| |
| |
| |
Wie is bang voor Flanders' technology?
Freddy Verbruggen
FREDDY VERBRUGGEN
werd in 1942 geboren te Kruibeke. Studeerde Wijsbegeerte (R.U. Gent, 1964) en doctoreerde over ‘Cognitieve dissonantie en phlogistontheorie: over geschiedenis van de scheikunde en de cognitieve psychologie’ (R.U. Gent, 1973). Is als geassocieerd docent verbonden aan het seminarie voor hedendaagse wijsbegeerte en wijsgerige antropologie. Lesgever aan de Arbeidershogeschool (Brussel). Publiceerde o.a. in ‘Scientiarum Historia, Philosophica (Gandensia), Janus, Tijdschrift voor geschiedenis,’ over geschiedenis van de wetenschappen en wetenschapsfilosofie en in ‘Socialische Standpunten, Links, Soc. Tijdschrift voor welzijnswerkers,’ enz. over politieke filosofie en cultuurfilosofie. Zijn huidige belangstelling gaat vooral naar cultuurfilosofie en de Frankfurter Schule.
Adres: Leernesesteenweg 217, B-9800 Deinze (Bachte-Maria-Leerne)
Who's afraid of Virginia Woolf?... Wie is bang voor wetenschap en techniek? Klaarblijkelijk weinigen, gezien het succes van Flanders' Technology International en het enthousiasme voor de duizelingwekkende wetenschappelijke en technologische ‘vooruitgang’ bij de massa en de massamedia. Ook geen onrust of verwarring bij de meeste academici, wetenschapsmensen, politici en andere maatschappelijke ‘verantwoordelijken’, en zeker niet in de zakenwereld. Zelfs het theater zwijgt, hoewel men zonder schroom de populaire revue uit 1928: ‘Es liegt in der Luft’ weer had kunnen opvoeren. Een revue, waarin de draak wordt gestoken met de nieuwe wetenschappelijk-technologische verwezenlijkingen in de Weimarrepubliek: elektriciteit, vliegtuigen, luchtschepen, film, radio, telefoon, en... de Nieuwe Zakelijkheid, Bauhaus-stijl. De laatste zin van een lied daaruit luidt: ‘In de gaten die overblijven komt een beeld naar voren’, een bijzonder weinig aantrekkelijk beeld, zoals Europa enkele jaren later mocht ondervinden.
Het koor had bij de opening van Flanders' Technology ook kunnen zingen: ‘Er hangt iets in de lucht dat pure verdwazing is’, want ‘... de lucht heeft een knieval gedaan voor een splinternieuwe waanzin’.
‘Waanzin’ is het woord dat Paul Goodman gebruikt in zijn kernachtige diagnose van onze tijd: ‘Ofwel men past zich aan en wordt neurotisch; ofwel men weigert zich aan te passen, en wordt waanzinnig’.
| |
Frankfurter Schule
Ook Goethe's commentaar op zijn tijd is van toepassing op de huidige wetenschappelijk-industriéle vormgeving van leven en werkelijkheid. Hij zegt: ‘Bekeken vanaf de hoogte van de rede ziet het leven er uit als een kwaadaardige ziekte en de wereld als een gekkenhuis’. Het motto van de Frankfurter Schule, de meest indringende critici van de usurpaties van wetenschap en techniek luidt: ‘Rede betekent vormgeven aan het leven overeenkomstig een vrije beslissing van mensen op grond van hun kennis’ (Marcuse), waarbij onder ‘rede’ dan wel heel wat meer verstaan wordt dan ‘wetenschappelijk-technische rede’.
Luister maar naar Horkheimer: ‘Het animisme had de dingen bezield, de industrie maakte de zielen tot dingen’. Een boutade? Nee, de Dialektik der Aufklärung (1944): de
| |
| |
wijze waarop de westerse wetenschap sinds de Verlichting naar de natuur kijkt, - als bestaande uit verwisselbare atomaire deeltjes - én er mee omspringt - als een bij uitstek te beheersen en te manipuleren object - heeft zijn weerslag op het maatschappelijk interactieproces, op de wijze waarop wij elkaar zien en met elkaar omgaan en meer algemeen, op de wijze waarop de samenleving georganiseerd is en functioneert. Het wetenschapsbeleid maakt namelijk deel uit van een historisch-maatschappelijke totaliteit. Dit gebeurt als volgt: eerst moesten bepaalde historisch-maatschappelijke voorwaarden vervuld zijn, zodat wetenschap en techniek zich zouden kunnen ontplooien én dominant zouden kunnen worden, vervolgens heeft dit ontwikkelingsproces een terugslag op het maatschappelijk leven zelf. Max Horkheimer schrijft in dit verband dat de uitspraak van de cultuur-antropoloog Arnold Gehlen ‘dat werktuigen verlengstukken zijn van menselijke organen’, ook omgedraaid kan worden: organen zijn dan verlengstukken van instrumenten.
| |
Blake's cultuurkritiek
Zo zou men kunnen stellen dat de bezoekers van Flanders' Technology niet gekeken hebben met ‘natuurlijke’ ogen - ogen die uitgaan van een broederlijke relatie tussen mens en natuur -, maar wel met wetenschappelijk-technische ogen - ogen die geconditioneerd zijn door de ‘mythe’ van de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Zij hebben gekeken naar instrumenten met instrumentele ogen en hebben de waarschuwing van de dichter-kunstenaar-filosoof, William Blake in de wind geslagen. Deze héél vroege, radicale én geniale criticus van wetenschap en techniek waarschuwde omstreeks 1800, ‘dat men niet met de ogen maar doorheen de ogen naar de dingen moet kijken’. Begrijpelijk, omdat juist binnen een stedelijke en industriële vormgeving van leven en werkelijkheid, binnen het kader van een totalitair en dominant technologisch deelsysteem (Marcuse) geen plaats meer is voor de ‘waarheid’ van dit soort uitspraken: ‘In my Brain are studies & Chambers filld with books and pictures old, which I wrote & painted in ages of Eternity before my mortal life’, en ook geen ruimte meer is voor niet-instrumentele ogen. Maar Blake was een neo-platonist en mysticus en gek in de ‘plantaardige ogen’ (Blake) van zijn tijdgenoten. Wat niet belet heeft dat Blake heel wat van de moderne kritiek op wetenschap en techniek geanticipeerd heeft. Want de essentie van Blake's kritiek is juist dat de ‘progressieve’ kennisleer en rationaliteit van Bacon, Locke en de wetenschap van Newton m.a.w. de rationaliteit, wetenschap en techniek van de Verlichting (18e eeuw) en de eerste Industriële Revolutie (omstreeks 1800) hun eigen verwachtingen en beloften niet hebben ingelost. Zij hebben namelijk niet bijgedragen tot het gelu, de vrijheid, de vrede en de humanisering van het leven, niet tot het herscheppen van samenleving en wereld in één
continue toestand van vrije, vreedzame en libidineuze onschuld (Cfr. Songs of Innocence). De Verlichters (b.v. Turgot, d'Holbach, Diderot e.a.) kenden namelijk aan rede en wetenschap een bevrijdende, gelukkigmakende en moreelgoede kracht toe. Ze waren ervan overtuigd dat rationele en wetenschappelijke kennis van mens en natuur alle vooroordelen en vergissingen, die in de traditionele, middeleeuwse, ‘irrationele’ samenleving verantwoordelijk werden gesteld voor alle soorten verschrikkingen (slavernij, oorlog, wrede en onrechtvaardige wetgeving, enz.) zouden opruimen. Welnu, Blake stelde vast dat dit niet gebeurd was. Integendeel: ‘I wander thro' each charter'd street, / Near where the charter'd Thames does flow, / And mark in every face I meet/ Marks of weakness, marks of woe./ In every cry of every Man, / In every Infant's cry of fear, / In every voice, in every ban, / The
| |
| |
mind-forg'd manacles I hear’. Met ‘boeien rond de geest gesmeed’ bedoelt hij de demonische usurpatie en onderdrukking door de wetenschappelijk-technische rede, die door Blake, ‘Urizen’ wordt genoemd, - een ‘goddelijke’ demoon, wiens ‘Werk is Eeuwige Dood en Fabrieken en Ovens en Ketels’. Bovendien beïnvloedt deze zeer inhumaan politiek, moraal en organisatie van maatschappij en leven. Voor Blake was het tijdvak van de Verlichting en de eerste Industriële Revolutie satanisch donker.
Maar, zoals gezegd, Blake keek niet met de ogen naar de dingen, maar door de ogen heen. Een methode die voor de meeste mensen, als zij hun vaste plaats in de samenleving hebben ingenomen, vreemd, zoniet onaanvaardbaar is. Toch ligt deze wijze van zien aan de basis van alle cultuurkritiek na Blake - bij b.v. Dostojewski, Nietzsche, Heidegger, de Frankfurter Schule en meer recent, bij Roszak, Illich en anderen. Althans, wanneer men met de uitdrukking ‘doorheen de ogen’ bedoelt dat men bewust breekt met de niet-betwijfelde vertrouwdheid der dingen en uitgaat van de stelling: dat waar is, niet wat is, maar wat was ‘in illo tempore’, kan en/of moet zijn (normatieve fantasiebeelden of utopieën); kortom, wanneer men bi-dimensionaal, d.w.z. kritisch denkt op basis van en met het oog op een bepaalde waardeschaal, die niet gerealiseerd is in het ‘hic et nunc’ en steeds een transcendent en/of idealistisch aspect inhoudt.
De cultuurkritiek van Blake op de essentie en gevolgen van de eerste Industriële Revolutie en op de Verlichting in het algemeen, is later herhaald vanuit een weliswaar andere achtergrond, in andere bewoordingen en met andere doeleinden. Een historisch proces, dat na een aanvankelijk goede start echter snel deterioriseerde, omdat na een eerste kritisch-romantische golf (Blake, Wordsworth e.a.) de culturele bovenlaag in het Westen en ook de massa zich in de tweede helft van de 19e eeuw aanpaste aan de nieuwe omgeving en de nieuwe organisatie van het maatschappelijk leven. Dit geldt ook voor de arbeidersbeweging, die aanvankelijk sterk doordrongen was van een nostalgisch verlangen naar een goed en gelukkig pastoraal verleden, maar zich vervolgens, ongetwijfeld deels onder invloed van het marxisme, opwierp als enthousiaste supporter van de onbeperkte, industrieel-technologische vooruitgang, tot op vandaag.
| |
Nieuwe zakelijkheid
De moderne kritiek op rationaliteit, wetenschap en techniek dateert voornamelijk van na de Eerste Wereldoorlog, meer specifiek uit de Weimarperiode en kwam vooral - de Frankfurter Schule uitgezonderd - vanuit conservatieve hoek (Spengler, Heidegger, e.a.). De Eerste Wereldoorlog werd immers aangevoeld als een radicale breuk met een vroeger wereld- en cultuurbeeld; gevolgen waren pessimisme en doemdenken bij sommige intellectuelen. Een cultuurpessimisme dat daarna, breder gezien, werd opgeslorpt en ongedaan gemaakt door de Nazistaat, die de oude waarden op een geheel eigen wijze wist te verzoenen met de technologische vooruitgang.
Bovendien waren de cultuurcritici in de minderheid. Vele intellectuelen en kunstenaars vonden dat de Eerste Wereldoorlog de oude culturele Augiasstal - volgens hen verantwoordelijk voor de verschrikkingen van de oorlog - had gereinigd en dat nu de tijd was aangebroken voor de constructie van een betere mens, maatschappij en wereld. Men zou kunnen zeggen dat de dominante en progressieve stromingen zich schaarden - impliciet althans - achter de ideeën van Adolf Loos, verwoord in zijn beruchte artikel: ‘Ornament und Verbrechen (1908)’. Daarin stelt hij dat alle ornamentatie die tot het wezen van de oude cultuur behoorde, een misdaad is, een aanslag op moderne bewustzijn en dus moet verdwijnen. Loos trekt fel van leer tegen alle ornamentatie
| |
| |
van leven en werkelijkheid, vooral op het vlak van kunst en architectuur. Hij reageert tegen de romantische en pseudo-romantische stijlen, maar ook tegen de ‘Arts and Crafts Movement’ van Morris en Ruskin, en indirect ook tegen de Jugendstil. Ornamentatie was een misdaad, een aanslag op het moderne bewustzijn van het machinetijdperk.
Vandaar het succes, bij vooral ‘linkse’ progressieven, van de abstracte schilderkunst (kubisme, constructivisme, expressionisme, futurisme) waarvan de principes waarschijnlijk het best zijn verwoord door Piet Mondriaan in het tijdschrift De Stijl, tussen 1917 en 1919: de natuur kan het best voorgesteld worden door middel van rechthoekige vlakken en primaire kleuren, - want deze methode wordt geëist door het moderne abstracte bewustzijn van het machinetijdperk; de ideale voorstelling van natuur en werkelijkheid - en van de mens, maar dat zegt Mondriaan niet -, is de rechte lijn, noch dik, noch dun en zonder nuances.
Rechte lijnen, beter gezegd een mathematisch-geometrische vormgeving en inhoudsbepaling van de werkelijkheid worden - via architectuur en wonen - ‘in’. De Bauhaus-stijl (sinds Dessau althans) en meer algemeen de Nieuwe Zakelijkheid - ‘Kunst en Technologic: Een nieuwe eenheid’, de zgn. Rationele architectuur (Gropius, Meyer, Mies van der Rohe en he Corbusier, die niet tot het Bauhaus behoorde) - begint aan een ontstuitbare opmars. Wonen - en dus ook leven - wordt, zoals Hannes Meyer, de tweede directeur van het Bauhaus (in Dessau) het formuleerde, geen aangelegenheid meer van kunstenaars-architecten, maar van deskundigen en alléén van deskundigen: industriële ingenieurs, economen, statistici, hygiënisten, klimatologen, experts op het gebied van standaardisering, enz. Want een huis is een machine geworden en net zoals een machine moet het functioneelefficiënt zijn, dus geconstrueerd worden overeenkomstig de biologische functies van wonen, vastgelegd door deskundigen. Voortaan zal dus de deskundigheid van de zgn. wetenschapsmensen de massa voorschrijven hoe ze moet wonen - vandaag zou men spreken van ‘geprogrammeerd wonen’.
Tussen de twee wereldoorlogen in wordt de massale invloed van de wetenschappelijk-technische rede niet alleen duidelijk merkbaar in b.v. de transformatie van het landschap - zoals in de 19de eeuw (stoommachine, stoomtreinen, fabrieken), - in de organisatie van de arbeid (Taylorisme), de organisatie van de maatschappij (bureaucratie, formeel rechtsverkeer: ‘One Law for the Lion and Ox is oppression’ (Blake), maar in het intiem samenleven zelf. Als symbool van dit ‘verzakelijkte’, maar deskundig bepaald leven, kan men de meubelontwerpen van Rietveld of Breuer nemen en de gestandaardiseerde, onpersoonlijke flats en bungalows, die ons vandaag al te vertrouwd zijn. Functionaliteit, zakelijkheid, efficiëntie, economisch denken -men hoort hier als het ware de stem van de verkopers van huiscomputers op Flanders' Technology -, worden de nieuwe ordewoorden, die binnendringen in het dagelijks leven en dit zullen gaan beheersen.
| |
Adorno's commentaar
Deze ontwikkeling zet na de Tweede Wereldoorlog in versneld tempo door en is het hoofdkenmerk van onze samenleving geworden. Tot in alle onderdelen, cultuur en onderwijs inbegrepen, dringt de Nieuwe Zakelijkheid door, die zelf teruggaat op het imperialisme van de wetenschappelijk-technische rede. Ornamentatie van het leven en de werkelijkheid is tot misdaad geworden omdat ze ‘irrationeel’ zou zijn en de rechte lijn beheerst - symbolisch - het sociale leven. Terecht schrijft Adorno dan ook: ‘Achter de pseudo-democratische ontmanteling van ceremonie, van ouderwetse hoffelijkheid, nutteloze con- | |
| |
versatie, die verdacht wordt - en niet ten onrechte - van ijdel geklets te zijn; achter een schijnbare verduidelijking en transparantie van menselijke relaties die niet langer iets ongedefinieerd toelaten, wordt de naakte brutaliteit binnengeleid’. En verder: ‘Zakelijkheid tussen mensen, is zelf reeds een ideologie geworden om mensen als dingen te behandelen’. Want, kenmerkend voor de moderne omgang tussen mensen is juist dat deze omgang gezien wordt als de kortste afstand tussen twee mensen, alsof het twee punten op een rechte lijn zijn. Dit wordt als progressief beschouwd en de traditionele tussenschotten (rituelen, omgangsvormen, tradities, enz.) worden in moderne, menselijke transacties aangevoeld als een verstoring van het apparaat; een apparaat waarin de moderne mens niet alleen objectief gezien geïncorporeerd is, maar waar hij zichzelf vol trots mee identificeert. Vandaar ook dat tederheid tussen mensen, gezien als het bewustzijn van relaties zonder (bij)bedoelingen, zo moeilijk is geworden. Het ‘recht voor de vuist’, het ‘op de man af’, het ‘zonder omwegen spreken’, het ‘ter zake komen’, zijn verbalisaties van de (zakelijke) korte, rechte lijn tussen twee mensen die elkaar ontmoeten, want ‘tijd is geld’. Daarbij is geen
plaats meer voor die tussenschotten die tederheid mogelijk maken. Dit soort omgang creëert wel contactziekte: ‘Vervreemding toont zichzelf juist in de eliminatie van de afstand tussen mensen’ (Adorno). En deze afstand wordt steeds korter, in naam van een functioneel-efficiënt-economisch verantwoord gedrag - een gedrag dat past bij en gestimuleerd wordt door de ‘filosofie’ achter Flanders' Technology.
| |
De dood
Ook de dood ontsnapt niet aan de rechte lijn, aan de ‘Verdinglichung’, de verzakelijking. Dat is een direct gevolg van de wijze waarop de moderne wetenschap en techniek naar de natuur kijken en er mee omspringen (zie hoger). Volgens Adorno is de ervaring van de dood een uitwisseling van functionarissen geworden, niets anders meer dan het verdwijnen uit de samenleving van een levend wezen, dat onmiddellijk vervangen wordt door een klaarstaande ‘stand-in’ en voor het overige het afschuiven naar het terrein van de hygiëne. Hij besluit: ‘Slechts een mensheid, voor wie de dood even onverschillig is geworden als de leden ervan... kan deze dood administratief opleggen aan ontelbare mensen. Rilke's gebed voor “ieder zijn eigen dood” is een meelijwekkende poging om het feit te verbergen dat vandaag mensen gewoon het hoekje omgaan, gewoon wegglippen’. En dit geldt ook voor de duizenden bezoekers van Flanders' Technology: zij hebben zich niet gerealiseerd dat de visie achter Flanders' Technology naast het leven ook de dood banaal maakt - met als tegenprestatie de promotie en installatie van ‘Drive-in funeral homes’: je draait het raampje van je auto naar omlaag, kijkt naar de achter glas opgebaarde dode, schrijft je deelneming in het boek dat aan het raam is bevestigd en rijdt door: functioned, efficiënt en economisch verantwoord! Maar er is meer. Adorno schreef zijn Minima Moralia in de veertiger jaren. Vandaag kan men met grote waarschijnlijkheid voorspellen dat, in de niet zo verre toekomst, de dood geprogrammeerd zal worden, omdat men genetisch gezien over de nodige wetenschappelijke kennis zal beschikken én omdat er grenzen zijn aan de verlenging van de levensduur. Flanders' Technology is in de eerste plaats hét symbool van een voorgeprogrammeerd sterven. En de opmerking van Charles Péguy
uit 1907: ‘De moderne wereld is erin geslaagd datgene zwaar omlaag te halen wat wellicht het moeilijkst omlaag gehaald kan worden in de wereld omdat het in zijn eigen aard zelf een bijzondere waardigheid bezit, nl. een eigenaardige incapaciteit om naar omlaag gehaald te worden: de moderne
| |
| |
tijd (nochtans) heeft de dood naar omlaag gehaald’, zal waarschijnlijk al van de computerbanden in de centrale bibliotheken uitgeveegd zijn, omdat zo'n uitspraak niet overeenstemt met de ‘nieuwe moraal’, t.t.z. de amorele wetenschappelijk-technische organisatie van het maatschappelijk gedrag.
| |
Historische achtergrond
De deskundigheid vergeet echter dat functionaliteit, efficiëntie en zelfs rationaliteit, concepten zijn die geen absolute, maar een relatieve inhoud hebben, die gebonden zijn aan de specificiteit van de historisch-maatschappelijke context. Socrates b.v. had een andere opvatting over functioned wonen dan eeuwen later Vitruvius en nog later de ‘irrationalist’ Gaudi en de kortstondige Jugendstil - de enige synthese van wetenschappelijk-technische vooruitgang én poëtische leven. Maar ook de rationaliteit heeft geen definitieve, eeuwige betekenisinhoud. Habermas vertelt ons dat deze rationaliteit, besloten in het instrumentele handelen (techniek) en in de zgn. rationele keuzen (strategieën), aanvankelijk onderaan lag in de hiërarchie van waarden in de traditionele samenleving, d.i. de samenleving vóór 1700. Die samenleving werd beheerst door een magisch-religieus, kosmologisch legitimatiesysteem en door symbolisch tot stand gebrachte interacties, die het maatschappelijk en individueel leven domineerden en antwoord gaven op de menselijke vragen en problemen. Binnen dit soort samenleving waren competentie en incompetentie - concepten verbonden met technische rationaliteit en de rationaliteit van strategieën - geen gedragsordewoorden, wel ‘falen’ of ‘niet-falen’ t.o.v. het gezag, dat rechtstreeks terugging op het magisch-religieus kosmologisch legitimatiesysteem en de symbolisch tot stand gebrachte interacties, nl. het maatschappelijk normatief gedrag. De hele geschiedenis van de westerse beschaving, zeker vanaf de 12de eeuwse Renaissance, is één grote poging van deze rationaliteit om zich vrij te maken en de bovenliggende niet-rationele deelsystemen op te eisen en te verdringen. Dit noemt men het proces van secularisatie in het Westen. Een proces dat, in tegenstelling tot wat
Habermas meent, uiteindelijk teruggaat op de specificiteit van het Christendom als godsdienst (zoals Weber m.i. overtuigend aantoont). In elk geval is dit secularisatieproces, deze continue en versnelde invasie van de technische rationaliteit en die van de ‘rationele keuzen’, gelukt. Maar intussen heeft de rationaliteit, oorspronkelijk subversief en dus bevrijdend tegenover het bestaande, in casu de middeleeuwse samenleving, zich getransformeerd tot enerzijds legitimatie van de burgerlijke ideologie - duidelijk aantoonbaar bij de zgn. Verlichters - anderzijds tot een (gereduceerde) wetenschappelijk-technische rationaliteit - niet langer deze van Petrus Abelardus in de 12de eeuw of van de ‘rationelen’ en ‘libertijnen’ van omstreeks 1700.
| |
Techniek en wetenschap als ideologie
Een laatste stap in deze ontwikkeling van traditionele naar moderne samenleving is vervolgens geweest, dat deze nu beperkte vorm van rationaliteit de burgerlijke, ‘linkse’ en ‘rechtse’ ideologieën heeft verdrongen, en tegenwoordig zelf tot ideologie is geworden; anders gezegd: de wetenschappelijk-technische rationaliteit is in onze maatschappij tot de belangrijkste politieke partij geworden - ofschoon ze geen zitting heeft in het parlement!
Deze situatie wordt beschreven door o.a. Herbert Marcuse in zijn One Dimensional Man (1964) en komt in concreto neer op een globale coördinate in dienst en in functie van een technisch en economisch rationaliteits- en efficiëntiebeginsel. Kortom, alle uitingen van maatschappelijk leven worden beheerst door het zgn. technologisch deelsysteem, dat tegenover andere deelsystemen (politiek, religie,
| |
| |
kunst, organisatie van arbeid en produktie, vrijetijdsbesteding, enz.) dominant en totalitair optreedt. Daardoor zijn b.v. de politieke antagonismen op de achtergrond gedrongen, heeft er een verzoening plaats gevonden tussen het zgn. proletariaat en de ‘bourgeoisie’ en eveneens een depolitisering van de massa. Blake's satanische ‘Urizen’ beleeft heden ten dage zijn grote triomf, samen met de huiscomputer en andere vormen van entertainment. Deze moeten het wegvalien van de ‘tussenschotten’ in de omgang met mensen compenseren, het wegvallen ook van tederheid en intimiteit m.b.t. natuur, leven en dood en, meer algemeen, het verdwijnen van een geornamenteerd in-de-wereld-zijn; een zijn waarvan de waarde én waarheid niet samenvalt met dat wat is.
Wetenschap en techniek zijn enkel tot ideologie kunnen worden dankzij de massale destructie en irrationele manipulatie van de natuur binnen en door een kapitalistische produktiewijze en uitlopend op de ons bekende consumptiemaatschappij - hét cement van onze samenleving - die alle utopie en ideologie tot ballast maakt. Door de driftmatige gebondenheid van de burgers aan deze consumptiemaatschappij moet elke zgn. politieke beslissing alleen het goed functioneren van dit maatschappijtype garanderen, kortom, zichzelf depolitiseren - in de weinige gevallen dat nog politieke beslissingen genomen kunnen worden.
| |
De irrationele rationaliteit
Merkwaardig is wel dat in onze hedendaagse consumptiemaatschappij - en dit voor het eerst in de geschiedenis - alle materiële voorwaarden aanwezig zijn zodat elke mens maximaal gelukkig zou kunnen zijn. Dit is echter niet het geval. Het lijkt er eerder op dat we evolueren naar een toestand van massale neurose en zelfdestructie - waartegenover de deskundigheid uiteindelijk machteloos zal komen te staan. De consumptiemaatschappij voldoet namelijk niet alleen de primaire en secundaire behoeften, maar creëert ook vele kunstmatige behoeften. Bij nader inzien, zijn die helemaal niet zo rationeel, rationeel in deze zin dat ze de mens de mogelijkheden bieden een authentiek-existentieel leven te leiden én zijn eigen geschiedenis te maken in en door middel van een vrije communicatie met anderen. Het tegendeel doet zich voor: ondanks functionaliteit, efficiëntie, economisch verantwoord denken, of juist dáárdoor, is het individu veel meer dan vroeger geatomiseerd, op zichzelf teruggeworpen. Daardoor is hij uiteindelijk een gemakkelijker prooi geworden voor manipulatie en overheersing door allerlei kleine en grote machtscynici in de vorm van politieke, religieuze, pseudoreligieuze en wetenschappelijke ‘starlets’, of door kleine en grote machtsbureaucratieën die hem, onder het voorwendsel van méér mondigheid, juist totaal onmondig, weerloos en tot speelbal maken van duistere, bijna satanische bedoelingen. Want traditie, historisch bewustzijn, familie, vader en moeder zijn weggevallen. Terwijl het individu vroeger binnen de burgerlijke samenleving en cultuur - nu vervangen door één eendimensionale samenleving en cultuur, met techniek en wetenschap als ideologie - zijn persoonlijkheid ontwikkelde door het gevecht met de vaderfiguur en zo tot een weerbaar individu werd, is in een vaderloze samenleving, het kind een klomp was waarin een gestandaardiseerde ‘persoonlijkheid’
wordt ‘ingeschoten’ - binnenkort voorgeprogrammeerd. Vandaar dat de grote massa niet langer de overheersten zijn, maar de overheersten die niet meer echt protesteren.
| |
Perspectief(?)
Zo zijn wij tot een situatie gekomen, waarin het perspectief volgens Walter Benjamin, alleen gelegen is in de waarheid van deze uitdrukking: ‘Omwille van de hopeloosheid wordt ons de hoop gegeven?’. Adorno formu- | |
| |
leert het ietwat anders: ‘Het zou wel eens zo kunnen zijn dat onze samenleving zich ontwikkeld heeft tot een zodanig extreme situatie dat de werkelijkheid van de liefde in feite alleen nog maar uitgedrukt kan worden door het haten van het bestaande, terwijl elke indirecte uiting van liefde er slechts toe dient om juist die condities te bevestigen, die de haat voeden’.
In elk geval zou verandering betekenen een verandering in de doeleinden van wetenschap en techniek: geen massale verspilling, geen ingebouwde slijtage - binnenkort genetisch ingeplante slijtage-, geen kunstmatige behoeften, geen gemanipuleerde vrijetijdsbesteding; een ander produktie- en distributieproces, herstel van het politiek bewustzijn, herstel ook van de historisch-culturele eigenheid van het Westen, geen vrede meer door oorlog, pacificatie van het bestaan door herstel van het evenwicht tussen Eros en Thanatos, afbouw van de ‘surplusrepressies’ - een direct gevolg van een kapitalistische organisatie van de produktie - door de koppeling van ‘basisrepressie’ aan het ‘belang’ van een kleine minderheid (cfr. Marcuse, Eros and Civilization 1955). Die verandering zou moeten leiden tot herstel van de ‘broederlijke relatie tussen mens en natuur’ (Habermas). Dit echter zou neerkomen op... andere criteria van welvaart en zou een politieke beslissing vergen die leidt tot een radicale maatschappijverandering; een politieke beslissing die slechts afgedwongen kan worden door een ‘opstand der horden’, nl. door de grote massa, die juist afwezig is omdat ze gevangen zit in een ‘vals gelukkig bewustzijn’ (Marcuse). De cirkel is gesloten. Voor het overige - zoals Sartre kort vóór zijn dood getuigde - kunnen er slechts heel minieme veranderingen ‘ten goede’ plaatsgrijpen. Of het moest zo zijn dat het systeem - in een dialectische beweging - zichzelf ondergraaft, b.v. door de voortdurende creatie van nutteloze jobs, door een versnelde automatisering, door uitputting van grondstoffen, door een steeds grotere uitbreiding van het militair potentieel - dat uiteindelijk maar twee mogelijkheden openlaat: ofwel totale destructie, ofwel omschakeling naar een ‘vredesindustrie’,
maar dàt zou het systeem zelf door elkaar schudden, of... door een zware conflict-situatie met de Derde Wereld -om nog niet te spreken over het hallucinante beeld van een demografische groei door een onbeperkte(?) verlenging van de levensduur.
In elk geval heeft men het gevoel, dat door de talloze en steeds omvangrijker vervlechtingsmechanismen in onze westerse samenleving, het net steeds strakker wordt aangetrokken en de hoop op een ander soort leven - de eeuwige hoop van vele mensen in het verleden: een humaner, vrijer, meer intiem-poëtisch leven -, moeilijker en moeilijker wordt. Al was het maar omdat vandaag vragen en problemen, waarvan men de wetenschappelijk-technische voorwaarden waaronder zij oplosbaar zijn niet kan aangeven, meer en meer uit het cultureel-maatschappelijk bewustzijn worden verdrongen, zeker pejoratief worden beoordeeld. Dit uit zich o.a. in het omvangrijke proces van deculturisatie en uitvlakken van het historisch bewustzijn, b.v. via onderwijs en opvoeding - het universitair onderwijs inbegrepen. En zo zal er een tijd komen dat niemand nog zal weten wat Augustinus op het einde van zijn De Civitate Dei over het eeuwige en ‘hemelse’ geluk schrijft: ‘Daar zullen wij rusten en kijken; we zullen kijken en elkaar beminnen; wij zullen elkaar beminnen en elkaar loven. Ziedaar het einde, dat zonder einde is. En welk ander einde hebben wij, behalve in het rijk te komen waaraan geen einde zal komen?’.
De droom van het eeuwig, ‘hemelse’ geluk - al dan niet op aarde gerealiseerd - is de hele ontwikkeling van de westerse beschaving door de bron geweest voor alle mogelijke politieke-sociale verwachtingen en utopischeschatologische vooruitzichten; en, ofschoon
| |
| |
deze droom uiteindelijk teruggaat op het Christendom, zelf een conglomeraat van Grieks en Joods denken, toch kan men de woorden van Augustinus ook nog anders uitleggen, b.v. zoals Baudelaire doet - ook aangehaald door Marcuse: ‘Là, tout n'est qu'ordre et beauté, Luxe, calme, et volupté’ - waarbij het woord ‘orde’ zijn repressieve connotatie verloren heeft.
Maar binnen de optiek van Flanders' Technology en zijn acolieten, binnen het huidige produktie- en distributiesysteem en binnen een maatschappelijke totaliteit beheerst door de tot ideologie geworden techniek en wetenschap is geen plaats meer voor dit soort credo's, voor droom en fantasie, en dus ook niet voor ideeën die verwijzen naar een andere en betere, ook moreel-betere samenleving, een samenleving zonder ...kauwgum, symbool van de ‘American Way of Life’. ‘Kauwgum ondermijnt de metafysica niet, het is de metafysica. Dat moet duidelijk gemaakt worden’, schreef Max Horkheimer. Maar ‘kauwgum’ kan hier vervangen worden door om het even welke kunstmatige behoefte die ‘in’ is.
Veel dingen (waarheden) moeten duidelijk gemaakt worden. In een taal echter, waarvan de concepten tot geldstukken zijn geworden (Adorno), onder invloed van een positivistische wijsbegeerte, die geen wijsbegeerte in de zin van een kritische theorie met het oog op het geluk van mensen meer is; onder invloed dus van een realiteitsdenken waardoor de taal binnenkort wordt afgesloten dank zij de computerisering van schrijven en spreken, zal er geen plaats meer zijn voor de verwoording van de ‘herinnering’ aan wat moet zijn.
|
|