Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 730]
| |
Verkenning van Hugo HeyensFernand Bonneure Hugo Heyens is een verteller. Deze veertigjarige Antwerpenaar van Zeeuws-Vlaamse afkomst kan zeer aantrekkelijk en intelligent over zijn leven en zijn kunst, en over nog veel andere dingen vertellen en hij kan bovendien ook luisteren. Het komt niet zo vaak voor dat een beeldend kunstenaar over nog iets anders kan praten dan over (zijn) kunst. De opleiding aan onze kunstscholen doet lofwaardige inspanningen om jonge mensen een breder perspectief te geven en ze ook over andere kunstexpressies en domeinen van het leven in te lichten. Voor de meesten onder hen blijft het echter roeien met de eigen riemen.
Zo moet het ook Heyens vergaan zijn, getuige zijn uitermate grote veelzijdigheid: keramiek (onderscheidingen in Faënza in 1966 en 1967), sgraffito's en muurschilderijen in kerken (Unterjettingen, Bad Soden) en openbare gebouwen (Westende), heel pittige en puntige cartoons, diverse boekomslagen (Meulenhoff, Orion), vooral echter tekeningen en schilderijen. Maar hij heeft daarnaast ook aan cabaret gedaan, is een niet onverdienstelijk flamenco-gitarist (hij begeleidde dichteres en voordrachtkunstenares Katelijne van der Hallen, en is haar, intussen ook voor het leven, blijven begeleiden). Hij trad op, als ‘de oude onderwijzer’ in Robbe de Herts film Insane, de mustang. Daarnaast is hij ook al sinds vele jaren leraar plastische kunsten (naakt en waarneming) aan het Hoger Instituut Sint-Lukas te Schaarbeek. Naast grote reizen (Skandinavië, China en enige ‘clochardervaring’ onder Parijse bruggen) zijn dit de belangrijkste momenten van een gevuld en gevarieerd leven. Als een gouden draad loopt daar de artistieke inzet doorheen, overal en onder alle omstandigheden. Stap voor stap, met momenten van erkenning en vlagen van twijfel, is Hugo Heyens thans nel mezzo del camin di nostra vita, echter niet per una silva oscura, want pas nu treedt hij naar voren, rijp en rijk, ervaren en gevormd, met een serie verdiensten en een niet te miskennen pak troeven.
Een belangrijke vaststelling bij al wat deze man in articis presteert is, dat hij kunst brengt met een hart erin. Dat zal bij menig artiest wel het geval zijn, maar bij Heyens, als men hem hoort praten, bezig ziet, of zijn werk bekijkt, valt het meteen op. Vooral in schilderijen en tekeningen zit zijn liefde voor de natuur, komt zijn menselijke instelling naar voren.
Voor deze artiest is menselijk contact dagelijks brood, en absoluut noodzakelijk. Toch kan hij ook heel rustig op het platteland in zijn vrachtwagen rondtoeren, of af en toe de wijk nemen naar een piepklein huisje in het centrum van Brugge. Dat menselijk contact gaat in eerste instantie van hem uit, hij weet te observeren. Het zal wel in de normale begaafdheid van elk artistiek streven liggen dingen op te merken, weer te geven die de gewone mens niet ziet, niet ervaart. De ene artiest is daar beter op ingesteld als de andere. Bij Heyens komt dat op de eerste plaats. Wie niet om zich heen kijkt, mag niet meespreken. Vandaar zijn ononderbroken stroom schets- en tekenwerk, een echte ademtocht die bij zijn bestaan hoort. Zoals een normale sterveling van deze tijd met een fototoestel omgaat, zo liggen voor Heyens stift en papier nooit ver buiten handbereik. Van zijn vele reizen bracht hij pakken tekeningen mee, veel zoek- en probeerwerk, maar daartussen glinsteren talloze waarachtige pareltjes, omdat hij zo grote waarde hecht aan de lijn, de belangrijkheid van de tekening. Een in de hele kunstgeschiedenis terugkerende sine qua non, in bepaalde periodes geacht, in andere verguisd, krijgt in het werk van deze artiest een zeer bijzondere waarde. Men kan haast stellen dat de kwaliteit van zijn kunst valt of staat met de tekening; zij is structuur en essentie. De grafiekmap die hij in 1982 uitgaf | |
[pagina 731]
| |
met herinneringen aan een verblijf in ChinaGa naar eindnoot(1), is hiervan een prachtige illustratie. Hoe hij met een takje, een vogeltje, de blik van een oude man, de houding van een vereenzaamd jongentje, ineens en in enkele trekken een hele wereld kan oproepen en definitief omlijnen, is zijn eigen geheim, zijn innerlijke zekerheid.
‘De volmaaktheid bestaat erin veel te scheppen met weinig penseelstreken, opdat de stijl toeval zou lijken en geen aanstellerij’. Dat woord van Velazquez' vriend Ustarroz gaat hier helemaal op. Veel scheppen met weinig middelen. Spaarzaam zijn met de middelen, maar deze dan tot op de bodem uitputten en er alles uit halen. Het kan haast niet Chineser. Dat moet zowat Heyens' levensdoel zijn. Hij bereikt het in veel werken, hoogtepunten waar men stil van wordt en waarbij woorden te kort schieten. Zijn diertekeningen, vooral vogels, zijn daar goede voorbeelden van, evenals de zigeuners die hij ontmoette bij hun jaarlijkse ‘bedevaart’ naar Saintes-Maries-dela-Mer, de mensen die hij gewoon betrapt in de trein, op een bank in het park, en de kinderen in hun zorgeloze doen, zo gelijk en universeel in alle werelddelen.
Heyens moet een bijzonder talent bezitten om mensen te bekijken. Het moment dat hij wil vastleggen, altijd maar één punt, één stilstand in een cyclus van bewegingen, kiest hij exact en nauwkeurig. Een portret is meer dan een portret. Het is meer dan een flits, dan een close-up, veel meer. Het portret is een momentopname in een periode van intens kijken, bekijken, bestuderen van, doordringen tot de mens. De tekeningen die Heyens maakte van zijn kinderen en van zijn vrouw Katelijne zijn hiervan goede voorbeelden.
Een uitnemend portret creëerde hij in 1977 van zijn vriend Heiko Kolt. Hij heeft hem tot op zijn laatste dag begeleid, deze uitzonderlijke artiest, aan wie alles beweging, dans en ritme is geweest. Kolt was toen nog maar korte tijd van zijn dood verwijderd. Noodgedwongen is alle beweging tot rust gekomen; alles valt weer in de plooien; er is geen weg terug meer. Oneindige treurnis omfloerst de trekken van deze afgetakelde grande, geen veerkracht meer, geen sierlijkheid, geen zweven in zoveel dimensies. De enige vitaliteit, die ook al uitdooft, kijkt ons aan vanuit de oogholten, die haast geen blik meer zijn. Op de rand van de dood blijft deze kunstenaar door het grandioos portret van zijn vriend-kunstschilder in leven.
Er zijn meer van zulke voorbeelden. Heyens tekent mensen en dieren in beweging of in rust, maar hij heeft ook een zekere voorkeur voor topmomenten, voor extremiteiten, voor de geladen berusting in schilderijen als Ecce Homo en Pietà, voor ogenblikken van explosief, losbarstend zot geweld zoals in de Gitana-tekeningen. Om dit nog te onderstrepen, om deze momenten vast te grijpen en af te bakenen, krijgen handen in al zijn werk een bijzondere aandacht. Hij staat hierin niet alleen. Er zijn in de kunstgeschiedenis veel artiesten die met de handen van hun figuren niet alleen zeer welsprekend werken, maar deze ook een scharnierplaats geven in structuur, schema en vormgeving van het kunstwerk zelf (Hugo van der Goes, Antoon van Dyck, El Greco, Albert Servaes). Heyens heeft handen ook geïsoleerd getekend en geschilderd, de hand van dichter Jef de Belder bijvoorbeeld, of een paar geheel anonieme handen, die eigenlijk niet bestaan, in hun structuur, tot op het bot ontleed en ergens, over het fysische heen, hakend naar elkaar.
Maar bij het betreden van Heyens' kunsttempel vallen nog andere dingen op. Door zijn hele werk heen loopt een brede, diepe stroom van religieuze bewogenheid. Hij heeft specifiek religieus, ook kerkelijk werk gemaakt (hoogtepunt hierin is een cyclus over Franciscus van Assisi) maar | |
[pagina 732]
| |
Hugo Heyens: ‘Mijn vriend Heiko Kolt’ (1977).
| |
[pagina 733]
| |
ook in al het andere - de blik van dieren in de dierentuin, het sensuele naakt, het lichaam van de geliefde, de hand van de bedelaar, de trotse houding in zijn keramiekwerk ‘de denker’ - in alle werk vinden wij een metafysische achtergrond. Daarmee zitten wij midden in Heyens' kijk op mens en wereld, op ons bestaan op deze planeet, onze hunker naar geluk, onze onmogelijke strijd voor het voortbestaan.
Heyens' mensbeeld is pessimistisch. Het merendeel van zijn figuren geeft uiting aan afgrijzen, vertwijfeling, medelijden, maar ook aan een zekere mildheid, hoop en zeker ook een hunkering naar dialoog. De vele beelden van de mens die deze kunstenaar in zich meedraagt en die hij via zijn kunst tot leven wekt, komen dikwijs met elkaar in botsing. Het zijn even zovele momenten van zelfanalyse, van het zoeken naar een antwoord op de vraag: wie is Hugo Heyens? Is dat een uitleg voor het menselijk contact, voor het hart in zijn kunst, voor de afbeelding van handen? Hugo Heyens schrijft deze rijke en veelzijdige thematiek neer in een artistieke vormgeving, die al zo boeiend is. Een tijdlang is hij erg gericht geweest op het werk van de Zwitser Paul Klee, op de artiest én de mens Klee, die, zoals bekend, ook wiskundig zeer begaafd was en die eveneens lange tijd tussen beeldende kunst en muziek heeft geaarzeld. Zijn nerveuze vlakken en stipjes zullen Heyens geboeid hebben; niet minder zijn uitzonderlijk rijke kleurenwereld en zijn fijn aanvoelen van nuances. Toch is Heyens uiteindelijk niet de weg van de lyrische abstractie opgegaan. Wel heeft hij een tijdlang zo geschilderd, maar hij zocht daarna en in ieder geval met meer genoegen en een grotere kans op levensvervulling, zijn weg in een geheel eigen vormgeving. De kracht en de stoerheid van Permekes figuren en in het algemeen
Hugo Heyens: ‘Vogeltje op een tak in de Tuin van de Eeuwige Harmonie’ (1979).
de zeer eigen geest van het Vlaams expressionisme beroerden hem meer en boeien hem nog steeds. Hij heeft zich deze geest, in een zuivere, meer verfijnde vorm eigen gemaakt. In de details deformeert hij minder; hij behoudt wel het stevige en robuuste geraamte, de eenvoudige, abrupte, voor de hand liggende vlakkencompositie. Dat ziet men vooral in zijn veel grotere schilderijen, die hij trouwens doorgaans in donkere kleuren uitwerkt. Het zijn zo te zien, kunstwerken die bedachtzaam en traag tot stand komen, in tegenstelling tot de vlugge, nerveuze toets van de tekeningen. In de schilderijen ook bespeurt men het duidelijkst zijn pessimistisch en metafysisch onrustig mens- en wereldbeeld.
Op de tekeningen schrijft Hugo Heyens gewoonlijk de titel erbij, soms de omstandigheden en zijn eigen typische signatuur: deze vormen evenzo goed een tekening op zich. In het tekenwerk valt de vlotheid op, de schijnbaar gemakkelijke | |
[pagina 734]
| |
1.
Hugo Heyens: ‘Katje’ (1978).
2.
Hugo Heyens: ‘Sofie’ (1973).
3.
Hugo Heyens: ‘Katje en Heikoke’ (1981).
4.
Hugo Heyens: ‘Gitana in Saintes Marie de la Mer’ (1979). | |
[pagina 735]
| |
Hugo Heyens: ‘Oude man in Chouchou’ (1979).
en ongedwongen stijl, zoals bij begaafde schrijvers, Elsschot bijvoorbeeld, die ogenschijnlijk niet meer deed dan gewone zinnetjes neerschrijven en dàt werd dan literatuur. Dat is grootheid. Maar dat veronderstelt een lange, volgehouden oefening, spraakkunst, taalvaardigheid. Heyens bezit deze deugden.
Want uiteindelijk komt alles terecht, komt alles terug op de poëzie, op een moment van stilte in schoonheid gevangen, op het beweeglijke, dat tussen de vingers, tussen alle vangarmen van elke listigheid wegglijdt. En het is best zo. |
|