Ons Erfdeel. Jaargang 28
(1985)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Ik zie de lezer niet:
| |
[pagina 388]
| |
tekortkomingen, kwaliteiten en/of functies van de verschillende soorten bloemlezingen, maar werd ook een poging ondernomen om die bloemlezingen te evalueren. De evaluatiecriteria die ik daarbij gehanteerd heb, zijn: de verhouding geïntendeerde/reële bloemlezingGa naar eind(4), de representativiteit van de selectie, de functionaliteit van de bloemlezingGa naar eind(5), de kwaliteit van de selectie en/of de formele eigenschappen van de bloemlezing. | |
Soorten bloemlezingen.Tussen 1970 en 1979 verschenen er niet minder dan 328 bloemlezingen. Alvorens wat dieper in te gaan op dat verrassend hoge aantal, lijkt het me noodzakelijk uit te weiden over de verschillende soorten bloemlezingen die er verschijnen. Het begrip ‘bloemlezing’ is immers een abstractie en wordt concreet ingevuld door uitgaven die de meest diverse verschijningsvormen, inhouden, functies, kwaliteiten en gebreken hebben. Om greep te krijgen op dit grote aantal bloemlezingen was het noodzakelijk ze te classificeren. Dat bleek vrij eenvoudig als we uit-gingen van het communicatiemodel tender - bericht - ontvanger. Toegepast op bloemlezingen ziet dat model er als volgt uit: dichters (zender I) - gedichten (bericht I) - bloemlezer (ontvanger I - zender II) - bloemlezing (bericht II) - lezer (ontvanger II). Het ligt nu voor de hand dat we onze bloemlezingen kunnen classificeren aan de hand van de vier overige componenten van dit classificatiemodel. Ons classificatieschema ziet er dan ook als volgt uit: | |
1. dichter1.1. bloemlezingen met werk van jonge dichters (leeftijd) 1.2. bloemlezingen met werk van vrouwen (geslacht) 1.3. bloemlezingen met werk van dichters uit één geografische eenheid: dorp, stad, regio, provincie, Vlaanderen, Nederland (woon-/ geboorteplaats) 1.4. bloemlezingen met werk van dichters die tot dezelfde uitgeverij behoren (‘werkplaats’) 1.5. bloemlezingen met werk van kinderen (leeftijd) (x) | |
2. gedichten2.1. thematische bloemlezingen (het onderwerp van de gedichten is gelijksoortig) 2.2. bloemlezingen waarbij de vorm van de gedichten gelijksoortig is (b.v. een bloemlezing met uitsluitend sonnetten) 2.3. bloemlezingen uit tijdschriften (de opgenomen gedichten zijn eerder in tijdschriften verschenen) 2.4. literair-historische bloemlezingen (gedichten uit een bepaalde periode worden bijeengebracht) | |
3. lezer3.1. bloemlezingen voor anderstaligen 3.2. bloemlezingen voor kinderen (en andere volwassenen) 3.3. schoolbloemlezingen (x) | |
4. samensteller4.1. bloemlezingen waarvan de auteurs zelf de samenstellers zijn 4.2. bloemlezingen waarvan de samensteller een anderstalige is (d.i. een deelgroep van 3.1.). Dit schema is gebaseerd op ons corpus en bevat dus niet alle soorten bloemlezingen; wel zijn ook de soorten bloemlezingen die wij niet geïnventariseerd hebben gemakkelijk in te passen in dit schema, zoals de met een ‘(x)’ gemarkeerde (d.w.z. niet in ons corpus aanwezige) soorten bloemlezingen aantonen. Uiteraard hoeft het geen betoog dat een dergelijke classificatie altijd en noodzakelijkerwijze een reductie van de werkelijkheid is, alleen al b.v. omwille van het feit dat een aantal bloemlezingen in meerdere categorieën thuishoren (b.v. een bloemlezing met werk van Zuidnederlandse vrouwen over het thema ‘de vrouw’: 1.2. + 1.3. + 2.1.). Ik zal nu in't kort de belangrijkste soorten bloemlezingen bespreken, waarbij ik me telkens tot het essentiele beperk. | |
[pagina 389]
| |
Bloemlezingen met werk van jonge/debuterende/onbekende dichters.Tussen 1970 en 1979 zijn er 90 bloemlezingen (d.i. meer dan een kwart van de totale produktie) verschenen, die op de eerste plaats werk van jongeren wilden presenteren. Dat dit aantal zo hoog ligt, is vooral te wijten aan het feit dat we hier vier verschillende, maar elkaar grotendeels overlappende en daardoor moeilijk scheidbare categorieen hebben samenge-bracht, nl. bloemlezingen met werk van jongeren, debutanten, zondagsdichters en onbekende dichters. Bijna al deze bloemlezingen (waarvan de jaarlijkse 100 dichters van Yang waarschijn-lijk de bekendste voorbeelden zijn) hebben als fundamentele bedoeling: jonge, (nog) onbekende auteurs ruimte geven om te publiceren. Voor jonge dichters blijkt dat immers van groot belang te zijn: ze willen hun gedichten gedrukt zien; er gaat blijkbaar een bijna magische kracht uit van het gedrukte gedicht (in een bloemlezing of een tijdschrift(je)). In de voorwoorden van deze bloemlezingen, waarbij literaire pretenties overigens niet altijd even sterk aanwezig zijn, lezen we dan ook goedbedoelde zinsneden als ‘wij (hebben) een aantal jonge, ongekompromitteerde dichters gekozen, die vrijwel onbekend zijn buiten hun eigen aktiekring’Ga naar eind(6) of ‘de keuze van de gedichten was vrij willekeurig. Het ging er in de eerste plaats om, dat zoveel mogelijk dichters in dit boekje verenigd werden’.Ga naar eind(7) Dit laatste citaat brengt ons meteen bij het tweede algemene kenmerk van deze bloemlezingen, nl. de vaak bijzonder lage kwaliteit van de erin opgenomen gedichten. De samenstellers van deze bloemlezingen hebben nauwelijks gelet op de kwaliteit van de opgenomen verzen; belangrijk is blijkbaar enkel het beschikbaar-stellen van publikatieruimte: ‘Bij het samenstellen van deze bundel ben ik niet in de eerste plaats uitgegaan van de kwaliteit. Uitgangspunt is geweest dat iedere deelnemer ongeveer dezelfde ruimte in deze bundel mag vullen’Ga naar eind(8), schrijft Kees Leenheer, de samensteller van Krabben tussen tegels, en Martin Mooij zegt in de ‘Verantwoording’ van zijn keuze in Dichters in vrije tijd vrijwel hetzelfde: ‘Iedere dichter heeft immers een eigen stem. Daarom is er meer op de verscheidenheid dan op de kwaliteit gelet’.Ga naar eind(9) Het aanbieden van publikatieruimte aan onbekenden en debutanten is de fundamentele bedoeling van deze bloemlezingen en meestal moet voor dat doel zelfs de kwaliteit wijken: ‘Het zal duidelijk zijn, dat het uitgeven van werk van debuterende dichters erg moeilijk is. Niemand kan daarbij steeds van een juiste keuze verzekerd zijn. In het experiment van jonge en onbekende dichters voor te stellen aan het publiek mogen fouten worden gemaakt’.Ga naar eind(10) Misschien mogen er inderdaad fouten gemaakt worden, maar men mag anderzijds een vraagteken plaatsen bij het opnemen van zwakke gedichten in een bloemlezing van een debutant die misschien ooit wel een behoorlijk dichter zou kunnen worden. De gewone poëzielezer heeft immers niets aan matige of slechte gedichten. Het is echter de vraag of deze bloemlezingen wel worden samengesteld voor die poëzielezer; het lijkt er immers sterk op dat ze vooral voor de erin opgenomen dichters worden samengesteld. Bloemlezingen als deze zijn literaire randfenomenen, uitgaven die ontstaan in de ‘obscuriteit’ en die vaak uiteindelijk ook daar terechtkomen: in de kasten van bibliotheken, in de kast van de samensteller en in de kasten van de dichters en hun familie. Bij deze bloemlezingen vallen in het communicatiemodel dichters - gedichten - samensteller - bloemlezing - lezers de laatste en de eerste groep samen: de dichters vormen hier ook een groot deel van het publiek. Negatief gezien, is er hier dan ook in zekere mate sprake van een communicatiegebrek. Positief geformuleerd echter, functioneren deze bloemlezingen uitstekend voor de erin opgenomen | |
[pagina 390]
| |
dichters: ze geven jongeren en debutanten de publicatieruimte die ze blijkbaar nodig hebben en zijn op die manier voor die dichters een middel tot zelfbevestiging. | |
Bloemlezingen met werk van vrouwen.Er verschenen tussen 1970 en 1979 zeven bloemlezingen met uitsluitend werk van vrouwen, waarvan er vijf in 1979 verschenen. Dat de in de loop der jaren zeventig sterk tot bloei komende vrouwenbeweging een belangrijke factor was bij het totstandkomen van dit soort bloemlezingen, is meer dan waarschijnlijk. Of het verschijnen van deze bloemlezingen, waarin poetische pretenties niet altijd even sterk aanwezig zijn, echter ook iets kan bijdragen tot de emancipatie van de vrouw blijft natuurlijk de vraag. De dichteressen in deze bloemlezingen zijn niet altijd even bekend: naast werk van b.v. Henriette Roland Hoist-van der Schalk, Patricia Lasoen, Mies Bouhuys, Ida G.M. Gerhardt is in deze bloemlezingen ook een groot aantal volslagen onbekende dichteressen opgenomen. Als zodanig vertonen deze bloemlezingen gedeeltelijk ook de kenmerken van de hierboven behandelde bloemlezingen met werk van jongeren / onbekenden / debutanten. Dat de vrouwenemancipatie voortdurend meespeelt, komt het duidelijkst tot uiting bij de bloemlezing Vrouwen tegen de verdrukking in, een bij De Bonte Was (een ‘feministiese’ uitgeverij) verschenen boek, dat overigens vooral proza bevat. De bonte gedichten in deze bloemlezing zijn literair gezien erg zwak, maar bloemlezingen als deze hebben duidelijk (ook) andere dan literairesthetische functies: ze willen een bijdrage leveren tot de emancipatie van de vrouw, of, met de woorden van de Bonte Wassers: ‘Wij hopen dat dit boek er toe zal bijdragen dat vrouwen elkaar beter leren kennen, maar natuurlijk ook dat je, door het lezen ervan een duwtje zult krijgen om door te gaan met de strijd tegen de verdrukking - moedig, vrolijk en verantwoordelijk’.Ga naar eind(11) | |
Bloemlezingen met werk van dichters uit een geografische eenheid.Bij de 29 bloemlezingen met werk van dichters uit een bepaalde geografische eenheid is het opvallend, dat het overgrote deel van de in deze bloemlezingen opgenomen dichters onbekenden, jongeren en debutanten zijn. Vele van deze bloemlezingen zijn dan ook eigenlijk bloemlezingen met werk van jongeren en vertonen er de typische kenmerken van. Toch is het aanbieden van publikatieruimte aan jongeren niet de belangrijkste functie van deze bloemlezingen. De samenstellers ervan hebben immers vooral andere bedoelingen, nl.: een overzicht te geven van wat er gaande is in een bepaalde stad / regio / provincie; een door-snede te geven van wat er leeft op het gebied van de literatuur. Omdat het grootste deel van deze bloemlezingen uitgegeven is door kleine, regionale uitgeverijen (vaak fungeert zelfs een culturele raad als uitgever), is het betwijfelbaar of deze bloemlezingen er in zullen slagen de ‘eigen’ literatuur in het hele land bekend te maken. Waarschijnlijk wil men met de uitgave van dit soort publikaties dan ook alleen maar de eigen regio bereiken en fungeren deze bloemlezingen slechts goed binnen die strikt regionale context: deze bloemlezingen zouden a.h.w. het regionale (ev. nationale) zelfgevoel van de lezers uit een bepaalde regio wat oppeppen. Als men de zaken ruimer bekijkt, is er voor deze bloemlezingen waarschijnlijk een gebrek aan publiek. Het verzamelen van dichters die (b.v.) in Dordrecht wonen, zoals dat gebeurt in Dordtboek, is voor lezers buiten Dordrecht niet bijster boeiend. Immers, wat heeft de lezer uit Leuven of Leiden eraan dat hij weet dat in Dordrecht, naast C. Buddingh', ook nog Anneke Klifman, Henk Eisma, Wietske Nederveen, Freek Rietveld en Vosje van tijd tot | |
[pagina 391]
| |
tijd de Dichterspen hanteren, te meer als die lezer dan merkt dat hun gedichten vaak van een bedenkelijk niveau zijn. Voor een publiek van Dordrechtenaars daarentegen zou deze bloemlezing wél functioned kunnen zijn: die lezers zullen waarschijnlijk wel met enige interesse in deze bloemlezing lezen. | |
Thematische bloemlezingen.‘Er worden ongelooflijk veel gedichten geschreven, en de onderwerpen die bezongen worden variëren van God tot een eierslaatje’.Ga naar eind(12) Er worden eveneens ongelooflijk veel bloemlezingen uitgegeven. Een niet onaanzienlijk deel daarvan (92 bloemlezingen, d.i. meer dan een kwart van de totale produktie) wordt ingenomen door de zgn. thematische bloemlezingen, waarbij de erin opgenomen gedichten dus over hetzelfde onderwerp handelen. Die thematische bloemlezingen kunnen alle onderwerpen behandelen, van de meest serieuze tot de meest onbenullige. Want al zijn er geen bloemlezingen verschenen met gedichten over eierslaatjes, toch zijn er thematische bloemlezingen verschenen over voor een groot publiek toch onbeduidende onderwerpen als vivisectie, naturisme en de Heilige Lutgart. Thematische bloemlezingen lenen zich meer dan andere soorten bloemlezingen voor commerciëe doeleinden. Bijna alle bloemlezingen die een groot commercieel succes waren, zijn thematisch van opzet. Een duidelijk voorbeeld daarvan is het Groot Gezinsver-zenboek (Jozef Deleu), een bloemlezing die zo'n groot succes had, dat er een (kleine) rage op gang kwam om steeds meer omvangrijke bloemlezingen uit te geven: En het woord was bij God (Anton van Wilderode), Groot verzen-boek voor al wie jong van hart is (Karel Jonckheere) en Ik ben genoemd Meisje en Vrouw (Christine D'Haen) danken hun ontstaan voor een groot deel aan het succes van het Groot Gezinsverzenboek. Het feit dat deze bloemlezingen telkens één thema behandelen schept uiteraard veel mogelijkheden voor een meer commerciële presentatie (men kan b.v. foto's en/of tekeningen inlassen over het onderwerp). Een voorbeeld van een dergelijke ‘commercide’ aanpak is het reeksje Miniaturen, dat bestaat uit zes bloemlezinkjes, die duidelijk populaire thema's als Liefde, Moeder, Kinderen, Dieren, Het paard en Lente behandelen. Wat deze bloemlezingen, die werden samengesteld door W. van Drimmelen, onderscheidt van bijna alle andere, is hun vormgeving: het zijn kleine boekjes, prettig en handig om vast te houden en er in te bladeren, bovendien ‘opgesmukt’ met zeer kleurrijke, vaak fraaie foto's, die vaag samenhangen met het ernaast gepubliceerde gedicht. Deze frisse manier van uitgeven (die voor sommige lezers echter al te veel naar het kitscherige zal overhellen) duidt er op dat deze bloemlezingen zich richten tot een ander publiek dan het publiek dat ‘normaal’ literatuur leest, en wel tot een jong(er) publiek. Deze bloemlezingen lijken (qua vormgeving) inderdaad zeer geschikt om poezie aan de (gewone) man te brengen. Het grote publiek, en zeker een jong publiek, zal zich veel meer aangetrokken voelen tot deze ‘toffe boekjes’ dan tot de kanjers die eveneens op de markt verschijnen. Voor een niet-specifiek in literatuur geïnteresseerde lezer zijn thematische bloemlezingen beslist de meest handige en bruikbare. Deze bloemlezingen hebben als speciale functie dat ze de lezers die gedichten willen lezen over een bepaald thema, of die gelegenheidsgedichten zoeken, in staat stellen die gedichten ook te vinden. Verjaart moeder, dan gaat men in de bibliotheek een gedicht zoeken in een bloemlezing met moedergedichten; wordt grootvader 106, dan zoekt men een gedicht in een bloemlezing met gedichten over de ouderdom. Dat thematische bloemlezingen ook werkelijk zo gebruikt worden, leerde ons een klein onderzoekje i.v.m. kerstbloemlezingen in de | |
[pagina 392]
| |
bibliotheek van Eindhoven. We vroegen ons nl. af of deze bloemlezingen ook werkelijk gelezen (uitgeleend) werden en vooral wanneer dat gebeurde. Uit de spreiding van de uitleningen van zes kerstbloemlezingen in deze bibliotheek bleek dat deze werkelijk hun functie vervullen: ze worden rond Kerstmis gelezen door mensen die iets willen lezen over Kerstmis of die voor de kerstdagen een gelegenheidsge-dicht nodig hebben. 91% van de uitleningen lag nl. in de drie maanden november-december-januari: het is duidelijk dat er in die drie maanden ook werkelijk een behoefte bestaat aan deze bloemlezingen. | |
Literair-historische bloemlezingen.De literair-historische bloemlezingen kunnen we nog indelen in drie groepen, nl. a) de literair-historische overzichten, die dus een overzicht geven van de poezie die geschreven werd in een bepaalde in tijd beperkte periode (b.v. Poëzie is een daad van bevestiging, Noorden Zuidnederlandse poezie van 1945 tot heden, samengesteld door C. Buddingh' en Eddy van Vliet); b) bloemlezingen met evergreens, die eveneens een overzicht geven van de poëzieproduktie in een bepaalde periode, maar die daarbij alleen gedichten opnemen die ‘klassiek’ geworden zijn (b.v. Is deze ook goed meneer? De evergreen in de Nederlandse poezie, samengesteld door C. Buddingh'); en c) literair-historische bloemlezingen die slechts één stroming in de poezie behandelen (b.v. Nieuw-realisti-sche poezie in Vlaanderen. Een dokumentaire bloemlezing, samengesteld door Lionel Deflo). Vooral de eerste groep is zeer belangrijk en wel door de rol die ze speelt bij de canonisering van literatuur. Omwille van dat belang heb ik hierover elders uitvoerig uitgeweid (cf. het aprilnummer 1984 van Kreatief). | |
De functies van bloemlezingen.In onze werkhypothese, een bloemlezing (of anthologie) = een verzameling van uitgelezen (uitgezochte, voortreffelijke, uitmuntende) gedichten uit het werk van meerdere schrijvers, viel de klemtoon volledig op de kwaliteit: van een bloemlezing wordt verwacht dat zij het beste bij elkaar brengt. In de praktijk is een dergelijke definitie echter niet bruikbaar; sommige bloemlezingen verwerpen zelfs expliciet elk streven naar kwaliteit. Vooral in bloemlezingen met werk van jonge en onbekende dichters wordt, zo bleek uit onze analyse, het kwaliteitscriterium bij de selectie naar de achtergrond geschoven: wat telde was het voorstellen van nieuw talent. Daarnaast zijn er dan nog een aantal bloemlezingen in vrijwel alle categorieën waarvan de kwaliteit van de erin opgenomen gedichten zo ontstellend laag ligt, dat men onmogelijk nog kan spreken van ‘het voortreffelijke’ of ‘het uitmuntende’. Het is duidelijk dat bloemlezingen ook andere dan literair-esthetische functies (kunnen) hebben. De volgende, ruimere definitie, een bloemlezing (of anthologie) = een (niet-willekeurige) verzameling van gedichten uit het werk van meerdere schrijvers, is dan ook veel realistischer dan onze werkhypothese en geldt wél voor alle bloemlezingen. Bloemlezingen kunnen tientallen functies hebben. Al die functies zijn echter, uiteraard met onvermijdelijke vereenvoudigingen en generalisaties, terug te brengen tot twee basisfuncties (nl. bloemlezingen stellen literatuur beschikbaar en bloemlezingen ‘maken’ literatuur) en een aantal ‘randfuncties’. Zo kunnen bloemlezingen o.a. fungeren als polemiek, als publikatieruimte voor debutanten, als bevestigende kracht (b.v. binnen de context van het feminisme kan van bepaalde bloemlezingen een zekere ‘steun’, een zekere stuwende kracht uitgaan voor bepaalde lezers) enz. Dit zijn echter randfuncties omdat lang niet alle bloemlezingen deze functies hebben (ze zijn enkel werkzaam in een soms zeer klein aantal bloemlezingen) en omdat ook een hele | |
[pagina 393]
| |
Grafiek I: de produktie van bloemlezingen van 1970 tot 1979. (Het verschil tussen de som van de Vlaamse en de Nederlandse produktie enerzijds en de totale produktie anderzijds ligt daarin dat een aantal bloemlezingen ofwel in het buitenland ofwel bij zowel een Noord- als een Zuidnederlandse uitgeverij is uitgegeven).
boel andere soorten publikaties deze functies kunnen hebben. Dat bloemlezingen literatuur beschikbaar stellen, is een voor de hand liggende functie, maar moet toch eens expliciet aan de orde gesteld worden. Bloemlezingen worden samengesteld vanuit het principe dat gelijkaardig materiaal (vanuit welk opzicht dan ook) bij elkaar gebracht wordt. Waar men anders op de meest onderscheiden plekken materiaal moest zoeken, kan men dankzij de talrijke bloemlezingen dat materiaal vrij vlug vinden. In een bloemlezing als Al bleef ik eeuwig ongelezen (waarin gedichten zijn opgenomen van ‘tijdsgenoten der Tachtigers die Tachtig meden of bestreden’) is werk verzameld dat anders zo goed als onvindbaar was voor de doorsnee-lezer. Bloemlezingen verzamelen werk dat voordien verspreid lag en fungeren op die manier als een lezersservice. Vooral thematische bloemlezingen danken een deel van hun populariteit aan die service; de lezer die b.v. rond Kerstmis, bij een geboorte of tijdens een amoureuze bevlieging (etc. etc.) een gelegenheidsgedicht nodig heeft, gaat dat gedicht zoeken in een (thematische) bloemlezing. Bovendien moeten we er rekening mee houden dat de meeste lezers poëzie alleen uit bloemlezingen kennen (natuurlijk vooral uit schoolbloemlezingen, maar ook uit andere). | |
[pagina 394]
| |
De laatste functie van bloemlezingen, nl. bloemlezingen ‘maken’ literatuur, is de belangrijkste. Bloemlezingen ‘maken’ literatuur: zij (of hun samenstellers, zo men wil) bepalen in feite welke auteurs en welke gedichten van welke auteurs blijven voortleven (‘klassiek’ worden) en welke auteurs en gedichten uiteindelijk in de vergeethoek raken. In feite kan men stellen dat een auteur die niet (meer) in bloemlezingen wordt opgenomen, niet blijft voortleven. Het is duidelijk dat dit enerzijds kan leiden tot verstarring en beperking, zelfs tot uitputting van de literatuur; anderzijds wordt die verstarring, door de dynamiek van het systeem zelf, steeds opnieuw doorbroken, worden vergeten of nieuwe dichters naar voren gehaald. In de overlevering van literatuur uit vroegere periodes, spelen bloemlezingen een erg grote rol: zij zijn a.h.w. de enige plek waar men een concreet overzicht kan vinden (een ‘abstract’ overzicht kan men dan vinden in de literatuurgeschiedenissen). Men kan zich verder ook afvragen in hoeverre bloemlezingen tevens een brug vormen naar de afzonderlijke bundels toe; van bloemlezingen zou dus een stimulerende kracht uitgaan naar verdere lectuur. | |
De relatie bloemlezingen - lezers.‘Tot op heden heb ik geen juist beeld van de man, voor wie de vele bloemlezingen, die er in de wereld zijn, worden samengesteld’, zei Ter Braak. Waarschijnlijk heeft hij het inderdaad bij het rechte eind als hij meent dat bloemlezingen slechts door één groep lezers écht gebruikt worden, nl. door onze schoolgaande jeugd. Misschien leest maar één op de honderd volwassenen ooit in een bloemlezing, maar we mogen er wel van overtuigd zijn dat ze bijna allemaal op school ooit een bloemlezing gebruikt hebben. Voor wie worden de door ons besproken bloemlezingen echter samengesteld? Voor de echte poeziekenners zeker niet: zij lezen de bundels wel. En de doorsnee-lezer leest überhaupt geen poëzie. Daartussenin zit dan waarschijnlijk de doelgroep van de meeste bloemlezingen: een groep van in literatuur gein-teresseerde lezers, die echter niet al te frequent met poëzie in aanraking komt. Maar dat is wel zeer ongenuanceerd gesteld. Immers, we kunnen na hetgeen we hierboven gesteld hebben nog moeilijk zomaar praten over ‘de bloemlezing’, alsof alle bloemlezingen te herleiden zouden zijn tot een type. Het zou juister zijn als we ons afvroegen: welke soorten bloemlezingen worden door welke lezersgroepen gelezen? Zijn er bepaalde soorten die meer dan andere gebruikt worden? Enz. Tussen 1970 en 1979 verschenen er maar liefst 328 poeziebloemlezingen. Opmerkelijk daarbij is niet alleen dat hoge aantal, maar ook dat de produktie aan het einde van de jaren zeventig sterk steeg. Een goed beeld daarvan geeft grafiek 1. Een algemene verklaring voor die stijging zou kunnen zijn dat het klimaat voor poëzie gunstiger werd aan het einde van de jaren zeventig, begin jaren tachtig.Ga naar eind(13) Een gunstiger poezieklimaat betekent meteen ook: meer kans voor jongeren (1.1. en meestal ook 1.3.). Anderzijds hangt die opmerkelijke stijging van het aantal bloemlezingen hoogstwaarschijnlijk ook samen met de daling van het aantal oorspronkelijke bundels (en daarbij vooral van de debuten): het uitgeven van een bloemlezing is commercieel gezien immers veel minder riskant dan de uitgave van oorspronkelijke bundels. Bij de thematische bloemlezingen zal ongetwijfeld het commerciële succes van sommige thematische bloemlezingen meegespeeld hebben: de enorme verkoop van het Groot Gezinsverzenboek, b.v., zorgde ervoor dat die bloemlezing talrijke even dikke, maar wel minder goede opvolgers kreeg. Van sommige bloemlezingen werden er meer dan 20.000 exemplaren verkocht, wat er op wijst dat er bij de bloemlezingen een com | |
[pagina 395]
| |
merciële toplaag is die zich niet meer richt op een specifiek in literatuur geïnteresseerd publiek, maar op een verrassend ruim publiek. Zo kan men in damestijdschriften als Libelle, tussen de reclame voor de Dash en de Dreft ook een advertentie voor Ik ben genoemd Meisje en Vrouw, een bloemlezing van Christine D'Haen, vinden.Ga naar eind(14) Gezien de enorme produktie stelde ik mij voortdurend de vraag: worden al die bloemlezingen dan ook werkelijk gelezen? Is die produktie zo groot omdat er een enorme vraag naar bloemlezingen bestaat? Het is natuurlijk moeilijk om dat na te gaan; ook ik kan hier geen onwrikbaar cijfermateriaal aanbieden. Wel heb ik in de bibliotheek van Eindhoven | |
[pagina 396]
| |
een onderzoek ingesteld naar het aantal uitleningen van een daar aanwezige groep bloemlezingen. De bedoeling van de steekproef was na te gaan of bloemlezingen frequent uitgeleend worden en of er bepaalde soorten bloemlezingen zijn die daarbij opvallen in positieve of negatieve zin.Ga naar eind(15) De 103 in de steekproef betrokken bloemlezingen werden gemiddeld 1.06 keer per jaar uitgeleend. Hoe men dit gemiddelde moet beoordelen t.o.v. de uitleningen van andere boeken (romans, non-fiction) is me niet meteen duidelijk. Voor een toch vrij grote bibliotheek als die van Eindhoven lijkt me dit geen schokkend resultaat. Betekenisvoller dan dat gemiddelde is echter de uitsplitsing volgens de verschillende soorten bloemlezingen, zoals men die kan bekijken op grafiek 2. (Alleen die categorieën waarin een voldoende aantal bloemlezingen beschikbaar was, werden opgenomen).Ga naar eind(16) Sommige soorten worden bijzonder weinig uitgeleend (gelezen); een subjectieve indruk (en dat niet alleen op basis van het materiaal in Eindhoven, maar ook in andere bibliotheken): sommige bloemlezingen komen gewoon de kasten niet uit. Er bestaat een (grote) groep bloemlezingen waaraan blijkbaar weinig of geen behoefte bestaat. Die bloemlezingen situeren zich vooral in de hoek van de jonge / debuterende / onbekende auteurs (1.1. en vaak ook 1.3.) De hierboven gesignaleerde elementen (grote produktie / vaak gebrek aan lezerspubliek / vaak kwalitatief slechte bloemlezingen) duiden o.a. op een over het hoofd zien van de lezer. Het is duidelijk dat er in Vlaanderen en Nederland in de literaire wereld een publiceerwoede bestaat; voor de tijdschriften in Vlaanderen heeft b.v. Hugo Brems daar al op gewe-zen.Ga naar eind(17) Ook in de wereld van de bloemlezingen heeft het publiceren-ten-koste-van-allesvirus toegeslagen. Daarbij ziet men de lezer over het hoofd. Bloemlezers waren in de jaren zeventig vaak teveel met zichzelf of met de dichters in hun bloemlezingen en te weinig met hun lezers bezig. De afwezigheid van een kritische houding bij vele bloemlezers, hun gebrek aan kennis van de poëzie van het hele Nederlandse taalgebied en vaak ook een amateuristische en waarschijnlijk vluchtige aanpak, zorgden ervoor dat vele bloemlezingen slordig en van een bedroevende kwaliteit zijn. Graag hadden we bij toekomstige bloemlezers wat meer denkwerk vooraf gezien. Er verschijnen nu al genoeg overbodige bloemlezingen op de markt; wat b.v. de belangrijkste the-mata betreft (moeder, liefde, dood, seizoenen, dieren, Kerstmis enz.) zijn er nu al zoveel overlappingen dat er weinig of geen behoefte bestaat aan nog eens een bloemlezing waarin we weer met Moederken in de warme hei de Wolken liggen te bekijken en schele Piet dan aan haar tenen komt trekken. Maar nog meer dan aan het vermijden van overlappingen en herhalingen (zowel wat de keuze van onderwerpen als van gedichten betreft), mag er aandacht besteed worden aan de lezer. Bloemlezers zouden b.v. kunnen zoeken naar leemten in het lezerspubliek. Waar liggen die leemten? Is hetgeen we hier bijeenbrengen boeiend en origineel genoeg om gelezen te worden door een willekeurige lezer? Hoe kunnen we een groter/ ander publiek bereiken? (Dergelijke initiatieven kunnen de boeiendste zijn, zoals b.v. Goedemorgen, welterusten van Kees Fens aantoont: in die bloemlezing is poezie door en voor vol-wassenen verzameld, maar het doelpubliek van de bloemlezing was een publiek van kinderen.) | |
Conclusie.Er verschenen tussen 1970 en 1979 enorm veel bloemlezingen. Aan het einde van die periode nam de produktie zelfs aanmerkelijk toe. Dat is op zich een zeer gunstig gegeven: in de wereld van de bloemlezingen is er blijkbaar nog plaats voor iedereen (zowel voor bloemlezers als dichters) om zijn ideeen uit te werken | |
[pagina 397]
| |
en gestalte te geven in een bloemlezing. Zowel in Vlaanderen als in Nederland is de produktie van bloemlezingen enorm en de in die bloemlezingen vergaarde creativiteit is, als creativiteit, werkelijk verheugend. Die 328 bloemlezingen in tien jaar tijd zijn echter minder verheugend als we een kritischevaluatief standpunt innemen: de op den duur ontstellend slechte kwaliteit en vooral het gebrek aan lezers van vele bloemlezingen wierpen een schaduw op de enorme produktie. Het nut van al die bloemlezingen is mij nog steeds niet helemaal duidelijk, of zoals Ter Braak zei: ik zie de lezer niet. We zijn nu al weer een aantal jaren verder en het (als het op publiceren aankomt waarlijk nijvere) bloemlezersvolkje heeft intussen niet stilgezeten; de publiceerwoede wat bloemlezingen betreft, lij kt niet af te nemen. De wereld van de bloemlezingen bloeide tussen 1970 en 1979 en die bloei zet zich voort in de jaren tachtig. En ondanks vele schaduwzijden blijft het positief dat er in die wonderbare wereld plaats is voor uiteenlopende fabeldieren als het vrolijke Komrij-wezen en de minder frivole Anton van Wilderode, voor jong en oud, voor debutanten en grijsaards, voor getalenteerden en niet-getalenteerden. |
|