teld. Verhalen over wat ze hadden meegemaakt.
Nu zal men zeggen: dan raak je gauw uitverteld. Maar dat was nu juist niet zo. Zo'n kleine samenleving als hier bedoeld, bestond uit gemiddeld een man of veertig tot vijfenveertig volwassen mensen, mannen en vrouwen, die, ook al gemiddeld, om de twee tot drie jaar werden overgeplaatst van het ene gemeenschapje naar het andere, van het eerste eiland naar het volgende. Daardoor hadden de nieuwkomers wat te vertellen aan de gevestigden en omgekeerd. En hun ervaringen besloegen een enorm gebied. Voeg daarbij de terugkerende verlofgangers en de passanten: personeel van aanlopende schepen en inspecterende ambtenaren, die vaak meer indruk maakten dan Gogols Revisor en men komt op een heel bataljon vertellers. En allemaal waargebeurde verhalen, al dan niet opgesierd. Ook de niet zeer welbespraakten werden voor de klas geroepen, want het vertellen groeide uit tot een maatschappelijke plicht. En zo kreeg iedereen van lieverlede een repertoire.
Het repertoire van Friedericy was briljant èn door de inhoud èn door de voordracht. Hoe kwam dat?
Wat de voordracht betreft al heel natuurlijk en dat in de letterlijke zin van het woord: hij was werkelijk een natuurtalent. Als hij niet voor bestuursambtenaar had gekozen en het eenmanstoneel in die dagen tot zijn mogelijkheden had behoord, dan zou hij aan de top hebben gestaan. Ik herinner me een voorval - ik moet zeggen een optreden - uit het jaar 1940 of 1941, in elk geval nog ruim vóór Pearl Harbour. De Indische regering moest in Zuid-Oost-Azië de rol van Nederland spelen en ze vond - mogelijk niet ten onrechte - dat er wel iets aan propaganda voor eigen rekening kon worden gedaan. Deze activiteit richtte zich voornamelijk op de Verenigde Staten en Australië, want koloniën, zoals Brits-Indië en Frans Indo-China kwamen er niet aan te pas en Japan zat in een ander hokje.
Nu was het bedrijven van propaganda in die dagen niet iets, dat Indische ambtenaren in hun studiepakket hadden meegekregen. Toen er dan ook een regeringsdelegatie naar Australië moest om daar te vertellen wat het nu eigenlijk was, dat Indische gebiedsdeel van het Nederlandse koninkrijk, wist niemand precies hoe en wat. En omdat niemand dat wist, besloten ze het hoofd van de delegatie, niemand minder dan een Edeleer, een lid van de Raad van Nederlands-Indië, een toespraak te laten houden, waarin onze bijzondere Indische positie uit de doeken werd gedaan, haarfijn, omslachtig en met verduistering van enkele koloniale oneffenheden.
Een toegevoegd lid van de delegatie zag de Australische gastheren op hun stoelen heen en weer schuiven, hun buren wat in het oor fluisteren, zich omdraaien naar hun achterburen en op hun horloges kijken. Kortom, hij zag, dat het mis ging. Hij wachtte tot de Edeleer was uitgesproken, sprong op het podium en dwars door het verveelde handgeklap heen begon hij te zingen. Hij zong Waltzing Mathilde, een lied, waarvan hij wist, dat elke Australiër het als zijn tweede en zeer geliefde volkslied beschouwde. Alle aanwezigen zongen geestdriftig mee en daarna kon Friedericy - want die was het natuurlijk - een paar verhalen vertellen: hoe we in Indië leefden, hoe we 's ochtends en 's avonds op een voorgalerij zaten en hoe we en passant het land bestuurden. Hij hoefde geen enkel politiek onderwerp ostentatief te ontwijken, want hij wist tenslotte zo goed als iedereen, waar de voetangels en klemmen lagen. De ontvangst van zijn onverwachte optreden was oorverdovend, maar tussen hem en het lid van de Raad van Indië heeft het sindsdien niet meer geboterd.
Intussen was de oorlog niet alleen dichterbij gekomen, maar zelfs onder ons gaan wonen. Op een zeker ogenblik werden een groot aantal ambtenaren als geïnterneerden in kampen in West-Java bij elkaar geveegd en