Antwerpse inbreng in het Festival van Vlaanderen.
Van jaar tot jaar groeit het aantal gangen dat het Festival van Vlaanderen in het Antwerpse menu opdist. Dit jaar stonden zelfs achttien concerten op de kaart. Een lijn of een thema hoef je daarin niet te zoeken. Uit ongeveer alle perioden en stijlen van de laatrenaissance tot het vroeg-modernisme wordt een en ander opgediend. Gelukkig ook af en toe minder bekende gerechten. Wel weten de organisatoren heel goed dat de Antwerpse muziekliefhebbers meer trek hebben in een oud dan in een Jong brokje muziek. Renaissance- en barokspijzen worden daarom copieus opgediend en door het publiek gretig verorberd.
Hopelijk laten de Festivalorganisatoren zich toch niet ontmoedigen door enkele concerten waarvoor een matige belangstelling was. Ook zij weten dat het publiek zich nog altijd vastbijt in het bekende repertoire en ogen en oren sluit voor het nieuwe en onbekende. Wanneer Pro Musica uit Londen enkele Vlaamse componisten uit de Italiaanse renaissance voorstelt, zit het Rubenshuis eivol; maar een maand later speelt het Antwerps Kamermuziekensemble o.l.v. Louis Gilis in een onderbezette zaal van de Singel. Voor de vrij onbekende Aubade van Francis Poulenc en de zelden gespeelde Nonetto van Bohuslav Martinu loopt het publiek immers niet storm, zeker niet wanneer die werken door een groep eigen musici worden uitgevoerd. En toch was dit concert van twintigste-eeuwse muziek zeker zo interessant en verzorgd als het andere met muziek uit de renaissance. Wat het Antwerpse Kamermuziekensemble in een verfijnde interpretatie voorstelde, hoor je zelden of nooit op andere doordeweekse concerten. En juist daar liggen o.i. de opdracht en de taak van het Festival van Vlaanderen: muziek programmeren die elders niet aan bod komt. Kwaliteitswerk dat in het winterse concertseizoen geen kans krijgt, zou in het Festival van Vlaanderen de hoofdmoot moeten uitmaken. Daarvoor hoeft men niet uitsluitend in de literatuur van voor 1500 of na 1900 te grasduinen. Ook in de periode tussen die twee grenzen liggen nog meer dan voldoende partituren op een ontdekking, een li ve-uitvoering of een heruitgave te wachten. Jozef de Beenhouwer gaf daarvan een staaltje weer tijdens het slotconcert van het Antwerpse Festivalluik. In de Rubenszaalvan het Museum voor Schone Kunsten speelde hij een hele avond pianomuziekvan Peter Benoit: fragmen-ten uit Vertelsels en Balladen, vier Fantasia's en de Vaarwelsonate. Door dit minder bekende facet uit Benoits oeuvre op een voorbeeldige wijze voor te stellen, bewees hij
overtuigend dat de Vlaamse componist, evenzeer als zijn tijdgenoten uit het buitenland, een meester was van het kleine genre én de intieme kamermuziek volkomen beheerste.
Naast de vele kamermuziekavonden stonden er ook enkele symfonische concerten en oratoriumuitvoeringen op het programma. De Filharmonie van Vlaanderen, het koor Cantores en een degelijk solistenkwartet verklankte o.l.v. Avi Ostrovsky het Requiem van A. Dvorak. De dirigent legde in een zeer expressieve vertolking de juiste romantische accenten; vooral de sfeer van heimwee en troost wist hij goed te treffen. De enkele dramatische passages uit de partituren kwamen in de O.-L.-Vrouweka-