Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
[Nummer 2]Elektronische media en cultuur: kijken in gebarsten spiegels
| |
Televideomatiek.De belangrijkste elektronische media van de jaren tachtig zijn alle rond het televisietoestel gegroepeerd: teletekst, viewdata, videoregistratie en -weergave, betaaltelevisie, interactieve kabeltelevisie en de huiscomputer. Deze nieuwe media zijn gebaseerd op innovaties in de computertechnologie (vooral de micro-elektronica en de geheugentechniek), telecommunicatietechnologie (de ontwikkeling van satellieten, kabelsystemen, glasvezeltechniek en digitaal transmissie) en videotechniek (de verbetering van de kathodestraalbuis en de ontwikkeling van optische beeldregistratie). De geïntegreerde toepassing van deze innovaties vormt de technologische kern van de nieuwe elektronische media. In de literatuur wordt deze integratie vaak aangeduid met de door Franse onderzoekers gelanceerde term ‘telematiek’: de combinatie van ‘telecommunicatie’ en ‘informatica’Ga naar eind(1). Daarbij wordt eigenlijk over het hoofd gezien dat het televisietoestel in het centrum van de nieuwe ontwikkeling staat. Het zou dan ook vollediger zijn te spreken over ‘televideomatiek’: de basis van de informatievoorziening in de komende decennia.
Een kenmerkende eigenschap van de huidige innovaties in vergelijking met vroegere informatietechnieken is dat vrijwel alle beperkingen aan het informatieverkeer worden opgeheven. Afstand, snelheid, omvang, richting en betrouwbaarheid van informatieoverdracht vormen geen probleem meer. Elke vorm van informatieverkeer kan interactief worden en kan op een zeer groot aantal gebruikers worden afgestemd. Bovendien kan al die informatie met zeer hoge snelheid, storingvrij en relatief goedkoop worden ‘vervoerd’. De functies van het televisietoestel kunnen enorm worden uitgebreid en de informatiekanalen - zoals glasvezelkabels - worden ‘elektronische | |
[pagina 162]
| |
snelwegen’ waarlangs tegelijkertijd zeer uiteenlopende signalen in verschillende richtingen kunnen worden verzonden. | |
Prognose.Op dit moment bezit een ruime meerderheid (meer dan 75%) van de huishoudens in Nederland en België kleurentelevisie en beide landen hebben een zeer hoge kabeldichtheid. In Nederland heeft 63% en in België ruim 70% van alle huishoudens een kabeltelevisieaansluiting. Toch zal het nog enige tijd duren voordat het zeer grote programma-aanbod dat sommigen verwachten, wordt gerealiseerd. Het uitzenden van televisieprogramma's via satellieten gaat vanaf 1984 een rol spelen in Europa. De Duitse satelliet, die naar verwachting in dat jaar operationeel wordt, zal alle Nederlandse huishoudens met televisie (3,6 miljoen) bereiken; de Franse en Zwitserse satellieten die waarschijnlijk eveneens in 1984 zullen worden gelanceerd, zullen respectievelijk in 76% en 93% van de Nederlandse huishoudens met televisie kunnen worden ontvangen. Toch is ten opzichte van het huidige aanbod een reële vermeerdering van televisiekanalen pas na 1990 te verwachten. Ook voor andere nieuwe audiovisuele mogelijkheden geldt dat hun werkelijke invloed niet voor 2000 merkbaar zal zijn. Experimenten met elektronische kranten en met media zoals teletekst en viewdata zijn er nog niet in geslaagd een grote markt te interesseren. Onderzoekers in de Verenigde Staten verwachten dat ook in de jaren negentig de elektronische krant minder dan 10% van de huidige lezers van dagbladen zal bereiken. Een van de problemen bij de nieuwe media is - hoe aantrekkelijk sommige kanten ook mogen zijn - dat de aan hun gebruik verbonden kosten erg hoog zijn. Het antwoord op de vraag of de mediaconsument bereid is meer te betalen in de toekomst is uiterst onzeker. In begin 1982 bleek uit een door BUMA/STERMA in Nederland gehouden onderzoek dat 32% van de ondervraagden de maandelijkse tien gulden die nu gemiddeld voor een kabeltelevisieabonnement wordt betaald al te hoog vindt. 68% vindt het bedrag redelijk, maar is slechts bereid tot een vermeerdering met 30%. In de Verenigde Staten zijn al veel kabelbedrijven failliet gegaan omdat mensen hun abonnement opzegden toen zij zich realiseerden meer geld te moeten betalen voor een aanbod dat eigenlijk niet beter of anders was dan wat men voorheen gratis kreeg.
Naast deze financiële bezwaren worden de nieuwe media natuurlijk ook met het probleem van de beschikbare tijd van de consument geconfronteerd. Op dit moment besteden televisiekijkers in geïndustrialiseerde landen gemiddeld meer dan 2½ uur per dag voor het televisietoestel en wordt bijna driekwart van alle beschikbare vrije tijd aan de diverse media besteed. Een belangrijke vraag is of de (eventueel werkloze) mediaconsument nog meer tijd voor zijn televisietoestel wil doorbrengen. Het is ook onzeker of er op korte termijn grote verschuivingen zullen plaatsvinden van de papieren krant naar het elektronische dagblad. In ieder geval is dit niet te verwachten voor het eind van de eeuw.
Het merendeel van de mediaconsumptie vindt thuis plaats. Er is een waarneembare tendens naar ‘zelfvoorziening’, terwijl de belangstelling voor gemeenschappelijke voorzieningen (schouwburg, bioscoop) afneemt. Dit blijkt ondermeer uit de groeiende markten voor videospelletjes en videorecorders. In Nederland werden in 1979 circa 35.000 videorecorders verkocht. In 1982 waren er al meer dan 275.000 in gebruik, hetgeen betekent dat er één videorecorder is op elke twintig huishoudens. De verkoopanalytici verwachten een jaarlijkse groei van circa 50%, hetgeen de videorecorder in 1985 | |
[pagina 163]
| |
in ongeveer een kwart van alle Nederlandse huishoudens zou brengen. Een voorzichtige prognose voor de televideomatiek wijst er op dat vanaf het begin van de volgende eeuw rekening moet worden gehouden met de belangrijke rol die de nieuwe elektronische media in de dagelijkse informatievoorziening zullen spelen, dat het gebruik sterk geïndividualiseerd zal zijn, dat men geen al te hooggespannen economische verwachtingen van de nieuwe media moet koesteren en dat de produktie van zowel de apparatuur als de programmatuur voor televideomatiek in handen zal zijn van een kleine industriële elite. | |
Cultuur.Beïnvloedt de televideomatiek de cultuur? Het lijkt mij zinvol het begrip cultuur in brede zin op te vatten. Dit mag nog wel eens met klem worden gezegd, omdat in debatten over cultuur en cultuurbeleid vaak de suggestie wordt gewekt dat cultuur identiek is met één - zij het belangrijk - aspect: de kunst. In deze bijdrage wordt cultuur gebruikt in de zin van ‘het culturele systeem’ van een samenlevingGa naar eind(2). Dit systeem omvat het geheel van instrumenten, symbolen en sociale vormen waarmee mensen zich aanpassen aan hun omgeving. De vraag naar de betekenis van de elektronische media heeft dus niet slechts betrekking op het niveau van de artistieke produktie en consumptie in een samenleving, maar richt zich ook op het complexe probleem welke bijdrage deze specifieke audiovisuele instrumenten kunnen leveren aan de wijze waarop een samenleving zich aanpast aan haar omgeving. Via elektronische media bieden producenten en distributeurs een pakket cultuurgoederen aan dat naast kunstwerken, ook het televisiejournaal, de teletekstverkeersinformatie, de videoporno en het computerspelletje omvat. | |
Media en Cultuur: een ambivalente verhouding.In de verhouding tussen media en cultuur is er op verschillende niveaus sprake van spanningen. Ten eerste moet worden vastgesteld dat het introduceren van nieuwe media (of het nu de boekdrukkunst of televisie is) steeds aanleiding geeft tot heftige discussies over cultuurvervlakking en cultuurspreiding. Tegenstanders van de nieuwe instrumenten verwachten een massale ‘verdomming’ en zedenverwildering, terwijl de voorstanders verwachten dat het cultureel erfgoed nu eindelijk met miljoenen kan worden gedeeld. De elektronische media worden er enerzijds van beschuldigd dat zij een droomwereld van glitter en glamour scheppen waardoor de mediaconsument de werkelijkheid ontvlucht, terwijl zij anderzijds worden aangewezen als de belangrijkste informatiebron (‘het venster op de wereld’) met behulp waarvan mensen zicht kunnen krijgen op de werkelijkheid. Ten tweede is er sprake van een spanning omdat de media voortbrengselen van een specifiek cultureel systeem zijn, terwijl zij daar eveneens actief vorm aan geven. De media zijn een integraal deel van het culturele systeem van een samenleving; zij behoren tot de instrumenten waarmee mensen zich aanpassen aan hun omgeving. Tegelijkertijd produceren zij ook symbolen die een zeer belangrijke rol in een samenleving spelen. In hun beelden wordt vastgelegd wat belangrijk is, wat goed en slecht is. De symbolische structuren die de media aanbieden, cultiveren een specifieke interpretatie van de werkelijkheid en propageren impliciet een geselecteerde vorm van aanpassing aan die werkelijkheid. Ten derde moet worden gewezen op de twee gezichten van de culturele produktie. Het ene gezicht is commercieel, populistisch, gericht op amusement. De be- | |
[pagina 164]
| |
langrijkste index voor het succes van deze culturele produktie is de massale verkoop. Het andere gezicht is niet-commercieel, maar educatief georiënteerd en gericht op een maatschappelijke elite. Criteria voor succes bij deze vorm van culturele produktie zijn de individuele kwaliteit en de creatieve vrijheid van de kunstenaar. Deze twee vormen van culturele produktie staan op gespannen voet met elkaar. Zij worden echter in de media tot samenleving gedwongen. Deze media hebben immers als mandaat de culturele ‘bevoorrading’ van zowel massa als minderheid te verzorgen. | |
Culturele produktie als ‘big business’.Een oppervlakkige observatie van de elektronische media zou licht tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is van een ruime verscheidenheid in hetgeen zij aanbieden. Tot op zekere hoogte is dat ook wel het geval, maar bij nadere beschouwing blijkt het eerder om ‘veel van hetzelfde’ te gaan: men kan kiezen uit veel, gelijksoortig amusement. De suggestie wordt gewekt dat dit aanbod afkomstig is van een groot aantal onafhankelijke, elkaar beconcurrerende organisaties, die ieder een klein deel van de totale mediamarkt beheersen. De produktie van zowel programma's als apparatuur is echter in de afgelopen decennia steeds meer een zaak geworden van een kleine groep zeer grote transnationale bedrijven. Deze bedrijven maken deel uit van wat ik elders het ‘informatie-industrieel complex’ heb genoemdGa naar eind(3). Niet alleen de technologie maar ook de financiering van de internationale media is in handen van een betrekkelijk kleine internationale elite. Meer dan driekwart van de internationale informatieproduktie komt van 86 transnationale ondernemingen die niet alleen onderling nauw verbonden zijn, maar eveneens sterke banden hebben met de grootste internationale bankenGa naar eind(4). In dit complex vormen de producenten van de televideomatiek een belangrijke groep. Ook zij zijn onderling sterk vervlochten. De produktie van televisieprogramma's, speelfilms, grammofoon- en beeldplaten wordt gekenmerkt door zeer veel ‘joint ventures’ tussen giganten zoals Philips en MCA of MCA en IBM. Ook de grootste internationale filmproducenten hebben een netwerk van onderling gemeenschappelijke belangen.
Het transnationale informatie-industriële complex kent geen vrije markt of open concurrentie: het is ‘big business’ waaraan slechts de allergrootsten kunnen deelnemen. Dat wordt ondermeer veroorzaakt door de sterke kapitaalintensiteit van de informatieindustrie. In deze branche worden jaarlijks vele miljarden dollars uitgegeven aan advertenties, ‘marketing’, ‘product promotion’, onderzoek en ontwikkeling, en contracten met ‘star performers’. Investeringen in speelfilms bijvoorbeeld, bedragen gemiddeld 16 miljoen dollar, waarvan 6 miljoen bestemd zijn voor ‘marketing’. Voor de vervaardiging van een uur televisiedrama (Dallas, Kojak, Dynasty) is 500.000 dollar nodig. Ten gevolge van deze hoge investeringen is het noodzakelijk massale afzetmarkten te vinden, omvangrijke en kostbare distributienetwerken te organiseren, en financiers te interesseren. Aangezien financiers geneigd zijn hun risico zo veel mogelijk te beperken, komen meestal slechts de zeer grote bedrijven in aanmerking voor krediet. Dit werkt concentratie in de hand omdat de toegang tot de informatiemarkt voor kleinere bedrijven vrijwel onmogelijk wordt.
De internationale markt voor televisieprodukties wordt dan ook vrijwel geheel gecontroleerd door de volgende elf bedrijven (in volgorde van marktaandeel): MCA (VS), Columbia Pictures (VS), EMI (Engeland), Gulf & Western (VS), Warner Communications (VS), ATV/ACC (Engeland), MGM (VS), Transamerica (VS), | |
[pagina 165]
| |
Time Inc. (VS), 20th Century Fox (VS) en Walt Disney Productions (VS). De drie grootste bedrijven (MCA, Columbia en EMI) hebben tesamen ruim 50% van de wereldmarkt voor televisiefilms. Recentelijk leek er verandering op te treden in deze ontwikkeling door de opkomst van kabeltelevisie en betaaltelevisie. Men verwachtte dat vooral betaaltelevisie zou leiden tot een situatie waarin de televisiekijker tenslotte de programmaproduktie zou bepalen. Om dit te realiseren zou echter een vrije en open concurrentie tussen een grote groep programmaleveranciers mogelijk moeten zijn. Tot dusver is daarvan in de Verenigde Staten niets terecht gekomen, want ook op het gebied van de betaaltelevisie ontstond een sterke concentratie. De toenemende integratie tussen programmaleveranciers, distributeurs en beheerders van kabelsystemen heeft er toe geleid dat 87% van de kabelmarkt in de Verenigde Staten wordt beheerd door slechts drie ondernemingen: Home Box Office, Showtime en Warner-AmexGa naar eind(5). Voor nieuwkomers is het praktisch onmogelijk nog op deze markt te opereren. Het is goed dit voorbeeld uit de Verenigde Staten in gedachten te houden wanneer in Europa optimistisch wordt gesproken over de te verwachten pluriformiteit in het aanbod van toekomstige kabelsystemen. Er zal inderdaad wel een grotere hoeveelheid audiovisueel materiaal worden aangeboden in de komende jaren. Maar door wie zal het worden geproduceerd en hoe gedifferentieerd zal deze produktie zijn? Naar alle waarschijnlijkheid zal veel van het aanbod amusement zijn en geproduceerd worden door de groep bedrijven die deze wereldmarkt beheersen. Het merkwaardige is echter dat deze bedrijven steeds minder produkten afleveren. In 1930 produceerden de negen grootste filmproducenten ter wereld nog 312 lange speelfilms, in 1950 was dat al teruggelopen tot een jaarproduktie van 263 films, in 1970 waren het er 151 en in 1980 waren het minder dan 100 films. De internationale filmproduktie concentreert zich voornamelijk op enkele zeer kostbare, grote produkties (zoals ET, Star Wars, Towering Inferno, etc.). Dit betekent - nog afgezien van de vraag naar de kwaliteit - dat het aantal amusementprodukties beperkt zal zijn. Een zelfde concentratie als op het terrein van filmproduktie en betaaltelevisie doet zich op alle andere terreinen van de televideomatiek voor. De conclusie is dat hetgeen de elektronische media aanbieden, ook in de komende jaren zal worden bepaald door de commerciële strategieën van een oligopolistische industrie. Niet de kijker zal het aanbod bepalen, maar een kleine elite van leveranciers voor wie het commerciële belang in deze snel groeiende en winstgevende industrie doorslaggevend zal zijn. De commerciële noodzaak zich te richten op een massamarkt, leidt tot een overvloed aan eenvoudige, herkenbare, ‘stereotype’, symbolische structuren. | |
Smaakvoorkeur en maatschappelijke stratificatie.De elektronische media bieden massa én elite cultuurprodukten aan. Het is gebruikelijk dat er onderscheid wordt gemaakt tussen het aanbod voor de massa en het aanbod voor de minderheid. Dit gebeurt door middel van verschillende vormen van presentatie, gedifferentieerd taalgebruik en onderscheiden tijdstippen van uitzending. Daarmee sluiten de media aan bij de smaakvoorkeur zoals deze in de socialisatieprocessen van de verschillende maatschappelijke groepen (klassen) is gegroeid. De voorkeur voor bepaalde typen van culturele produktie is ingebed in de stratificatie van een samenleving. Culturele smaak heeft een maatschappelijke origine en in het algemeen versterken de media slechts de maatschappelijke distributie van waardesystemen. Be- | |
[pagina 166]
| |
tekent dit dat de media aan de vigerende culturele smaak-stratificatie eigenlijk niets kunnen veranderen? Het lijkt mij dat dit inderdaad in uiterst beperkte mate mogelijk is en wel om de volgende redenen: ten eerste omdat in de produktie voor de elektronische media de commerciële belangen overheersend zijn. Een gevolg daarvan is bijvoorbeeld dat de nieuwe videotechnieken, die in principe een grotere maatschappelijke participatie aan de culturele produktie mogelijk maken, primair worden toegepast en geëxploiteerd door commerciële ondernemers. Ten tweede heeft de techniek zelf belangrijke beperkingen. Ik kom daar later nog op terug. Ten derde is de vraag naar het doorbreken van de gestratificeerde (klasse) organisatie van de culturele produktie en consumptie eigenlijk de vraag naar de emancipatieve mogelijkheden van de elektronische media. Deze zijn sterk beperkt door de wijze waarop media en werkelijkheid zich noodzakelijkerwijs tot elkaar verhouden. | |
De indirecte werkelijkheid.De elektronische media kunnen de werkelijkheid slechts vertekend weergeven. Zij wekken weliswaar de indruk van een zeer directe, accurate, ‘life’ representatie van de werkelijkheid, maar het zijn als het ware ‘gebarsten spiegels’. De werkelijkheid wordt er in gereflecteerd, het is ‘bijna echt’ - en daarmee onecht. De media staan tussen de ontvangers en de werkelijkheid in. Zij geven beelden door van een door hen geregistreerde werkelijkheid die door de ontvanger nog slechts indirect wordt ervaren. In toenemende mate leven mensen met deze voor hen geregistreerde werkelijkheid. Deze registratie is zo overtuigend dat televisiekijkers er vaak toe neigen deze ‘bemiddelde’ werkelijkheid meer te vertrouwen dan de eigen directe observatieGa naar eind(6). De elektronische media cultiveren door hun ‘bemiddeling’ een specifieke visie op de werkelijkheid: een ‘tele-visie’. In deze visie lopen fictie en non-fictie door elkaar. Er wordt slechts een klein deel uit de werkelijkheid geselecteerd, maar deze selectie wordt aangeboden als de totale werkelijkheid. De werkelijkheid wordt op maat gesneden van wat ‘goede televisie’ is. Een reeks technische en professionele codes condenseert de werkelijkheid tot een aanvaardbaar ‘plaatje’. Dit beperkt de emancipatieve rol die de elektronische media zouden kunnen spelen. Juist voor emancipatieve processen zijn directe ervaringen en het waarnemen van de eigen leefwerkelijkheid essentieel, omdat men zodoende leert dat deze beinvloedbaar en veranderbaar is. De elektronische media verstoren de relatie met de directe leefwereld, omdat zij juist de aanpassing stimuleren aan een pseudo-werkelijkheid. | |
Televideomatiek: geen neutrale techniek.Een terugkerend thema in de discussie over de media en hun invloed op de cultuur is de vraag of de maatschappelijke betekenis van de media gelegen is in hun specifieke technische configuratie of in het gebruik dat mensen van hen maken. Deze tegenstelling wordt vaak geformuleerd als ‘wat media met mensen doen’ tegenover ‘wat mensen met media doen’Ga naar eind(7). Een exclusieve keuze voor één van beide posities lijkt weinig vruchtbaar. Ze verhouden zich noodzakelijkerwijs dialectisch tot elkaar, omdat de techniek niet van de maatschappelijke werkelijkheid kan worden geïsoleerd. Juist in de maatschappelijke werkelijkheid ligt de oorsprong van de techniek. Maatschappelijke belangen en maatschappelijk bewustzijn vormen de basis van de beslissingen die een samenleving neemt inzake de technieken die zij zal ontwikkelen en toepassen. | |
[pagina 167]
| |
Het is evident dat de wijze waarop een techniek wordt gebruikt maatschappelijke betekenis heeft. Het is van levensbelang voor medeweggebruikers of ik mijn auto als transportmiddel dan wel als moordwapen hanteer. Dit mag evenwel niet tot de naïeve slotsom leiden dat de techniek een neutraal gegeven is waarvan de betekenis volledig afhangt van het (on-)aanvaardbaar en (on-)verstandig gebruik. Elke techniek heeft inherente beperkingen die de gebruiksmogelijkheden sterk beïnvloeden. Bovendien vraagt elke techniek om een specifieke infrastructuur voor het optimale gebruik ervan. De automobieltechniek vereist bijvoorbeeld wegen en fossiele brandstoffen. Ook brengt elke techniek een specifieke beheersvorm met zich mee. Voor het beheer van nucleaire techniek bijvoorbeeld is een militair industrieel complex noodzakelijk. Het aanvaarden van specifieke technieken heeft consequenties voor het menselijk gedrag. Zowel automobiel- als wapentechnieken zijn daarvan goede voorbeelden. Een van oorsprong bijvoorbeeld militaire technologie als de ruimtevaart kan ook in de civiele maatschappij worden toegepast. Dit betekent nog niet dat deze techniek neutraal is. Het is zeer waarschijnlijk dat er een geheel andere techniek zou zijn ontstaan indien de primaire motivatie gelegen had in civiele doelstellingen. Ook de techniek van de elektronische media is niet neutraal en kent ingebouwde beperkingen. Hoe men zich het gebruik van deze techniek ook voorstelt, via de televideomatiek kan de werkelijkheid slechts ‘bemiddeld’, indirect en vertekend worden ervaren. Er is een noodzakelijke afstand tussen de werkelijkheid en de kijker, die niet aan de voor hem geregistreerde beelden kan deelnemen. Om het onvermijdelijke verlies aan belangrijke ervaringsdimensies te compenseren, wordt de aandacht van de kijker vastgehouden door middel van een aantal technische ingrepen (zoals beeldwisselingen, accentueringen, sequenties, verhouding van voorgrond/achtergrond en de verhouding beeld/geluid e.d.). Het gevolg is dat het object dat wordt geregistreerd, ingrijpend wordt vertekend. De technologische beperkingen maken de elektronische media niet erg geschikt om mensen bij te staan in het vinden van een adequate en authentieke aanpassing aan hun leefomgeving. Met deze uitspraak komt een laatste thema aan de orde. Is hervorming van de elektronische media mogelijk of moet een radicaal andere culturele keuze worden gedaan? | |
Het dominante bewustzijn van onze cultuur.De elektronische media hebben een eed van trouw gezworen aan de samenleving waarvan de dominante kenvorm het ‘rationeel empirisch bewustzijn’ isGa naar eind(8). De televideomatiek is een logisch uitvloeisel van dit bewustzijn en tegelijkertijd de beste propagandist ervan. Het rationeel empirisch bewustzijn staat voor het denkend, bewerkend bezig zijn met de werkelijkheid. Het wil de omgeving beheersen door het denkend en willend ik. Hoewel het slechts één van de vele mogelijke zijnswijzen vertegenwoordigt, verabsoluteert het zich zelf tot de enige zijnswijze. Dit bewustzijn, kenmerkend voor de westerse industriële wereld, heeft inmiddels dermate grote problemen opgeroepen (zoals milieuvernietiging, kernbewapening, etc.) dat het deze zelf niet meer kan beheersen. De culturele invloed van de elektronische media bestaat uit het versterken van dit rationeel empirisch bewustzijn. Daarom gaat het niet slechts om de vraag of we een dergelijke techniek kunnen hervormen, maar ook om de vraag in hoeverre we het culturele systeem waarvan deze techniek exponent en propagandist is, aanvaarden. In de discussie | |
[pagina 168]
| |
over de invloed van de elektronische media is het uitgangspunt dat we deze techniek nu eenmaal hebben en dat we deze niet meer kunnen wegdenken. Hoewel dit op zichzelf juist kan zijn, moeten we ons toch afvragen hoe we eigenlijk aan een dergelijke techniek zijn gekomen. Bij naspeuring blijkt dan dat de ontwikkeling en invoering van nieuwe technieken vrijwel uitsluitend minderheidsbeslissingen zijn geweest, of althans beslissingen die onder grote druk van maatschappelijke elites tot stand kwamen. De invoering van televisie in Nederland is daarvan een goed voorbeeldGa naar eind(9). Bij de invoering van ingrijpende technische innovaties is er niet of nauwelijks sprake van een democratische procedure. Gedeeltelijk komt dat natuurlijk doordat de complexiteit van de techniek dusdanig is dat begrip ervan slechts voor een elite van technocraten mogelijk is. Wanneer er bij brede lagen van de bevolking sprake is van gebrek aan kennis van een techniek en van het onvermogen de effecten van die techniek in te schatten, dan is een werkelijk democratische beslissing over invoering van die techniek onmogelijk. Derhalve is het introduceren op grote schaal van televideomatiek erosie van de democratie bij uitstek. | |
Elektronische media en hun invloed op de cultuur.Het specifieke culturele systeem van een samenleving brengt specifieke technieken voort die dit systeem ook weer bevestigen. Zo krijgt elke cultuur in zekere zin de media die zij verdient. Slechts ingrijpende verschuivingen in het culturele systeem kunnen andere media tevoorschijn roepen. O. Duintjer pleit in zijn kritiek op het rationeel empirisch bewustzijn voor afwijkende ervaringswijzenGa naar eind(10). Deze houden vertrouwen op de eigen waarneming in, een grote mate van openstaan en aandacht voor de werkelijkheid en het deelnemend ervaren van de werkelijkheid. Dat is met de techniek van de elektronische media vrijwel uitgesloten. Deze is er juist op gericht de eigen waarneming ondergeschikt te maken aan de ‘bemiddelde’ waarneming, de aandacht voor de werkelijkheid te verstoren terwille van het technisch en professioneel optimale beeld en de participerende ervaring uit te sluiten. Toch laat de beslissende vraag ons niet los. Kunnen de elektronische media dan in het geheel niets bijdragen aan ingrijpende culturele verschuivingen? Het lijkt mij onverstandig daarover optimistisch te zijn.
We moeten echter toegeven dat we nog niet ten volle weten wat het ‘kijken in gebarsten spiegels’ betekent. Bovendien moeten we ons afvragen of deze techniek ons misschien ruimtes laat die nog niet zijn verkend. Wellicht hebben we dat achterwege gelaten omdat we steeds meenden in heldere spiegels te zien. |
|