rederijkerskamer ‘De Gezellen van de Heilige Michiel’ over ‘hoe Brugge in de literatuur verschijnt’. Een oude liefde dus, die niet roest, die hem jarenlang onverdroten naar teksten heeft doen zoeken, elke vondst nauwkeurig heeft doen situeren en zorgvuldig verklaren. Wie weet of Bonneures ‘amor patriae’ trouwens niet nóg veel vroeger is aangewakkerd, b.v. bij het lezen van het goed gedocumenteerde opstel Veelzijdig gelaat (Hoe schrijvers Brugge hebben gezien) van Francois Vermeulen, verschenen in de eerste jaargang (1952, pp. 146-150) van het tijdschrift West-Vlaanderen, waarvan Bonneure tot 1961 redactiesecretaris was?
Op het ogenblik ligt Brugge beschreven, het ‘magnum opus’ van Fernand Bonneure, in de boekhandel. Het is naar de ‘non solus’-traditie van Elsevier bijzonder smaakvol verzorgd en vakkundig uitgegeven. (De eens geprezen Raaklijn-publikatie ligt er nu wat dof en verweesd naast...). In het nieuwe, schitterende kijk- en leesboek toont de auteur aan, ten dele opnieuw, hoe de eironde stad (dixit Joost van den Vondel) als elke cultuurstad - naast handelaars, financiers, consuls en (tegenwoordig) horden toeristen - ook altijd tal van kunstminnenden heeft aangezogen. Denk aan de middeleeuwse goudsmeden, borduurwerkers en makers van wandtapijten, aan Jan van Eyck, Petrus Christus, Hugo van der Goes, Hans Memling, Gerard David, Lanceloot Blondeel, Jan Provoost, Adriaan Isenbrandt, kunstenaars die in Brugge zijn gaan wonen, er gewerkt hebben, er (veel) geld hebben verdiend, er (on)gelukkig zijn geweest, én Brugges roemrijke naam méé hebben gemaakt!
De schrijvers onder het bonte artiestenvolk hebben bij het zien van Brugge naar de pen gegrepen: aanvankelijk leverde dat vooral reisverslagen, beschrijvingen, relazen, memoires of soms slechts citaten op: teksten waaruit niettemin al iets te leren valt over Brugges aanblik, de functie van de stad en de handel en wandel van haar bewoners. Pas later kwamen de dichters, prozaïsten en literaire journalisten. Een eindeloze stoet van wisselend talent, want dit ‘belerend teken van schoonheid’ houdt niet op schrijvers van heinde en verre te verbazen. Sommigen - vooral vreemdelingen - hebben Brugge de erepalm toegekend, en op alle toonaarden bezongen en bejubeld. Anderen hebben de stad bespot, geminacht of beklaagd (vgl. G.K. Chesterton, H. Claus, P. De Wispelaere, N.E. Fonteyne, C.B. Huet, K. Van de Woestijne).
Brugge beschreven biedt dus een overzicht van de literatuur die Brugge heeft opgeleverd. Niet dat het boek de pretentie heeft een complete literaire geschiedenis van de stad te bieden. Bonneure schrijft zelf, dat er bouwstenen worden aangebracht, in de vorm ‘van een beperkte, selectieve en gevarieerde bloemlezing van teksten van vroeger en nu, waarin Brugge de hoofdrol speelt of waarvan de stad, als sfeer, als landschap, als woongebied of ook met enkele grote inboorlingen of ingezetenen, motivering en alibi was’. Bouwstenen dus. Bonneure is bescheiden, zowel in opzet en formulering als qua selectie. Dat siert hem. Van zichzelf heeft hij niet één tekst opgenomen, al had dat makkelijk gekund - vgl. zijn cyclus Bruggewaarts (1980), die 21 gedichten bevat, geïllustreerd met houtgravures van Renaat Bosschaert.
Brugge beschreven - met de ondertitel Hoe een stad in teksten verschijnt - is dus voornamelijk een bloemlezing van bijna 350 bladzijden: 169 auteurs (vooral uit de middeleeuwen en de 19de-20ste eeuw) leveren elk 1 tekst, alleen van G. Gezelle, G. Rodenbach en S. Zweig zijn 2 Bruggestukken opgenomen (verder is er 3 keer sprake van meervoudig auteurschap). In totaal dus 170 teksten, waarvan 97 in het Nederlands (daar zijn vertalingen bij uit het Baskisch, Deens, Italiaans, enz.), 46 in het Frans, 11 in het Duits, 10 in het Engels, 3