Nederlandse taal- en cultuurpolitiek
Nederlandse taal en cultuur in het buitenland
Het buitenland en wij.
Op geregelde tijdstippen probeert de ‘Stichting voor Vertalingen’ (Amsterdam) bij buitenlandse uitgevers iets los te maken via Writing in Holland and Flanders, dat Nederlandstalige auteurs voorstelt en fragmenten uit hun werk in Engelse vertaling aanbiedt. In de loop van zijn geschiedens heeft het blad een aantal gedaanteverwisselingen ondergaan, waarbij het nu eens wat sierlijker voor de dag kwam dan weer eens wat magerder, vermoedelijk volgens de mogelijkheden van de kas, die de Vlamingen, zoals bekend, soms onbehoorlijk lang vergaten te spijzen.
Het is zeer moeilijk zich een oordeel te vormen over de indruk die zo'n boekje nalaat bij buitenlandse mensen van het vak. Wat hebben ze eraan? Wat brengt er hen, eventueel, toe wat aandachtiger toe te kijken? Hoe kunnen onze auteurs opvallen in het buitenland, door lampjes van herkenning te doen aanfloepen, of door integendeel grondig anders te zijn dan wat de lezer ginds doorgaans op zijn tafel krijgt?
In het rijtje van de laatste afleveringen zijn voorbeelden te vinden die aan die vragen voorbij schijnen te gaan. Zo stellen de nummers 37 en 39 romanciers voor, zonder meer, netjes alfabetisch gerangschikt, behalve dat Piet van Aken en Geert van Beek daar van achteren zijn bijgelapt. Joost weet om welke flater goed te maken.
Andere afleveringen zijn wellicht een poging om in de eerstgenoemde richting iets te proberen: algemeen herkenbare themata illustreren met portretten en fragmenten van Nederlandstalige schrijvers. Zo heette nummer 36 (lente 1979) Exploring the World of Women. Het werd ingeleid door Diny Schouten, die in een notedop de evoluerende plaats van de vrouw in de Noordnederlandse samenleving schetste. Moeilijke opdracht, en nogal dor uitgevoerd, vanwege de beknoptheid. Zou het stuk beantwoorden aan het gestelde doel? Nauwelijks te geloven, zelfs al krijgt het een ruggesteuntje door het feit dat het buitenland wel eens geïnteresseerd meekijkt naar de roerselen in de Nederlandse samenleving.
Nummer 40 (najaar 1982) gooit het over dezelfde boeg: The Child is Father of the Man - Flemish Writers about their Parents. Hier is het algemene stuk van de hand van Fernand Auwera, die zelf verklaart dat alleen een masochist een poging zou wagen om in tien pagina's een dergelijk thema uit te werken. Auwera heeft gelijk, maar het was niet nodig dat gelijk te bewijzen. Het doel lijkt daarbij geheel uit het oog verloren. Waarom auteurs citeren die alleen van strict plaatselijk belang zijn (‘Daele was no great writer’...) om een stelling te ontwikkelen die een uitgever in New-York of Caracas een zorg zal wezen? Wat komt Johnnie Verstraete in dit gezelschap doen? (‘He does not write about his own mother’...) Waarom het conflict ouders-kind uitbreiden tot de school? Om een citaat uit Deleu te kunnen gebruiken?
Het lijkt me allemaal veel te egocentrisch. De inleiders zouden er, me dunkt, goed aan doen meer dan hier het geval is rekening te houden met hun doelgroep.
Of de Stichting zou andere inleiders moeten zoeken. In de kringen van de ‘Internationale Vereniging voor Neerlandistiek’, bijvoorbeeld. Dat moet trouwens niet zo moeilijk zijn, want in 1982 heeft deze vereniging een herwerkte versie van het in 1967 verschenen De nederlandistiek in het buitenland gepubliceerd. De nieuwe titel is duidelijker: Neerlandistiek buiten Nederland en België (I.V.N., Postbus 84069, NL-2508 AB 's-Gravenhage - 155 p.).
Het sober uitgegeven boekje geeft voor onze hele planeet een gestoffeerd overzicht van wat werd bereikt en wat nog te doen blijft om de nog altijd precaire situatie van onze taal aan buitenlandse universiteiten wat veiliger te stellen. Ik kan me voorstellen dat het voor de leden van de I.V.N. een onmisbaar instrument betekent.
Ook over inspanningen, al dan niet succesrijk, om vertalingen van Nederlands literair werk geplaatst te krijgen verstrekt Neerlandistiek buiten Nederland en België links en rechts wat informatie (voor Bulgarije op p. 28, de D.D.R. op p. 31, het Verenigd Koninkrijk op p. 47, Hongarije op p. 56, enz.) Wat samenwerking tussen de Stichting en buitenlandse neerlandisten kan bereiken werd vroeger in Ons Erfdeel aangetoond aan de hand van het Poolse voorbeeld. Wordt het elders voldoende nagevolgd?
Een van de opmerkelijkste verwezenlijkingen die Neerlandistiek buiten Nederland en België vermeldt (p. 47) is de publicatie van het tijdschrift Dutch Crossing door de afdeling Nederlands van Bedford College (University of London). Het verschijnt sedert 1976 en zorgt telkens opnieuw voor hoogstaande, soms verrassende afleveringen.
Er staan spitse, vlotte stukken in als ‘Sprekend als correspondent’ van W. Woltz (nr. 14 - juli 1981) of ‘De vrouw in Van Dale’ van M. Vanhaeren (nr. 17 - jul 1982). Ze wisselen af met stevige academische teksten, zoals ‘Dutch second-person pronouns’ van M.C. van den Toorn (nr. 16 - maart 1982), en beschouwingen over en proeven van vertalingen (in haast elk nummer).
Ik heb het vroeger al gezegd: Dutch Crossing verdient een aantrekkelijker uiterlijk, op het niveau van zijn inhoud. Veel mooi geld wordt aan minder belangrijke dingen verkwanseld.
Jan Deloof.