| |
| |
| |
Hugo Claus (o1929) (Foto A. Vandeghinste).
| |
| |
| |
Oedipus in Vlaanderen
Over ‘Het Verdriet van België’ van Hugo Claus
Hanneke van Buuren
Geboren in 1938 te Breda. Studeerde Nederlandse taal en letteren aan de universiteit van Utrecht. Geeft les aan de lerarenopleiding Nederlands MO-A te Eindhoven. Publiceerde artikelen in verschillende tijdschriften. Medewerkster van Ons Erfdeel.
Adres:
Anna van Engelandstraat 27,
NL-5616 AZ Eindhoven.
Hugo Claus (o1929) is de oudste zoon van de Brugse drukker Jozef Claus. Toen er na anderhalf jaar een tweede zoon kwam, werd hij op een nonneninternaat gestopt; op internaten bleef hij ruim tien jaar lang. Tijdens de oorlog woonde hij thuis, maar dat ging toen niet meer. Vlak na de oorlog leefde hij nog een tijdje bij zijn grootmoeder in Astene, daarna begon het nuhier-dan-daar-leven dat nog steeds het zijne is.
In al zijn proza domineert één relatie: die tot het nest. Nu kan ‘nest’ heel wat vormen aannemen, en dat heeft het in Claus zijn werk ook vaak gedaan.
In zijn beginwerk (ik heb hier alleen zijn proza op het oog) domineert de moeder. In De Metsiers bijvoorbeeld is zij de verlangde en schrikwekkende. De Oedipusproblematiek zit hier al levensgroot in. In De Hondsdagen en in De koele minnaar overweegt weliswaar de man-vrouw-problematiek, maar bij nader inzien blijken de weinig doortastende mannenfiguren uit die romans juist gehinderd te worden door een te sterke oedipale binding. In wezen beslaan De Hondsdagen en De koele minnaar dus eigenlijk alleen maar een fase-verder in hetzelfde proces. In nog later stadium - ik denk hier bijvoorbeeld aan De Verwondering en aan Omtrent Deedee - krijgt de nog steeds oedipaal-gekleurde relatieproblematiek er een dimensie bij: de sociale. Oedipale problematiek heeft twee polen: moederbinding en vaderhaat. In De Verwondering en Omtrent Deedee krijgen de vaders de volle laag: autoritaire politieke leiders, patriarchale familietirannen en vooral kerkelijke autoriteiten moeten het fel ontgelden. Vlaamse fascistoïde, soms ronduit fascistische maatschappijvormen worden in direct verband gebracht met de gehate vaders, paternalisme en patriarchaat. Dat had naar mijn gevoel soms iets grotesks omdat deze zogenaamde sterke vaders in wezen mannelijke slappelingen
| |
| |
Hugo Claus tijdens de verfilming van ‘De Leeuw van Vlaanderen’ van Hendrik Conscience.
bleken en Claus eigenlijk geen stilistisch middel ongebruikt liet om hun slap- en voosheid zichtbaar te maken. Patriarchaat, het kan zijn, maar hoe kun je ridikuul-verbeelde machthebbers aanklagen als ze geen machthebbers zijn, en iedereen weet dat zíj het niet zijn die de broek aan hebben?
Het overtuigende in Het Verdriet van België lijkt mij te liggen in het feit dat hier de wrok gericht wordt naar wie ze ook gericht zou moeten zijn, de vasthoudende obsederende moederfiguren. Het kan zijn dat fascisme en fascistoïde maatschappijvormen in Duitsland, Nederland, Italië, enz. alles te maken hebben gehad met uitwassen van het patriarchaat, in Claus zijn Vlaanderen zijn ze uitgesproken het gevolg van matriarchaat, van een collectieve nooit opgeloste moederbinding die in alle verhoudingen, ook in de maatschappelijke doorspeelt. (Ik zeg met nadruk: ‘Claus zijn Vlaanderen’).
| |
‘Van de trap gevallen’.
De hoofdfiguur, voorzover we in deze roman van hoofdfiguur kunnen spreken, Louis Seynaeve, zit, als de oorlog uitbreekt, al jaren op een nonneninternaat. Zijn vader is drukker, zijn grootvader hoofdinspecteur bij het Katholieke Onderwijs. De autobiografische elementen zijn dus duidelijk en ruimschoots aanwezig. Maar men kan deze roman niet tot een autobiografie herleiden! Louis staat voor heel wat jonge jongens op dat moment in Vlaanderen.
Hij aanbidt zijn moeder. In het begin van
| |
| |
de roman komen zijn vader en grootvader hem zeggen dat zijn moeder van de trap gevallen zou zijn. Zijn hart breekt. Als hij tegen de nonnen klaagt, barsten zij in lachen uit. ‘“En heeft zij haar eigen zeer gedaan?” Zuster Imelda kon haar lach maar niet in toom houden. Ook Zuster Kris sloeg haar hand voor de mond. “Waar”? Weer sloot een wazige wand zich rond Louis. Hij zou nooit leren wat die onvatbare verwijzingen, die lacherige codes betekenden. Het was een domein voor de Zusters of voor de grote mensen waar je met achttien uur studeren per dag nog niet in binnen kon geraken. Hij voelde een schaapachtig lachje over zijn mond komen, als een muilband’. (p. 57/7) Want wat is er aan de hand? ‘Die avond nam Zuster Engel hem bij de arm... “Ik ga u iets vertellen... Uw mama is niet gevallen, zij is alleen in het hospitaal gebracht omdat zij een kindje verwacht, ge gaat er een zusterke bij hebben of een broerke, Onze Lieve Heer moet het nog uitzoeken, uitkiezen, zijt ge niet content?” “Een zusterke?” Louis zag een miniem wezentje in nonnenkleren over de speelplaats rennen, juichend, recht in Mama's gespreide armen. “Of een broerke? Wat zoudt ge het liefst hebben?” Tranen van woede spatten uit zijn ogen, om de vernedering, om de gore grap... O, hoe simpel, hoe gemakkelijk hadden zij met z'n allen hem kunnen bedriegen, Mama het meest, die zoals altijd met haar man had samengezworen tegen haar enig kind in de vesting van de nonnen’. (pp. 59-60)
Haat hij haar nu? Het lijkt wel alsof hij er haar des te liever om heeft: ‘Toen was hij thuis in Walle en zij, die er nooit was voor hem, die hem al die weken in de steek had gelaten, hem belogen had met Zusterachtige leugens en beloften, was er wel, en het was waar, zij had een dikke buik. “Mama”, zei hij, en zij zei: “Mijn zoetje”. Alhoewel zij in haar blauwe jurk met witte noppen een kind droeg dat op haar en Papa zou lijken, (en dat dus ook op hem, Louis, zou lijken) vloog hij haar toch om de hals, hij prevelde iets dat ook voor hemzelf onverstaanbaar bleef, hij rook haar gekrulde haar, en zei: “Mama”’. (p. 82) Daarin ligt de kiem voor de hele verrottenis. Het is zo logisch: wie niet van de moeder loskomt, komt ook niet los van alles wat zij belichaamt, en bij Louis is dat ‘verraad’. Maar aangezien de hier beschreven vormen van leugenachtigheid en verraad tegenover kleine opgroeiende jongetjes gemeengoed zijn in Claus zijn Vlaanderen hebben alle door hem beschreven mannen een dergelijke op weerloosheid gestoelde moederbinding, doortrokken van verrottenis en verraad.
Alle mannen uit Het Verdriet van België: de ik-figuur Louis, de mannen uit zijn grote familie, en uit zijn iets minder grote vriendenkring hebben een enorme moederbinding, en daardoor een vergiftigde binding met de realiteit, voorzover zij daar al een binding mee hebben. Al die mannen zitten vast aan moeders pappot, en daarom lopen ze lurkend en oogjes dicht door het leven. En al die mannen zijn nog maar nauwelijks de ene schoot ontwassen, of ze vallen de andere al weer in, levenslang geobsedeerd door hetzelfde. Altijd wordt politiek teruggebracht tot de perspectieven van ‘klotenwerk’, en het ‘klotenwerk’ tot het monkelend genoemde altijd hetzelfde lijfelijke onderdeel van hun vrouw, of van de vrouw die zij niet getrouwd hebben, of van de tantes, van de nichtjes, van noem maar op. Daarom kan ik Het Verdriet van België absoluut geen maatschappelijke roman noemen, zoals vele recencisten deden; naar mijn gevoel is het een binnenhuisroman. Alles verloopt er in de richting van de eeuwige moederschoot, maar wat eeuwig is, weet veelal bijster weinig af van het concrete hier en nu.
Geen van de mannen is los van de moe- | |
| |
der, zij zuchten nog steeds onder haar gezag, en onder dat van de grootmoeders, en al te graag. En de moeders zorgen er wel voor dat zij niet los kunnen komen. En als de moeders die kinderen verraden hebben, en de dingen steeds anders voorgesteld dan zij zijn, dan zullen die kinderen niet alleen slaperig aan haar pappotten blijven vastzitten, maar ze zullen daarnaast nooit weten wat werkelijkheid is, en het zelfs niet opbrengen het te willen weten.
| |
Slapen.
Dat is precies aan de hand in Het Verdriet van België. De mensen - vooral de mannen - maken er de vreselijkste dingen in mee, en toch dringen die niet echt tot hun door. Alsof zij slapen. Alsof zij nooit wakker worden, want anders zouden zij wel voelen. Deze indruk krijgt men als lezer bij al die Vlamingen uit de oorlogsjaren die Claus beschrijft. Alle partijen van toen komen aan bod: de rexisten van Degrelle, de franskiljons, de flaminganten in alle kleuren, pro-Duitsers, pro-Amerikanen, zwarten en oostfrontstrijders, VNV-ers, NVSJ-ers, Dietsch-Nationaal-Socialisten, en alles corrumpeert met alles, en loopt naar de andere partij over naargelang de wind draait, of er een ander meisje op de straathoeken staat te lonken, en alles heeft de mond vol over de politiek en de oorlog, maar de lezer krijgt het krankzinnige gevoel dat niemand er meer van afweet dan van een dorpsvoetbalwedstrijd die hij net heeft gemist. Het Verdriet van België staat vol van de volgende absurde dialogen: ‘“In Veertien-Achttien,” beweerde Tante Mona, “is Hitler door een ongelukkige toevallige Engelse kogel getroffen geweest. En dan hebben ze een kloot moeten amputeren.” “Volgens mij is die kloot bij de kleine Adolf niet gezakt en zit hij nog in zijn buik.” “Vandaar dat hij altijd zo koleirig is, de Führer.” “Zoiets moet op het gemoed werken.” “Vandaar dat hij nooit getrouwd is.”... “Vandaar dat hij zo tegen de Engelsen is.” “Maar Mona, hij is nooit tegen de Engelsen geweest. Het zijn de Engelsen, die tegen hém zijn”’. (p. 591). Of deze: ‘Akkoord’, zei Papa, ‘Hitler heeft lelijk gedaan, hij heeft zijn ideaal totaal vermassacreerd door de joden te massacreren, het is onmenselijk, als ge de foto's ziet, keert uw hart zich in uw lijf, maar dat het er zoveel
waren, dat gaat ge mij niet wijsmaken’. (p. 701) Iedereen wisselt voortdurend stuivertje, Louis zijn vader vlucht voor de Duitsers naar Frankrijk, maar aan het eind van de oorlog wordt hij juist gezocht wegens verraad aan de Duitsers door die van het verzet. Louis is in het geheim een tijdlang lid van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen, maar als het daar spannend wordt, trekt hij dat uniform weer uit. Later heeft hij ook daar weer spijt van, als hij merkt dat zijn bewonderde makker Vlieghe wél bij de NSJV is gebleven tot diens dood toe.
In de politieke stellingen die zij innemen, zit geen enkele lijn, laat staan een sprankje van politiek inzicht. Ze hebben er onderling ook nooit echt ruzie over, het gaat nooit verder dan wat dreigen boven een pint in de kroeg, of eindeloos uitspinnen en gewichtig doen als de vrouwen luisteren. Iedereen leeft ondertussen rustig door, en waar het iedereen om blijft gaan, is het nest veilig te stellen, en te houden. En dit gebeurt allemaal met een nadrukkelijke en navrante duidelijkheid, dat een lezer toch langzaam-aan wel moét gaan denken dat fascisme in Vlaanderen, en collaboratie en verraad in Vlaanderen alleen maar konden voorkomen doordat niemand er iets van snapte, laat staan er iets van wilde snappen. Het is het bekrompen verhaal van mensen uit de middenklasse, die slapen en niet wakker willen worden. Terugkruipen achter moeders rokken.
Dit hele politiek waanzinnige gebeuren, caleidoscopisch verteld, en daarom des
| |
| |
te absurder, is in de meeste Nederlandse, en in de enkele Vlaamse kranten die ik gezien heb, beschreven als Vlaamsfascistisch, Vlaams-katholiek-hypocriet, en abnormaal. Maar ik geloof dat dit van niets weten, niets te maken heeft met wat noorderlingen vaak ‘dat Vlaams-gemakkelijke’ noemen. Het ging er niet alleen in Vlaanderen zo toe, alleen werd er in Nederland tot nu toe nooit zo onthullend, en barok over geschreven. Claus beschrijft het voluit, en voor het eerst, en bovendien laat hij - en dat vind ik het voornaamste - de psychologische mechanismes zien, die erachter zitten. Dat stomme leven met alleen maar verdraaide fragmenten van de waarheid, heeft alles te maken met psychologisch onvolwassen zijn, niet verder kunnen komen dan een bravourejochie, dat liever toch maar niet weg wil van moeders rokken en haar pappot. Straks sterven zonder ooit de ogen echt open te hebben gedaan. In Het Verdriet van België houdt de slaperigheid de mannen vast, en in die slaperigheid hun rose fantasie (altijd over hetzelfde) en het totale gebrek aan een ander soort fantasieën. Voor zulke mannen is elke klap als een verrassing: ‘'s Anderendaags bij dageraad, kwamen, zonder enig lawaai tenzij het geruis van engelenvleugels, tien verraderlijke, door niet één lid van onze Generale Staf voorziene, zweefvliegtuigen met tachtig Duitse parachutisten over het Fort Greben Smael gegleden. Het fort werd ingenomen’. (p. 303)
De categorieën schuld en onschuld doen hier niet ter zake, er is geen sprake van veroordeling, omdat er slechts sprake is van niet-bewust-kunnen-zijn. Het psychologisch mechanisme achter niet-bewustzijn tekent Claus in de situatie die honderdduizenden met Louis gemeen hebben, zeker ten tijde van gevaar: regressie tot (of nooit weggekund hebben uit) de moederschoot. Bij Louis Seynaeve is het geval wat ik tussen haakjes zette, bij de mannen in zijn omgeving zijn misschien beide situaties van toepassing.
| |
De lijn.
De roman is geschreven in twee delen. Deel I heet Het Verdriet, speelt van 1937 tot 1940, handelt voornamelijk over en vanuit Louis op internaat en in de schoot der familie. Deel II heet Van België, en speelt in de oorlog. Op het eind van Deel II wordt duidelijk dat Louis deel I zelf heeft geschreven. Zo maakt Claus de cirkel, dat oeroud symbool voor dat ene, rond.
Beide delen bestaan uit een hele reeks hoofdstukken, die weer onderverdeeld zijn in fragmenten. Een enorme aaneenschakeling van dialogen, situatiebeschrijvingen, gedachten, fantasieën. De enige duidelijke lijn is die van de chronologie. De humor is scherp, het taalgebruik ronduit virtuoos. Claus heeft er een handje van de meest gewone spreekwoorden en cliché's door een onverwachte context of toepassing opnieuw te laden. Voortdurend heb je als lezer het gevoel dat de roman over zijn konstruktielijnen heenloopt, uit de voegen barst. Ik moet zeggen dat dit mij een verademing was na de knappe uitgewogen en altijd kloppende en daarom soms benepen aandoende oorlogsromans die we al tot de klassieken rekenen: Hermans' Donkere Kamer, bijvoorbeeld, of De Aanslag van Mulisch. Die lees ik bewonderend uit, maar hier blijf ik nachten voor op. Fascinerend vooral vind ik de meestal onverwachte wendingen van ‘realiteits’-beleving bij de jonge Louis naar de fantasie, de drama's waarin hij zich ineens ziet spelen. Dat geeft een subjectiviteit aan het werk, die in eerste instantie in tegenspraak kan zijn met de algemeenmenselijke psychologische lijn die ik hiervoor schetste, maar dat feitelijk niet is: juist de subjectiviteit van de ik-figuur blijkt het meest overtuigende bewijs voor de moederbinding. En Louis vlucht voortdurend in fantasieën.
| |
| |
Als zijn moeder zwanger is, moet hij erkennen dat zij, juist zij, zich dus met vuillakkerij heeft afgegeven. Prompt droomt hij haar zich de reine, de overschone. Er bestaat een verhelderend artikel van Freud over zo'n moedergebonden mannentype: Über einen besonderen Typus der Objektwahl beim Manne, in Sexualleben, Beiträge zur Psychologie des Liebeslebens, het dateert van 1910. Het Verdriet van België had erop gecomponeerd kunnen zijn. Freuds artikel gaat over dat mannentype dat ondershuids de liefde en tederheid infantiel op de moeder gericht houdt, waardoor de meest verwrongen situaties ontstaan. Zo kunnen de vrouwen die dit type uitzoekt allemaal ‘bezet’ zijn (zoals de moeder feitelijk ‘bezet’ was), maar dat maakt juist het genot uit. Louis begeleidt zijn moeder naar de schouwburg, speelt daarin haar koele minnaar, voelt zich bij die rol groots, maar degene waar zijn moeder naar kijkt, dat is zijn vader die daar een rolletje speelt. Aanleiding tot nog groter genot: ‘Toujours sourire’ wordt zijn heldenspreuk.
Maar zijn tijd komt: zijn vader wordt gemobiliseerd. Zijn moeder smeekt Louis haar toch niet alleen te laten. Tijd voor heerlijkheid, en heldhaftigheid. Bombardementen. De vijand mist hem, die pal staat vóór het huis, op een haar na. Jammer nou. ‘Verbijsterd raapt hij verwrongen, warme scherfjes schrapnel op. Met een gekarteld randje geeft hij zichzelf een besliste, woeste pijn en triomf aanrichtende jaap in de wang. Hij rent het huis in en gilt, klettert de trap af naar de kelder waar zijn moeder de vingers met de rozenkrans ertussen van haar gezicht weghaalt. Zij neemt Louis in haar armen... “Ik durf niet naar boven,” zegt hij. En weer drukt zij hem tegen haar lauwte aan, en dan likt zij zijn wang met lange halen, slikt het bloed in’. (p. 309) Maar nauwelijks is zijn vader er weer, of een oom, of gewoon een man, hij bestaat niet meer, en moet teren op zijn ‘heldendaad voor haar’, en dat is dan eigenlijk de heerlijkste pijn voor dit jong.
Feitelijk vertonen de mannen in zijn omgeving, de ooms, goede huisvrienden enz. ditzelfde gedrag. Nergens laten ze hun haan zo luidruchtig koning kraaien als in de aanwezigheid van getrouwde vrouwen bij wie ze toch niets mogen (lees: hoeven).
Bij andere mannen van dit type is de libido zo lang op de moeder gericht geweest, dat de vrouwen waar ze later verliefd op worden moederlijke trekken hebben: ze zijn merkwaardig oud, merkwaardig rijp. De gewone meisjes van zijn leeftijd willen Louis niet, omdat ze dit instinctief aanvoelen. Zijn handen kunnen niets bij hen, en hij wil eigenljk ook niets met hen. Waar hij wel iets mee kan: de rijpe tantes waarvan de man te lang aan het front zit, geil geworden van de zon door de kleine serreramen en van zijn jonge nek. Daardoor laat hij zich graag verkrachten. Hun lauwwarme, wat vettige roezigheid bevalt hem wel.
Een derde soort mannen van dit type heeft alleen oog voor een hoerig vrouwensoort waarbij je niet op trouw hoeft te rekenen. Zo'n man heeft een erotisch-onbetrouwbare vrouw nodig om jaloers te kunnen zijn. Dit mannentype wil zo'n vrouw niet eens voor zich alleen, al zou dat kunnen. Zij genieten in het lijden van bedrogen te zijn door haar. Dáárin vinden zij bevrediging. Zo is Louis van kostschool af al gebiologeerd door de Slechte Vrouw van het Slechte Huis, een fantastisch veel eisend hoerig vrouwentype, dat de hele roman door schimmig en dus intrigerend aanwezig blijft. Claus zelf vond dat zij zo'n belangrijke rol speelde dat hij zijn roman daarom een ‘gothic novel’ noemde in de vele interviews die hij bij verschijnen weggaf. Een ‘gothic novel’ heeft altijd een schone dame met vele (vaak gevaarlijke) minnaars in een afgelegen
| |
| |
kasteel. De term vind ik overdreven voor Het Verdriet van België. Wat mij veeleer frappeert is dat die geheimzinnige dame in dat Slechte Huis als twee druppels water op Louis' eigen hoerige moeder lijkt. Zij werkt voor de bezetter, bij de Erla, waar Duitse vliegtuigmotoren werden gerepareerd. Hier doet zij in haar mooiste blote jurken de vreselijkste dingen. Louis wil zich niet voorstellen welke natuurlijk, maar het allerergste wat zij daar doet, ondervindt hij aan eigen lijve. Ze lokt hem naar het gebouw waar zij ‘werkt’, en laat hem onderzoeken door een vriend, een Duitse arts, omdat hij te kleine kloten zou hebben. Hij gaat door de grond. Dit vergeet hij nooit meer. Reageert met een mengsel van gekrenktheid en aanbidding: ‘Hij zou haar vernietigen, de aanbiddelijke die daar wuft-Frans stond te kronkelen in een doorzichtig en glazig en glinsterend omhulsel samen met haar samenzweerders, slangen wriemelden uit haar haar’. (p. 428)
Te kleine kloten, impotent, kan niets, weet van niets, staat nergens bij stil, bestaat voor niemand, dat zijn feitelijk allemaal synoniemen. Daarom verbaast het niet dat mánnen Louis eigenlijk wezenlijk boeien: zijn kameraad Vlieghe, zijn leraar De Kei. Homo-erotiek niet als protest, was het maar waar, nee, als misser. Omdat het in zijn milieu gewoonweg niet bestaat. Het is er niet, zoals koningin Victoria zei: ‘There áre nó lesbians in Great Britain’. In homo-erotiek ben je in Claus zijn Vlaanderen echt niets, want je bent niet. Dus gelooft Louis er eigenlijk zelf niet in. Dan is het toch wel een schok dat hij na de zelfmoord van Vlieghe merkt dat die wel en hevig van hém gehouden heeft. ‘Te laat. Nooit geweten. Dit zinneloos herkauwen, dit verdriet om iets dat er niet was’ (p. 720). Maar Louis weet niet wat verdriet is, omdat hij nooit iets echt gezien heeft, zelfs Vlieghes liefde voor hem niet.
| |
Verdriet.
Met dat woord ‘verdriet’ komen we aan de titel van het boek. Bij het beschouwen van de lijn van het boek raakten we even aan het opvallend grote subjectieve element. Men weet als lezer vaak niet wanneer Louis iets echt overkomt, en waar hij een situatie verzint. De realiteit - en dan nog altijd in zover je in Het Verdriet van België van realiteit kunt spreken - is langzamerhand onleefbaar geworden voor deze jongeman. Hij neemt op een gegeven moment definitief de vluchtweg van de verbeelding, en maakt die effectief door die te noteren.
Tientallen van zijn verhalen beginnen met Frau S (Seynaeve, de naam van zijn moeder), Mevrouw S., Madama la Marquise S., Mama S. die haar ingeliefde zoon zozeer miste op het internaat, Mama S., aanbeden in de schoot van haar familie. Hij zet haar, de als moeder onbereikbare, in zijn werken gevangen. Hij bezit haar in wat hij schrijft. ‘“Hij zit ons hier af te loeren”, zei Mama, met zijn gemene oogjes en te luisteren met zijn hazeoren en hij schrijft op wat wij doen en zeggen. “Wat is er in godsnaam voor interessants over u te vertellen,” zei onze Louis. “Wat wij hebben meegemaakt in de oorlog,” zei Mama. “Wat dan?” “Ons verdriet. Uw historie heet toch “Het Verdriet”?”’. (p. 669)
Schrijven wordt iets waarmee Louis kan dreigen, zich kan laten gelden, zijn mannelijke potentie, eindelijk. Maar het gaat nogal flutterig zijn schrijven. In het begin plagieert hij als een kleine schooljongen (Claus neemt hier de gelegenheid waar om schitterende imitaties van Van Ostayen, van Daisne neer te zetten). Later wordt Louis een heel klein beetje zichzelf. Maar het blijft duidelijk: schrijven, dat is de potentie van de manqué, van wie het leven niet echt aankan, van de gefrustreerde moedersjongen. Schrijvenderwijs keert hij steeds terug naar zijn moeder, cirkelt hij om haar heen.
| |
| |
Door dat voortdurende terugkeren op dat ene punt komt het dat Louis niet echt over Verdriet schrijven kan. Want om diep verdriet te ervaren, moet je iets van een eigen identiteit hebben. Louis zijn soort heeft dat niet. In Claus zijn optiek, voorzover ik die uit deze roman distilleer, hebben Vlaamse mannen dat geen van allen. Dáárom ‘was er niets om verdriet over te hebben’, Louis' verdriet begint pas bij zijn schrijven, en krijgt vorm in dode letters.
De eerste regels van Louis' manuscript dat Het Verdriet heet, zijn tevens de beginregels van Het Verdriet van België. Dát is de typografische kant van het hoofdbetoog: verdriet hier in (Claus zijn) Vlaanderen ontstaat hooguit kunstmatig: als men erover fantaseert en schrijft (misschien ook: als men erover leest en fantaseert), dus als ‘het er niet is’. Verdriet om wat er (te ervaren) zou zijn, dat kennen de zonen van Moeder Vlaanderen niet.
Hugo Claus, Het verdriet van België, De Bezige Bij, Amsterdam, 1983, 780 p.
|
|