Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
1. Van tekst naar lezer.De laatste jaren breekt steeds meer het besef door dat de lezer bij de bestudering van de literatuur een belangrijke plaats in moet nemen. Men kan literaire teksten wel op zichzelf bestuderen, interpreteren en analyseren, maar daarmee wordt ze een essentiële dimensie ontnomen. Literatuur bestaat alleen in een communicatieproces, binnen de relatie tussen tekst en lezer en het is deze relatie die tenslotte centraal moet staan in de literatuurstudie. Het analyseren van teksten, los van de communicatiesituatie is wel mogelijk en vaak beslist nuttig, maar mag niet het uiteindelijke doel van de literatuurwetenschap vormen. De doelstelling van wetenschap, welke dan ook, kan niet alleen zijn te onderzoeken hoe iets in elkaar zit, men wil ook weten hoe het onderzochte werkt, hoe het functioneert.
De manier waarop literaire teksten werken, hoe zij de lezer in positieve of negatieve zin raken en beïnvloeden, zijn vragen waarover we nog bar weinig weten. Pas de laatste jaren houdt de literatuurwetenschap zich wat uitvoeriger bezig met de totale communicatiesituatie. Daarvóór gaf men voornamelijk de voorkeur aan tekstgericht (immanent of ergocentrisch) onderzoek (in Nederland ‘Merlyn’, in de Angelsaksische landen de ‘New Critics’, in Rusland het ‘Formalisme’) en nog verder terug in de tijd stond de schrijver het meest in de belangstelling (het ‘biografisme’).
De tak van literatuurwetenschap die nadrukkelijk de lezer mede in het onderzoek wil betrekken wordt de receptie-esthetica genoemd (of receptie-theorie, resp. receptie-onderzoek). Hoewel de theoretische grondslagen al aan het eind van de jaren zestig geformuleerd werden (door H.R. Jauss en W. Iser), treft men vooral in Nederland nog heel weinig praktische toepassingen aan. Receptie-onderzoek vindt nog te veel ‘in de marge’ | |
[pagina 237]
| |
plaats. In dit artikel wil ik kort en schetsmatig ingaan op het ‘hoe en waarom’ van deze nieuwe tak van onderzoek en de plaats bepalen die de receptietheorie in zou moeten nemen ten opzichte van ander literatuurwetenschappelijk onderzoek. Ik hoop hierna duidelijk te maken dat de receptie-esthetica de traditionele richtingen niet volledig kan vervangen, maar wel een belangrijke ondersteuning kan betekenen van de gebruikelijke analyse-praktijk. | |
2. Twee takken.Binnen de receptie-esthetica onderscheiden we twee richtingen, de historische en de eigentijdse. Deze tweedeling heeft bestaansredenen op grond van de totaal verschillende situatie voor historische en contemporaine teksten wanneer we de communicatiesituatie centraal stellen. De lezers van eigentijdse teksten kunnen we immers ondervragen en enquêteren; van de ontvangst van bijvoorbeeld middeleeuwse of zeventiende-eeuwse teksten resten ons slechts flarden. Als het meezit bieden enkele schaarse gegevens uit kritieken, recensies, literatuurbeschouwingen en/of dagboeken wat aanknopingspunten. Hoewel in beide gevallen de doelstelling identiek is - de receptie van literaire teksten te achterhalen - verschilt de praktische situatie hemelsbreed. Van teksten uit het verleden komen we niet verder dan een hypothese omtrent de lezersreactie, voor hedendaagse teksten kunnen we in principe een nauwkeurig beeld ontwerpen.
Beide takken kampen met geheel eigen problemen. Ofschoon lezers-van-nu naar hun mening(en) gevraagd kunnen worden, is het helemaal nog niet duidelijk of en hoe we de receptie van een tekst kunnen vaststellen. Tussen (groepen van) lezers bestaan enorm grote verschillen, niet alleen wat hun (waarde)oordeel betreft, maar vooral wat de kwaliteit van hun receptie (gevoeligheid, argumentatie) aangaat.
‘De’ reactie op een literaire tekst kan bijvoorbeeld moeilijk het gemiddelde zijn van alle recepties (als dat al te construeren is), omdat dan een vormeloos beeld ontstaat dat een bepaalde tekst geen recht doet. Waarschijnlijk zal men met maatschappelijke en culturele groepen moeten werken waarvan de diverse receptiepatronen beschreven worden. In de praktijk zal dit onbegonnen werk zijn, zodat men noodgedwongen terugvalt op de oordelen en beschrijvingen van beroepsmatig geïnteresseerden: studenten, docenten, critici en historici. Daarmee continueert men in feite de huidige situatie waarin een beperkte en selecte groep zich uitlaat over de receptie van literatuur. Omgaan met de reële lezer - zo zou men kunnen concluderen - brengt dan wel geen principiële maar wel diepgaande praktische problemen met zich mee.
Voor historische teksten geldt dat we slechts een hypothetische receptie kunnen reconstrueren, waarbij de onzekerheid van onze uitspraken sterk toeneemt met de ouderdom van de teksten. Wat weten we nu helemaal van de lezers en toehoorders van de Middeleeuwse literatuur als Van de vos Reinaerde of Karel ende Elegast? Tot veel meer dan gissingen zijn we voor die periode niet in staat. Het is echter niet helemaal zo dat we zwemmen in een zee van onwetendheid, zoals sommigen beweren, want er zijn enkele opmerkelijke resultaten geboekt bij vooral 17e-, 18e- en 19e-eeuwse literaire werken. Er blijken meer gegevens te zijn dan we denken, nu we er intensief naar zoeken. Niettemin blijft bij teksten uit het verleden de toestand moeilijk en fundamenteel anders dan bij de hedendaagse literatuur. | |
3. Verwachtingshorizon en open plek.Een belangrijk begrip in de receptietheorie is de ‘verwachtingshorizon’. Met deze | |
[pagina 238]
| |
term duidde Jauss den lees- en leefervaring van de lezer aan. In het communicatieproces tussen tekst en lezer spelen deze ervaringen een beslissende rol. De reactie van de lezer zal immers mede bepaald worden door de mate waarin de te lezen tekst past binnen zijn verwachtingspatronen. Men zegt wel dat teksten die qua inhoud en taalgebruik volstrekt voorspelbaar zijn bij veel lezers een vrij lage waardering te weeg zullen brengen. Van literatuur verwachten veel lezers enige mate van vernieuwing; het is inherent aan literatuur dat het verwachtingen doorkruist, het de lezer moeilijk maakt, zoals lectuur zich slechts aanpast aan het bekende.
Toch moet men oppassen met generaliseringen: wanneer teksten te sterk afwijken van de bekende patronen, zullen veel lezers te weinig aanknopingspunten met hun vroegere lees- en leefervaringen aantreffen om tot een adequate receptie te komen. Er zijn ook veel lezers die in literatuur een bevestiging van de eigen verwachtingen zoeken, in plaats van doorkruising ervan.
Voor middeleeuwse of 17de-eeuwse lezers gelden trouwens hele andere normen. De eis van vernieuwing en originaliteit komt bijvoorbeeld pas na de romantiek op. Wil men de relatie tekst-lezer in een bepaalde historische periode beschrijven, dan zal men een uitvoerig onderzoek moeten doen naar de totale socio-culturele situatie waarin lezers zich destijds bevonden. Zo'n studie is niet alleen een uiterst penibele opgave door het gebrek aan gegevens, het is ook bijzonder tijdrovend.
De literaire en socio-culturele verwachtingspatronen van lezers kunnen bovendien zeer sterk uiteenlopen. Dit kan leiden tot zeer uiteenlopende vormen van receptie van een literair werk. Het is de taak van de receptie-esthetica vast te stellen welke elementen de literaire en socio-culturele patronen vormen en hoe zij werken bij de receptie. Voorlopig ziet het er naar uit dat de volgende factoren in het geding zijn: godsdienst, maatschappijvisie, sociaal milieu, opvoeding, levenservaring, kennis van literatuur, gevoeligheid voor literair-technisce procédés en visie op literatuur.
Als recent voorbeeld waaruit de verscheidenheid van lezersreacties op grond van verschillende lees- en leefervaringen blijkt, noemen we de ontvangst van Bezonken rood van Jeroen Brouwers. Niet alleen blijkt het bij dit boek veel uit te maken of men ervaringen heeft opgedaan met de Japanse interneringskampen in het voormalige Nederlands-Indië, maar ook schijnen die ervaringen van mens tot mens en van kamp tot kamp totaal te verschillen. Daar komt in dit geval nog de zwaarte bij die men hecht aan het waarheidsgehalte van een literair werk (die wordt bepaald door iemands visie op literatuur). Kousbroek wijst Brouwers' boek primair af omdat het in strijd met de waarheid zou zijn, maar het is volgens hem ook geen ‘eigen waarheid’, geen omvorming van de werkelijkheid tot een aanvaardbare literaire werkelijkheid. Het valt op dat een werk als Bezonken rood bij lezers met kampervaringen zo'n sterk beroep doet op haar werkelijkheidsgehalte. In principe blijft het werk een fictionele roman waarin de schrijver de vrijheid heeft zowel met de werkelijkheid om te springen naar eigen goeddunken, als een ‘eigen’ werkelijkheid te construeren. Kennelijk spelen er bij de receptie van Brouwers' boek factoren een rol die de vraag naar ‘waarheid’ of ‘onwaarheid’ sterk oproepen. Die factoren liggen niet alleen buiten het boek, maar ook erbinnen. De wijze waarop de schrijver de lezer stuurt met behulp van technische kunstgrepen, speelt hier een doorslaggevende rol.
Een tweede basisbegrip is ‘open plek’. | |
[pagina 239]
| |
Met deze term duidt Iser aan dat teksten een zekere onbepaaldheid bezitten. In (literaire) teksten kan nooit alles tot in de kleinste details beschreven worden. De lezer moet in zijn verbeelding de tekstgegevens aanvullen. In de ene tekst zal er op dit punt meer van de lezer gevraagd worden dan in de andere. Bij een tekst met veel ‘open plekken’ zal de lezer meer tot activiteit aangespoord worden, dan bij teksten waarin de romanwereld uitvoerig en uiterst minutieus beschreven staat. Net als bij de verwachtingshorizon is het hier riskant te generaliseren. Er is wel gezegd dat weinig open plekken bij de lezer snel verveling teweeg brengt omdat alles al voorgekauwd is. Teveel vaagheid daarentegen zou de lezer te weinig aanknopingspunten voor zijn verbeelding geven en leiden tot desoriëntatie in de wereld van het boek.
Men moet met deze algemene uitspraken verschrikkelijk oppassen. Het is beter bij analyses van afzonderlijke literaire werken na te gaan hoe de theoretische begrippen ‘open plek’ en ‘verwachtingshorizon’ werken, hun dosering te beoordelen en er dan pas uitspraken over te doen die alleen gelden voor het besproken werk. | |
4. Soorten lezers.Wanneer we de ontvangst van teksten in heden of verleden nagaan aan de hand van kritieken, recensies, enquêtes e.d. en de reacties van lezers in kaart brengen, dan richten we ons op de echte of reële lezer. Daarnaast onderscheiden we in de receptietheorie de ideële lezer. De echte lezer bevindt zich buiten het boek, met de ideële lezer blijven we op tekstniveau, het is de lezersrol die we in de tekst aantreffen.
Soms spreekt de verteller de lezer aan; dat is de expliciete lezer. Meestal is dat echter niet het geval (vooral in de moderne literatuur is dit uit de mode) en de lezersrol die in de tekst zelf besloten ligt heet de impliciete lezer. We kunnen zeggen dat deze het geheel van tekstuele aanwijzingen omvat voor de echte lezer.
In teksten zal men altijd een groot aantal technieken aantreffen die aangeven hoe de tekst gelezen, beoordeeld en geïnterpreteerd moet worden. Deze aanwijzingen of technieken van manipulatie zijn van groot belang bij het bepalen van de werking van de tekst.
Het onderzoek naar de echte en de impliciete lezer hangt in essentie samen, want de resultaten van manipulatie- en sturingstechnieken binnen de tekst kunnen vergeleken worden met de lezing van de echte lezer, een buitentekstueel feit. Hier stuiten we op een nieuw element dat voorheen nauwelijks een rol gespeeld heeft in de literatuurwetenschap. Talloos zijn de analyses van literaire teksten waarin de bouw uiteengezet wordt. Wie spreekt over de constructie doet bijna altijd uitspraken hoe bepaalde elementen met andere elementen verbonden worden, over de werking dus. Daarmee verschilt het onderzoek naar de impliciete lezer slechts gradueel en niet principieel van oudere werkwijzen. Fundamenteel verschillend is echter de confrontatie van het immanente tekstonderzoek met het gedrag van de echte lezer. Leggen lezers inderdaad de voorgestelde relaties? Werken tekstsignalen in de praktijk inderdaad zoals we veronderstellen?
Het onderzoek naar de sturing van de lezer is een tekstimmanente aangelegenheid, precies zoals de structuuranalyse van de oude stempel dat was. Hoogstens met dit graduele verschil: in de structuuranalyse lag de nadruk vooral op de bouw, op hoe de tekst geconstrueerd was; in de receptieanalyse waarin de impliciete lezer achterhaald wordt, staat voortdurend de vraag naar de sturingstechnieken centraal. We treden in de receptie-esthetica daarenboven buiten de tekst: de | |
[pagina 240]
| |
tekstinterne gegevens worden vergeleken met de tekstexterne. Wordt de lezer werkelijk zo gestuurd als onze analyse van de manipulatietechnieken uitwijst?
Het betrekken van de lezer in het onderzoek brengt altijd een dreigend subjectivisme met zich mee. Lezers kunnen er verschillende visies op na houden. Het is meermalen betoogd dat dit inderdaad een zwakke schakel vormt in de receptietheorie. Toch moeten we de subjectieve mening van de lezer niet als een echt gevaar beschouwen. De receptie-esthetica houdt zich niet bezig met lezers, maar met de relatie lezer-tekst. De tekst bepaalt voor een bijzonder groot deel de receptie van de lezer. Er is enige mate van vrijheid, maar echte willekeur is volstrekt uitgesloten. Wetenscappelijk onderzoek naar literaire communicatie betekent dat het antwoord van de lezer bij voortduring in verband gebracht moet worden met de tekst. Het gaat om adequate reacties, om reacties die in overeenstemming zijn met de tekst. Lezersreacties die aanwijsbaar in strijd zijn met tekstuele gegevens zijn misschien wel interessant, maar niet bruikbaar bij de studie van de literaire communicatie.
Bij gecompliceerde werken komt het nogal eens voor dat meerdere van elkaar afwijkende interpretaties en recepties mogelijk zijn op grond van de tekst. Ze blijken allemaal verdedigbaar. In zo'n geval moeten we simpelweg erkennen dat de tekst meerdere reacties mogelijk maakt. Daarbij is het zaak te onderzoeken welke eigenschappen de tekst bezit dat het mogelijk is er verschillende interpretaties op na te houden. In het algemeen kan men bijvoorbeeld staande houden dat naarmate de tekst meer ‘open plekken’ heeft, meer dingen oningevuld laat, de activiteit van de lezer groter wordt en daarmee ontstaan verschillende visies op een tekst. Complexe teksten kunnen vrijwel altijd op diverse niveaus gelezen worden. Globaal onderscheiden we de lagen van de gebeurtenissen, van de thematische verbanden en van de wereldbeschouwing. Afhankelijk van de ervaring van den lezer wordt zo'n laag ontsloten. Minder ervaren lezers blijven vaak steken op het niveau van de gebeurtenissen. | |
5. Tekstintern en tekstextern onderzoek.De traditionele literatuurwetenschap en in zekere zin ook de literaire kritiek voor zover die onder Merlyn-invloeden was gekomen, richtten zich vrijwel uitsluitend op de tekst. Naast de tekstimmanente aanpak bestond er wel zoiets als literatuursociologie, maar deze floreerde slecht en stond vrijwel geheel los van de andere richtingen omdat het merendeel van de literatuursociologen nogal ideologisch en normatief van uitgangspunt bleek (veelal op marxistische grondslagen). Met de komst van de receptie-esthetica zien we twee veranderingen. Naast tekstintern onderzoek ontstaat een volwaardig studieprogramma naar tekstexterne gegevens met als centraal punt de lezer, losgekoppeld van allerlei ideologische uitgangspunten. In de tweede plaats heeft de aard van de tekstinterne analyse een verandering ondergaan. De vraag naar de bouw of constructie heeft plaats gemaakt voor vragen op het gebied van de werking. Na de vaststelling van wat tekstsignalen zijn en hoe ze in de tekst verwerkt en ingebouwd zijn, gaat het er nu vooral om hoe deze signalen werken, hoe ze de lezer sturen tijdens het leesproces. Deze ombuiging in vraagstelling betekent onmiskenbaar winst ten opzichte van de oude situatie omdat we een beter inzicht in de literaire communicatiesituatie krijgen. Literatuur ontstaat en gedijt niet in een vacuümsituatie. Lezers betrekken teksten op elkaar en op de eigen situatie met inbegrip van de hem omringende wereld. Literatuurstudie naar het model van de receptie-esthetica kan recht doen aan die natuurlijke situatie. | |
[pagina 241]
| |
Het is belangrijk dat tekstintern en tekstextern onderzoek elkaar aanvullen. Uitsluitend belangstelling voor de lezerskant van de communicatiesituatie zou een slechte zaak zijn. Teksten moeten - ook binnen de receptietheorie - tekstintern grondig geanalyseerd worden, zij het met behulp van de nieuwe vraagstellingen. We moeten ons realiseren dat tekstimmanente studie een voorwaarde is voor het onderzoek naar de communicatie tussen tekst en lezer, omdat de tekst meer bepalend is in dat proces dan de lezer. Het zwaartepunt kan men daarom het best bij de tekst leggen, zonder - zoals in het verleden te vaak gebeurd is - daarbij halt te houden. Wie het omgekeerde uitgangspunt kiest (de lezer centraal), loopt het risico met psychologie of sociologie bezig te zijn, waarbij de banden met de literatuur doorgesneden worden. | |
6. Manipulatietechnieken.Literatuur is een spel met de lezer, of nog beter: met de verwachtingspatronen van de lezer. In de tekst bevinden zich signalen van verschillende soort en karakter die de lezer sturen tijdens het leesproces. Het sturen, het beïnvloeden van de lezer kan op verschillende manieren gebeuren, enerzijds heel duidelijk en op botte wijze, anderzijds genuanceerd, voorzichtig en subtiel (om eens twee uitersten te noemen). Wanneer de beïnvloeding nadrukkelijk en rechtstreeks met zoveel woorden aan te wijzen is, spreken we van expliciete lezersbeïnvloeding. In oudere literatuur is dit een geliefd middel: de lezer wordt bij de hand genomen en de gebeurtenissen alsmede de gedragingen van de personen worden hem expliciet uitgelegd. Bij impliciete lezersbeïnvloeding vindt de sturing veel subtieler plaats. Uit de gehele vertelsituatie (ordening van de gebeurtenissen, uitspraken van de hoofdpersonen, constructie van de plot) blijkt een techniek van lezersbeïnvloeding die pas bij heel nauwkeurig toezien en analyseren helemaal blootgelegd kan worden. Schrijvers blijken tal van manipulatieve procédés te gebruiken om ook op minder opvallende wijzen het leesgedrag te richten.
Vooral bij het achterhalen van de impliciete lezersbeïnvloeding zal een samenwerking tussen tekstintern en tekstextern onderzoek vruchten af kunnen werpen. Bij een receptie-esthetische analyse van de tekst kan men uitspraken doen over a) de gebruikte technieken en b) het effect ervan op de lezer. Zolang deze effecten niet via tekstextern onderzoek - het ondervragen van proefpersonen - op hun juistheid gecontroleerd zijn, blijft de analyse in theoretische hypothesen steken. In het natrekken van de theorie zien we een belangrijk winstpunt van de receptietheorie vergeleken met de vroegere methoden.
Het zou onbegonnen werk zijn in elke tekst alle manipulatieve technieken empirisch (met behulp van proefpersonen) te toetsen. Dat is ook niet de bedoeling. Schrijvers gebruiken slechts een beperkt aantal procédés die we in algemene zin kunnen omschrijven en op algemene effecten kunnen onderzoeken, al zal er per tekst wel eens een verschil optreden. De eerste resultaten van dit soort onderzoek zijn interessant en bemoedigend. Zo heeft H. van den Berg (in Segers 1981) de technieken van beïnvloeding voor een beperkte groep teksten met behulp van studenten en docenten proefondervindelijk vastgesteld. Hij kwam daarbij tot een serie kunstgrepen met bijbehorende effecten die mogelijk ook bij de bestudering van een ander corpus teksten bijzonder bruikbaar kunnen zijn.
Zo noemt hij o.a. distantievergroting en -verkleining, een manier van sturing waarbij de impliciete auteur het gedrag van zijn personages negatief resp. positief weergeeft en daarmee kan suggereren dat zij al of niet de waarden vertegenwoordigen die het verhaal illustreert. | |
[pagina 242]
| |
Wanneer de impliciete auteur op opvallende wijze gegevens achterhoudt, ontstaat de neiging bij de lezer zich duidelijkheid te verschaffen, te kiezen voor een interpretatie (vergl. de ‘open plek’), zodat zijn betrokkenheid bij het verhaal toeneemt. Dat zelfde effect doet zich voor als situaties verrijkt worden met algemeen menselijke bijzonderheden die heel sterk op de herkenbaarheid zijn toegesneden. Het realiteitsgehalte wordt aanzienlijk verhoogd door het toevoegen van schijnbaar onnodige bijzonderheden, of het noemen van personen of voorwerpen uit de buitenliteraire werkelijkheid (verg. de discussie n.a.v. Bezonken rood). De eigen overtuigingskracht van het verhaal kan verder vergroot worden door herhaling van motieven of thema's (bijv. Frans Coenen, Een zwakke). Herhaling is overigens een techniek die de aandacht van de lezer in het bijzonder richt op de betreffende passage, vooral wanneer het om het terugkeren van de titel gaat. De lezer beschouwt deze momenten als cruciaal voor de waarden die het verhaal over wil brengen, en schrijvers spelen op die gedachtengang in. De manier waarop een verhaal naar het einde gedirigeerd wordt, bevat ook veel informatie over de mogelijke waardenstelling van het werk (deze techniek wordt heel vaak in naturalistische romans toegepast; een heel sterk voorbeeld is wel het verhaal ‘Mastazza’ in Monaco van M. Emants). Een ander voorbeeld. In het verhaal ‘Witte chrysanten’ in Nachtschade van Jan Siebelink worden de planten uit de titel voor het eerst genoemd wanneer het hoogtepunt (of menselijk gezien: dieptepunt) van de gebeurtenissen bereikt wordt: de vernedering van de vader door de bloemist. De zoon loopt nog jaren later rond met wraakgevoelens die hij niet ten uitvoer kan of durft te brengen. Dan hoort hij dat de bloemenverkoper op gruwelijke wijze aan zijn eind gekomen is. De zoon gaat naar het graf om zijn uiteindelijke wraak te volvoeren, al blijkt daarmee juist zijn onmacht, angst, besluiteloosheid en zwakte: hij koopt witte chrysanten die hij op de grafsteen tot moes vertrapt. Juist op de cruciale momenten in het verhaal voert de impliciete auteur het herhalend gebruik van de titel op, er terecht van uitgaande dat daarmee de aandacht van de lezer verscherpt wordt. Noch de vernedering van de vader, noch de zwakte van de jongeman kan de lezer op deze wijze ontgaan. De schrijver speelt in dit verhaal de effecten van de herhalingstechniek volledig en bekwaam uit.
Van de 36 manipulatietechnieken die Van den Bergh noemt zijn de meeste zeer bekend, zodat de waarde van zijn onderzoek meer ligt in de systematische beschrijving ervan, dan in het ontdekken van nieuwe sturingsmechanismen. Door introspectie was men natuurlijk al van veel op de hoogte, nu treft men voor het eerst een praktisch getest arsenaal met lezerseffecten aan. Voor de analyse van literaire teksten is deze verzameling hoogst waardevol, ook voor de literatuur buiten de periode waarop Van den Bergh zich richt, want schrijverstechnieken om de lezer te manipuleren zijn universeel en van alle tijden.
Overigens zal er nog veel en diepgaand onderzoek in deze richting verricht moeten worden, maar het lijkt er nu al op dat de ingeslagen weg vruchten zal afwerpen. Het grote voordeel van de onderzoeksresultaten bestaat er in dat ze bruikbaar zijn bij tekstimmanent receptieonderzoek dat meer op de tekstuele kant dan op de lezerskant van de literaire communicatie gericht is. | |
7. Aansluiting bij het onderwijs.Vroeger hield literatuuronderwijs vooral het geven van literatuurgeschiedenis in. De hoofddoelstelling luidde toen de leerlingen in te leiden in ons cultuurgoed, | |
[pagina 243]
| |
met name de literaire hoogtepunten uit het verleden. Eind jaren zestig, begin jaren zeventig ontstond er een sterke tendens in het literatuuronderwijs de structurele analyse te behandelen. Er verschenen talrijke boekjes waarin op eenvoudige wijze de kernbegrippen van de ergocentrische benadering als vertelstandpunt, tijd, ruimte, handeling e.d. werden uitgelegd. De leerlingen moesten dit instrumentarium vervolgens toepassen op een aantal korte verhalen. Sinds een aantal jaren zijn de literatuurgeschiedenis en de tekstanalyse voor een groot deel uit het programma verdwenen. Steeds sterker werd het besef dat noch de eerste, noch de tweede aanpak de leerling tot het lezen van literaire teksten bracht. De meeste docenten hebben nu het aankweken en vasthouden van leesplezier als belangrijkste doelstelling en daarmee zijn we volledig binnen het domein van de receptie-esthetica gekomen. De belangrijke plaats die de lezer in het onderwijs om didactische redenen in is gaan nemen, komt overeen met het benadrukken van de lezersrol in de literatuurwetenschap. Hierdoor kan de wetenschap van belang en nut zijn bij het steunen van het lezersgerichte literatuuronderwijs.
Uitgangspunt bij receptie-esthetisch literatuuronderwijs is de stelling dat het nuttig voor jonge mensen is te praten en te discussiëren over hun ervaringen met een tekst en daardoor te achterhalen wat er precies staat. Literatuur kan mensen verrijken met ervaringen die zij zelf nooit mee zullen kunnen maken in werkelijkheid. Ze verbreedt de horizon, ze verruimt het zicht op mens en samenleving. Het gezamenlijk uitwisselen van ervaringen, van reacties op een tekst waarbij diepgaand over gedachten en gevoelens gesproken kan worden, is een uitermate zinvol onderwijsdoel. Daarbij verdwijnt de tekst zelf niet onder tafel. Deze mag niet alleen maar uitgangspunt van een gesprek zijn, zodat het uiteindelijk uitsluitend om het discussiëren blijkt te gaan. In de praktijk zal het uitwisselen van leeservaringen bijna altijd neerkomen op een confrontatie van verschillende lezingen en interpretaties, mits docenten een goede tekstkeuze maken. De tekst blijft in alle gevallen het centrale thema van het gesprek, maar er ligt duidelijker dan bij vroegere benaderingen een direct verband met het concrete leesgedrag van de jonge mensen.
De receptie-esthetische aanpak kan de betrokkenheid van de leerling bij het literatuuronderwijs enorm vergroten. Rechtstreekse vragen over zijn betrokkenheid bij de tekst, zijn mening over bepaalde passages, zijn oordelen over (gedragingen van) personen maken de literatuurles voor de leerling niet alleen interessanter, maar zinvoller dan welk dictaat of welke structuuranalyse dan ook. Het maakt het bovenal voor de docent mogelijk beter in te spelen op zijn leerlingen en hun reacties op de stof, waardoor het onderwijs niet onaanzienlijk verbeterd kan worden.
Wie scholieren en studenten leert dat literatuur een belangrijke rol in hun gedachten- en gevoelsleven kan spelen - en de receptie-esthetische aanpak biedt daarvoor heel goede mogelijkheden - bereikt het hoogste: het kritisch leren omgaan met literaire teksten, het emotioneel en verstandelijk verwerken ervan, het zich leren inleven in andere situaties en mensen, het plezier en het nut van literatuur ook na de jaren van scholing en studie in te blijven zien. | |
8. Receptietheorie in opbouw.De receptie-esthetica mag zich al enkele jaren verheugen in een brede belangstelling en in Nederland heeft Rien Segers met zijn talrijke publikaties daartoe enorm bijgedragen. Uit de discussies rond deze nieuwe tak blijkt dat er nog tal van theo- | |
[pagina 244]
| |
retische vragen een oplossing behoeven. Van een hechte, systematisch opgebouwde en consistente theorie is vooralsnog geen sprake. De receptietheorie bevindt zich nog in een fase van opbouw en experiment. De toetssteen voor deze richting moet het nut bij de praktische analyse van literaire teksten zijn. Veel echte receptie-esthetische analyses zijn er echter nog niet gepubliceerd. Dat neemt niet weg dat de voorzichtig ingeslagen weg mogelijkheden bezit die de oude benaderingen niet of niet voldoende boden. Het benadrukken van de communicatiesituatie en de rol van de lezer mag echter niet volledig ten koste gaan van de verworvenheden van de traditionele aanpak. Het instrumentarium van de ergocentrische analyse is bij de receptietheorie zeer bruikbaar wanneer we in het oog houden dat de teksten bepalend zijn in het literaire communicatieproces. Wie uitsluitend oog heeft voor de lezerskant dreigt snel de literatuur te vergeten en slaat daarmee de verkeerde weg in. Het onderzoek naar de impliciete lezer, de sturingsen beïnvloedingsmechanismen die in de literaire tekst verwerkt zijn, zou wel eens de belangrijkste verworvenheid van de receptietheorie blijken te zijn. Beknopte bibliografie: |
|