijn verbonden met de karaktertrekken en problemen waarmee hij in het reine wil komen, als eens Edo Mesch zich opheldering wilde verschaffen over diens situatie en persoonlijkheid.
Edo Mesch en Andrea Simonetti zijn ingewikkelde naturen en de schrijver toont ze ons in al hun complexiteit. Hij gaat tot op de bodem van hun persoonlijkheden en schroomt niet hun verwarring, hun onzekerheden, angsten, hun minst fraaie en diepste zieleroerselen aan de oppervlakte te brengen. Tegenstrijdigheden die hun karakters in ruime mate bezitten, komen onverbloemd aan de orde. Ze zijn nu eenmaal inherent aan de menselijke natuur. Het tonen van dit web van bewuste en onbewuste mechanismen op grond waarvan mensen denken, voelen en handelen is de taak die Oek de Jong zich gesteld heeft en waaraan hij in zijn romans vorm tracht te geven. Uit de overeenkomstige karakters van de hoofdpersonen lijkt de conclusie af te leiden dat De Jong de tegenstelling die hun karakter bepaalt, denken versus voelen - die uiteindelijk terug te voeren is tot cultuur versus natuur - als het klassieke dilemma van de menselijke natuur beschouwt.
| |
3.
De hierboven weergegeven zienswijze, gebaseerd op een zuiver tekstgerichte aanpak, vindt zijn ondersteuning in buiten-tekstuele
| |
| |
gegevens, zoals uitspraken van de schrijver in interviews. In een vraaggesprek in Vrij Nederland (8 juni 1985) naar aanleiding van Cirkel in het gras gaat De Jong in op de tegenstelling cultuurmens-natuurmens. Hij meent dat de intellectueel met zijn geestelijke en culturele bagage (b.v. een dichter) door zijn overdreven aandacht voor het verstandelijke maar een pover leven leidt: ‘Een dichter of een intellectueel is eigenlijk onvruchtbaar. Stel, je leeft alleen, en schrijft alleen maar poëzie, dan neem je toch niet aan het leven deel? Op het eiland Pantelleria ben ik veel opgetrokken met een man die én boer én visser was, hij heette Salvatore Belvise, die een heel archaïsch leven leidde. Dat is voor mij een oervorm van leven. Hij moest vreselijk hard werken voor zijn bestaan... Ik vind dat de meest essentiële vorm van bestaan. Belvise kan primitieve instincten bevredigen’. Zowel Edo als Andrea zijn intellectueel bijzonder begaafde naturen, maar hun voortdurende preoccupatie met verstandelijke zaken brengt hen uiteindelijk niet in een harmonieuze gelukstoestand. Hun innerlijke wereld die hen steeds bezig houdt, krijgt steeds meer de trekken van een gevangenis. Vooral bij Andrea zien we dit duidelijk. Het vasthouden aan zijn theorieën die hij tijdens zijn overpeinzingen ontworpen heeft, zal hem tot een armzalig en eenzaam bestaan brengen: ‘...nu diende hij zich eindelijk aan zijn lot te onderwerpen en zijn rol van vrijgezel te aanvaarden. Het zou hem nooit lukken zich te verzoenen met de onvolmaaktheid van zijn geliefde en dus met zijn eigen onvolmaaktheid. Om aan deze onvolmaaktheid te ontkomen was hij zich gaandeweg steeds sterker gaan richten op het enig in zichzelf voltooide: de menselijke geest, en het was zijn lot om voort te gaan op die weg, ook al leidde deze misschien tot een soort absolute eenkennigheid’ (p. 277).
In het genoemde interview bekent De Jong dat hij de wereld van woorden een beperkte wereld vindt: ‘Ik vind het leven altijd belangrijker dan de kunst. Het leven overtreft in diepte, in complexiteit de kunst’. Het is het probleem van Andrea Simonetti dat hij de kunst belangrijker vindt dan het leven. In zijn optiek fungeert de wereld uitsluitend als materiaal voor zijn zelfbespiegelingen en voor zijn creatie van het gedicht over keizer Frederik. Hij staat nog aan het begin van een ontwikkeling die de schrijver al doorgemaakt heeft: ‘Ik ben veel meer gezonken van het intellect naar het gevoelsleven en heb daarom ook het woord structuur niet meer nodig’. Vooral tijdens het bezinnen op de eigen situatie, voelt Andrea zich het minst in staat afstand te nemen van zijn aanleg: ‘Hij had daar gezeten als de ontheemde en ontwortelde mens van vele gedichten, verworden tot een machteloze zelfkweller, ernaar verlangend om in de ruimte te worden opgenomen en het gescheiden-zijn op te heffen’ (p. 354). De Jong doet in het interview enkele uitspraken die doen vermoeden dat er in zijn romanfiguren veel van hemzelf steekt. Met name geldt dit voor Edo Mesch. Deze cultiveerde bewust de rol van buitenstaander, toeschouwer. Hij maakt voortdurend aantekeningen van wat hij meemaakt en werkt die 's avonds consciëntieus uit. Vergelijk dit met De Jong: ‘De mate waarin ik bewust observeer neemt af. Ik neem wel veel in me op, maar nauwelijks omdat ik bewust zit te kijken. Ik volg wel wat er in mijn hoofd gebeurt of wat er om mij heen gebeurt, maar dat is, vergeleken met zeven jaar geleden, minder heerszuchtig geworden. Het is niet meer vanuit het gevoel dat ik buiten de cirkel sta. Ik wil met een helder bewustzijn binnen de cirkel staan en niet meer als observator erbuiten’.
De resultaten van onze thematische analyse, nl. dat de werkelijke thematiek ver achter de oppervlakte van het verhaal ligt, wordt op een opmerkelijke wijze geïllustreerd door uitspraken van De Jong in het Vrij Nederland interview. Deze uitspraak werpt een duidelijk licht op zijn romanpoëtica: ‘...politiek in- | |
| |
teresseert me niet zo: het is de oppervlakte van het leven. De Moro-affaire heeft voor mij veel meer dan een politieke betekenis... Ik heb willen tonen waartoe heerszucht leidt: in het maatschappelijk leven, in het persoonlijk leven... De affaire Moro lijkt op een Griekse tragedie. Bijvoorbeeld Antigone: het conflict tussen de staat en het individu’. Zoals De Jong hier in een aantal grof geschetste lijnen meteen uitkomt bij een klassiek dilemma over de menselijke aard, is veel betekenend. Met deze literatuuropvatting dient men ernstig rekening te houden bij de interpretatie van zijn werk. Het oppervlakteverhaal staat in dienst van het tonen van de problematiek van de menselijke natuur. In Opwaaiende zomerjurken was dit niet anders dan in Cirkel in het gras. De lotgevallen van het jongetje en de puber Edo Mesch ontlenen hun betekenis en functie aan het innerlijk beeld dat van hen ontstaat. Zij maken deel uit van het zelfonderzoek van de oudere Edo en laten zien hoe zijn karakterstructuur in zijn jeugd gevormd werd.
| |
4.
Thematiek en bouw hangen in de romans sterk samen. Oek de Jong heeft een vorm gekozen die heel nauwkeurig aansluit bij wat hij te zeggen heeft.
In beide romans valt meteen op dat de diverse tekstelementen nauw op elkaar betrokken zijn. Opwaaiende zomerjurken bestaat uit drie delen. Het eerste deel beschrijft het probleem van Edo's introversie, zijn angst voor de buitenwereld en zijn oplossingen om met de werkelijkheid om te kunnen gaan. In het tweede deel zien we hoe de puber zijn angst overwint door de buitenwereld agressief tegemoet te treden. Tegelijkertijd ontdekt hij een nieuwe schuilplaats: zijn schrijverschap. Het derde en belangrijkste deel bestaat uit een bonte verzameling fragmenten van uiteenlopende aard en lengte. Zij worden verbonden door een intuïtief en associatief principe: het zijn gedachtenstromen, zelfbespiegelingen, flarden van gebeurtenissen en reflecties die de positie van het ‘ik’ bezien in de wereld. Deze dwaaltochten door de geest van Edo komen opvallenderwijs telkens uit bij een tegenstelling. Altijd weer stuit hij op een of andere vorm van disharmonie in zijn persoonlijkheid. Het zijn de abstracte vormen van tegenstellingen die in zijn jeugd meer concreet aanwijsbaar bestonden: de veiligheid van besloten ruimten (zijn kamer, de omheinde tuin) tegenover de vijandigheid van de ongrijpbare werkelijkheid. Een harmonieus gevoel van innerlijke rust en zekerheid als deelnemen en afstand nemen op een zeldzaam moment samenvallen: achterop de fiets bij moeder, omstuwd door haar fladderende zomerjurk. Later komt hij dieper in zijn onbewuste uit en ziet hij de karakterologische tegenstellingen die in hem strijden om de voorrang: gevoel tegenover verstand, het vergeefse streven naar harmonieus evenwicht tussen de binnenwaarts en buitenwaarts gerichte krachten, het moeilijk te bereiken evenwicht tussen natuur en cultuur. Van de eenvoudige gebeurtenissen uit het leven van een schooljongetje stuurt het boek de lezer via een fase van theoretiseren in de puberteit naar een kennismaking met een filosoferende jongeman over diens persoonlijkheidsstructuur.
Tenslotte ziet de lezer zich geconfronteerd met een aantal klassieke tegenstellingen in de menselijke natuur: de in elk wezen aanwezige tegenstrijdigheden van denken en voelen. Alle motieven die in de roman aan de orde komen laten zich moeiteloos terugbrengen tot die thematische kern. De ogenschijnlijk associatieve gedachtenstromen in het derde deel blijken in werkelijkheid terug te brengen op een hechte en doordachte constructie.
Het principe van de ogenschijnlijk associatieve bouwketen is in Cirkel in het gras eveneens toegepast en zelfs met iets meer raffine- | |
| |
ment. De tekstelementen vertonen nog meer variatie. Het verband ligt vaker in het symbolische vlak. Het aantal personages is groter en de lezer krijgt niet alleen een kijk op de zaken door de gebondenheid aan één perspectief, zoals in de eerste roman.
Verbindingsreeksen tussen tekstonderdelen zijn nogal eens als volgt opgebouwd: Andrea verricht een aantal handelingen, ogenschijnlijk zonder dieper doel. Uit een overpeinzing blijkt een verklaring voor dit gedrag. De theoretische en filosofische conclusies uit de zelfbespiegeling maakt hij duidelijk aan zijn geliefde door het vertellen van een symbolisch verhaal. Deze vertelling roept bij de ander vragen op die daarna in een discussie over Edo's karakter en aard aan de orde komen. Er ontstaat onenigheid. Ze laten elkaar een poosje links liggen en beginnen dan contact te zoeken d.m.v. brieven die omstandig ingaan op de wederzijdse gevoelens en gedachten. De volgorde van deze keten wisselt regelmatig. Bovendien worden er allerlei andere tekstonderdelen tussengevoegd die op zichzelf deel uitmaken van andere reeksen, bijvoorbeeld de lotgevallen van dochter Leda, vriend Kurhajec of chef Zuccarelli. Hierdoor wordt het mogelijk de spanningsbogen over grotere afstanden in het verhaal vast te houden. Het veroorzaakt ook een grote levendigheid en variatie, kenmerken die de roman door de gebezigde stijl en de originele aanpak toch al in ruime mate bezit. Elk cliché dat we kennen uit de traditionele liefdesroman met zijn voorspelbare belemmeringen en obstakels in het verloop van de liefdesgeschiedenis ontbreekt hier. Dat hangt ook samen met de leesactiviteiten waarop deze roman een beroep doet.
In het algemeen kan men onderscheiden: praktische belangstelling (emotionele betrokkenheid van de lezer; meeleven met succes of tegenslag van de hoofdpersoon), kwalitatieve belangstelling (wens van de lezer bepaalde gevolgen te verwachten na zekere gebeurtenissen én interesse in structurele en thematische verbanden als herhaling, tegenstelling, vergelijking) en intellectuele belangstelling (nieuwsgierigheid naar diepere betekenis, symboliek).
De romans van Oek de jong, met name Cirkel in het gras, doen vooral een beroep op de twee laatste soorten belangstelling. Het werk is structureel zo ingericht dat ‘alles met alles’ samenhangt. De lezer wordt door deze compositorische opzet gestimuleerd tot het leggen van verbanden, het interpreteren van verhaalfeiten en het herkennen van symboliek en spiegelingen. Herhaling, tegenstelling, vergelijking, symbolisch verband en spiegeling treden uiterst frequent op, zowel in thematisch vlak, als op het niveau van de oppervlaktevertelling. Op thematisch gebied geldt dit voor macht, machtsmisbruik, liefde, heerszucht, intellect versus gevoel, contrasterende levensstijlen (cultuurmens tegenover primitieve mens). Op het gebied van de vertelling geldt dit voor de wijze waarop een aantal personen sterven (verdrinkingsdood van Pesce, Zuccarelli en Locantro), de overeenkomsten tussen Zuccarelli, Frederik II en Aldo Moro, de overeenkomsten tussen Pesce en Locantro, de rol van water en spiegelingen tussen de verhoudingen in het Locantroverhaal en Andrea's verhouding tot zijn dochter, geliefde en vrienden. Al deze motieven zijn onderling met elkaar verbonden, zodat er één groot thematisch web ontstaat.
Eén van de problemen in de liefde tussen Andrea en Hanna ligt besloten in de heerszuchtige tendensen die vaak met liefde samengaan. De één probeert over de ander te heersen, macht over hem uit te oefenen. Dit verschijnsel doet zich in verhevigde vorm voor als de karakters die in het geding zijn, op zichzelf al tot heerszucht neigen. Zowel bij Hanna als bij Andrea is dat het geval.
Naast de liefde tussen Andrea en Hanna speelt de liefde van Andrea tot zijn dochter een
| |
| |
rol. In één van zijn vele bespiegelingen vraagt hij zich af of je van een vreemde net zo veel en op dezelfde manier kunt houden als van je eigen kind. Andrea is bovendien getekend door zijn vroegere liefde voor Marina, de moeder van Leda. Allerlei vormen van liefde komen voor in de symbolische verhalen van Andrea, met name in het Locantro-verhaal; de primitieve vorm tussen eenvoudigen van geest, de platonische, de onmogelijke liefde door karakterologische ongeschiktheid. Zelfs in de Moro-affaire speelt de liefde tenslotte een rol. Kortom, liefde speelt in vele vormen en op vele niveaus mee, óf als contrast, óf als spiegeling, óf als verheldering van de eigen situatie. Op de achtergrond van het liefdesmotief staat steeds de karakterologische aanleg van de personen: hun geestelijke situatie, hun eigenschappen, hun vroegere ervaringen en hun persoonlijkheid bepalen samen met hun levensstijl (primitief-gevoelsmatig of tobberig-intellectueel) in hoeverre zij werkelijke gevoelens voor de ander kunnen opbrengen. Uiteindelijk gaat het om die karakterologische achtergrond. Die bepaalt hun handelen en de loop van de gebeurtenissen.
Het machtsspel tussen individuen speelt niet alleen een rol in de liefdesverhoudingen. Het functioneert ook heel sterk in de verhouding tussen Hanna en Leda, die in haar vaders geliefde een indringster ziet. Op een ander niveau, nl. in de verhouding tussen Andrea en Zuccarelli, keert het motief van de macht terug. Andrea verwerkt de problematische verhouding met zijn chef ook in het grote gedicht over Frederik II, die hij veel kenmerken van Zuccarelli toedicht. Op een volgend niveau ontmoeten we dit motief in de politieke achtergronden waartegen dit verhaal gesitueerd is: de ontvoering en latere moordaanslag op Aldo Moro door terroristen. Moro zelf, eens een machtig man, krijgt te maken met een uitvloeisel van zijn politieke denkbeelden en ervaart hoe betrekkelijk macht is. In het gedicht van Andrea wordt getoond hoe keizer Frederiks macht verwordt tot machtsmisbruik en wreedheid. Verbanden met de liefdesgeschiedenis, met de relatie tot zijn chef en met de Moro-affaire zijn hier ook te leggen. We zien hoe het motief macht in verschillende situaties en op verschillende niveaus werkt in deze romanwereld. Net als bij het motief van de liefde gaat het hier om de achterliggende menselijke beweegredenen, bepaald door aanleg van karakter (b.v. heerszucht) en omstandigheden (b.v. intellectueel overwicht, rol in de maatschappij).
Oek de Jong heeft bij herhaling in interviews betoogd dat hij heel intuïtief werkt. Wel schrijft hij vaak meerdere versies van sleutelpassages, soms tot acht keer toe. Gezien de bouw van de romans, een uiterst vernuftig samenhangend thematisch en compositorisch geheel, zou men deze aanpak niet verwacht hebben. De intuïtieve werkwijze zorgt er wel voor dat ondanks de hechte structurele samenhang, geen geconstrueerde indruk ontstaat, zoals bij sommige Revisor-schrijvers nogal eens het geval is.
| |
5.
Het hoeft, gezien het voorgaande, geen verwondering te wekken dat de literaire kritiek bijzonder ingenomen is met het werk van De Jong. Proza dat een beroep doet op de kwalitatieve en intellectuele belangstelling van de lezer, wordt, indien het geslaagd is, sneller door de critici met lof overladen dan romans die het eerder van de praktische belangstelling moeten hebben, zoals de traditioneel-realistische literatuur. Aan De Jongs werk blijkt inderdaad nogal wat te analyseren en te interpreteren. Deze structurele complexiteit en thematische rijkdom gaan bovendien samen met een bewonderenswaardige stilistische vaardigheid. Dit maakt zijn romans ongewoon in het Nederlandse taalgebied. In het huidige literaire klimaat neemt de realistische roman met
| |
| |
de gebruikelijke vertelpatronen en bijbehorende compositie traditiegetrouw een grote rol in. Er bestaat ook een bredere belangstelling voor bij het grote publiek. Literatuur die het in een totaal andere richting zoekt, wordt dan vaak door de critici als een verademing gezien.
De oordelen van de beroepslezer liggen veelal op het vlak van structuur, thematische verbanden en vormbeheersing. Over Opwaaiende zomerjurken schreef Tom van Deel: ‘Al deze tegenstrijdigheden heeft De Jong meesterlijk ondergebracht in wat ik de opvallendste kwaliteit van het boek vind: de vormgeving’. Aad Nuis noemt het een ‘rijk’ boek, waarvan ‘de constructie tamelijk ingewikkeld is’. Hij heeft lof voor de structurele samenhang: ‘er zijn zo veel beelden en subthema's die door het boek naar elkaar verwijzen’. Wam de Moor noemt het ‘één van de hoogtepunten in de romanliteratuur van de jaren zeventig... om de rijke, gevarieerde, vaak ook humoristische vormgeving van dit aangrijpende innerlijke proces’.
Bij Cirkel in het gras zien we dezelfde criteria opduiken. Carel Peeters: ‘zijn solide karakter ontleent de roman aan De jongs vermogen om diep onder de oppervlakte te raken en toch glashelder te blijven... Het boek is rijk aan gebeurtenissen, is afwisselend, heeft diepgang, is ontroerend, exploreert gevoelens, bevat een waaier van met elkaar samenhangende motieven en draait om een kern die op elke pagina aanwezig is’. Jaap Goedegebuure wijst erop dat een roman ‘die uitsluitend anekdotes of genretafereeltjes bevat’ zijns inziens geen goede roman is. Hij gaat in zijn bespreking uitvoerig in op achterliggende ideeën en de ‘problemen die de auteur aan de orde stelt... Dat ik binnen dit bestek niet ben ingegaan op de hechte en weloverwogen compositie, mag worden opgevat als een groot compliment’.
Minder voor de hand liggend is het grote commerciële succes dat Oek de Jong geboekt heeft. Van de eerste roman gingen er 125.000 over de toonbank, terwijl Cirkel in het gras het binnen een half jaar tot 80.000 verkochte exemplaren bracht. De romans stellen, zoals we gezien hebben, forse eisen aan de lezer. Ze doen veel minder een beroep op de praktische belangstelling zoals de traditionelere roman. Werk in de door De Jong gekozen richting raakt daarom zelden in de gunst van het grote publiek. Dat zoekt ontspanning, geen inspanning. Verklaringen voor de hoge verkoopcijfers zijn moeilijk te geven, ook al gezien de geluiden als zou De Jong een nogal overschatte auteur zijn, maar het lijkt er op dat de positieve opstelling van de literaire kritiek en de ruime aandacht in de media hier een verkoopbevorderende rol hebben gespeeld. Daarnaast ziet het er naar uit, gezien de successen van andere ‘moeilijke’ debutanten, de laatste jaren, dat bij grotere groepen dan voorheen de bereidheid is toegenomen boeken aan te schaffen en het aantal geïnteresseerden in het kwaliteitsboek door hogere en betere scholing in de laatste decennia beduidend aan het toenemen is. De tijden lijken voorbij dat kwalitatief hoogstaand werk uitsluitend terecht kwam bij een selecte groep van literaire fijnproevers. Dat is tenslotte een ontwikkeling waarover men zich mag verheugen.
|
|