Lucienne Stassaert: Het zomeruur.
Lucienne Stassaert schrijft niet ‘zomaar’ vernieuwend proza: zij is een schrijfster die sedert haar prozadebuut - daarvóór trad ze op als concertpianiste, later begon ze ook te schilderen en schreef ze gedichten en teksten voor toneel - voortdurend en steeds in andere richtingen bleef experimenteren. Eind 1961 begon ze teksten te schrijven die een plaats vonden in
Labris (eerste nr. oktober 1962), een tijdschrift dat een eigen gezicht kreeg door het beeldrijke en associatieve roesproza dat erin werd gebracht, vooral door Marcel van Maele en Max Kazan (pseudoniem van Jef Bierkens, met wie Stassaert
Bongobloesem schreef, 1966). Haar eerste bundel,
Verhalen van de jonkvrouw met de spade (1965), werd door Jan Walravens met begrip en waardering verwelkomd als ‘laboratoriumwerk’, maar Lucienne Stassaert liet na enkele jaren het hermetische, taal-eruptieve proza van de surrealistische schrijftrant die zijn impulsen put uit de ‘écriture automatique’ achter zich. Eerst voltrok zich een scheiding tussen poëzie en proza: ‘Van het ogenblik dat ik gedichten ben gaan schrijven is mijn proza steeds duidelijker geworden, minder hermetisch’, verklaarde
de schrijfster zelf in een gesprek met W.M. Roggeman
(De Vlaamse Gids, oktober 1974; opgenomen in Roggemans eerste bundel
Beroepsgeheim, 1975, p. 284). Het vroegere intuitieve, ‘inspiratieve’ schrijven ontwikkelde zich tot het constructie-ve schrijven, waarbij de sociale werkelijkheid het uitgangspunt werd. Aan de bundel
Het Stenenrijk (1973), die zes verhalen bevat over marginaal in de maatschappij levende figuren, werd zelfs een ‘verklarend’ dossier toegevoegd. In haar proza is dit sociale element echter niet op de voorgrond gebleven, in tegenstelling tot haar toneelwerk, dat een ‘naturalistisch’ hoogtepunt kende in
Best mogelijk (1975). Het (voorlopige?) hoofdmoment van Lucienne Stassaerts creatieve proza, de roman
Parfait amour (1979), bleek een wonderlijk ingewikkelde constructie te zijn, waarin weer een innerlijk probleem centraal staat, met name de problematiek van de creativiteit van de kunstenaar. De roman liet het realisme ver achter zich en vond aansluiting bij de ‘nieuwe’ trend van neo-romantische decadentie. Stassaerts jongste werk blijft in de schaduw van dit experiment, dat niet alleen formeel, in de vorm van de fuga, maar ook inhoudelijk de grenzen van het mogelijke (in het hermafroditisme) aftast.
Het zomeruur is ongelijksoortig van inhoud. De bundel brengt een gedeeltelijke terugkeer naar het vroegere poëtische proza van de schrijfster, waarin nu echter