Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Felix de Boeck en Vincent van GoghGilbert Degroote In 1914, toen Felix de Boeck zestien was, verscheen bij de Wereldbibliotheek te Amsterdam een mooie uitgave van 652 brieven van Vincent van Gogh (1853-1890), vooral gericht aan zijn broer Theo. Ze bestond uit drie delen. Het eerste opende met de afbeelding van een zelfportret van Van Gogh uit 1888. Er stonden verder geen reprodukties van schilderijen in, maar heel wat tekeningen en krabbeltjesGa naar eindnoot(1).
Deze brieven vonden toen spoedig een ruime weerklank. Niet het minst bij jonge intellectuelen en kunstenaars, die onder de drang naar vernieuwing van maatschappij of kunst, zo vaak de jeugd eigen, graag in opstand kwamen tegen gevestigde namen en opvattingen, zoals de dichter en criticus Paul van Ostayen, de tekenaar en houtsnijder Albert Daenens, de schilder Felix de Boeck. Ze behoorden tot dezelfde avant-gardistische vriendenkring.
De eerste bleef lange tijd onder de indruk van het unieke boek en het aangrijpende kunstenaarschap van VincentGa naar eindnoot(2). Bovendien was de tentoonstelling in Kunst van Heden te Antwerpen, in 1914, van 96 schilderijen en tekeningen van Van Gogh voor hem een ware openbaring. Tegenover de negatieve kritiek op Kunst van Heden met uitlatingen als ‘akelige grappenmakers’ en ‘driekwart zotten’, waarmee de inrichters werden bedacht, beklemtoonde Van Ostayen later de betekenis van het oeuvre van Vincent met de kernachtige formule ‘een kruin buiten de bergketen’. Hij bracht hem bovendien de uitvoerigste poëtische hulde uit de toenmalige Europese literatuur door in zijn bundel Sienjaal een cyclus van vijf gedichten te wijden aan de
Profeet van Paturâges en zuiderzonminnaar.
maar meer dan dit: diepbewogen dichter...Ga naar eindnoot(3).
P. van Ostayen leerde de complexe persoonlijkheid van Van Gogh kennen in talrijke facetten van haar picturale en literaire uitdrukking.
Nadat Albert Daenens de aandacht van F. de Boeck op de Brieven van Van Gogh had gevestigd, benaderde deze dezelfde figuur alleen langs de weg van de epistolaire literatuur. Op tentoonstellingen kwam het werk van Vincent toen niet vaak aan bod. Men was toen nog niet vertrouwd met de techniek van de vlotte verspreiding van de schilderijen van een kunstenaar door reprodukties in kleuren. De jonge, ontvankelijke Felix werd onmiddellijk geboeid door deze zo menselijke brieven. Hun warme spontaneïteit deed enige langdradigheid en herhaling makkelijk vergeten in een tijd waarin het levensritme zoveel trager was dan nu. De thans beroemde Meester van Drogenbos bezit ze nog altijd in de zeldzaam geworden eerste editie, die hij naderhand met bibliofiele piëteit heeft laten inbinden. Graag heeft hij ze tot onze beschikking gesteld. We danken hem voor dit vergemakkelijken van het gebruik van deze niet onbelangrijke bron voor de kennis van zijn persoonlijkheid en kunst.
Op tachtigjarige leeftijd getuigt hij nog over die unieke ervaring uit het begin van zijn kunstenaarsloopbaan: ‘Dat werk heb ik verslonden en het heeft een geweldige invloed op mij gehad. Ik schilderde in de trant van Van Gogh zonder zijn werk te kennen; ik kon hem alleen via de literatuur benaderen. Al heeft de goghiaanse periode in mijn kunst niet lang genoeg geduurd, omdat de stormachtige evolutie ons naar de abstracte kunst stuwde, toch blijft de lectuur van de brieven als een grote revelatie in mijn geheugen gegrift. Van Gogh heeft mij trouwens van meetaf aan gesterkt in mijn opvatting over de uitzonderlijke waarde van de kleur in het schilderij’Ga naar eindnoot(4).
We hebben hier een typisch voorbeeld van de wisselwerking tussen literaire en | |
[pagina 173]
| |
plastische kunst. Een unicum bovendien in de wereld van het picturale: een debuterend kunstenaar, die schildert in de trant van een sterk bewonderde meester zonder diens werk gezien te hebben, op een beperkt aantal tekeningen en krabbeltjes na, maar op grond van de lectuur van diens brieven. Deze brieven zelf bevatten eveneens vrij veel uitingen van gelijkaardige parallelvergelijking. Zo ziet Vincent bijv. reeds een impressionistische toets van Claude Monet in de schilderende stijl van Hendrik Conscience. Hij wijst erop hoe gemeenschappelijke thema's als De Loteling, De Dronkaard (uit De Plaag der Dorpen), vanuit een eigen bewogenheid, door de verteller H. Conscience en de schilder Charles Degroux worden uitgebeeldGa naar eindnoot(5). Steeds over de grenzen heen van de eigen wetmatigheid van plastische kunst en literatuur, ziet hij elders nog soortgelijke verstrengeling: ‘il y a du Rembrandt dans Shakespeare, et du Corrège en Michelet, et du Delacroix en V. Hugo’Ga naar eindnoot(6). Vincent is immers zeer belezen in oudere en eigentijdse letterkunde, vooral in prominente Engelse en Franse schrijvers. Ook Conscience, wiens De Loteling op hem een diepe indruk maakte, las hij in een Franse vertaling. Zijn belangstelling voor de schilderkunst van vroeger en voor die van zijn tijd beweegt zich op een niet minder hoog niveau. In het land van H. Conscience zijn, behalve P. van Ostaijen en F. de Boeck, verscheidene bekende schrijvers en schilders onder de bekoring gekomen van zowel de brieven als van het teken- en schilderwerk van Vincent. We leggen hier enkele accenten, zonder daarbij ook maar enigszins aan volledigheid te denken. Maar ze dragen ertoe bij de geestelijke relatie tussen Felix en Vincent scherper te situeren in de waarderingscurve van deze laatste in ons land. August Vermeylen en Henry van de Velde hebben al in 1893, in het jonge tijdschrift Van Nu en Straks de figuur van Vincent in haar artistieke en tragische kern aan Vlaanderen geopenbaard. In het derde nummer verscheen een bondige keuze uit de brievenGa naar eindnoot(7). Dit was ruim twintig jaar vóór de eerste editie in Amsterdam het licht zag. Deze selectie toont een getourmenteerde Van Gogh, wiens inspanningen om een eigen gezin, een vast werkmilieu op te bouwen, telkens mislukken. Men kan er deze wrekende reactie van de uitgestotene in lezen: ‘Wat ben ik in het oog van de meesten? Een nulliteit, of een zonderling, of een onaangenaam mens, - iemand die in de maatschappij geen positie heeft of hebben zal, enfin wat minder dan de minste. Goed: gesteld dat alles ware precies zó, dan zou ik door mijn werk eens willen tonen wat er zit in het hart van zo een zonderling, van zo een niemand...’
In 1894 was Henry van de Velde het oeuvre van Vincent te Bussum bij de weduwe van Theo van Gogh gaan bekijken. Hij is een van de eersten bij ons die onder de invloed van de techniek en de visie van Vincent komt. Vooral wat betreft diens ‘wervelstijl die ongelijksoortige objecten en wezens in één grote beweging verbindt’Ga naar eindnoot(8). De persoonlijkheid van Vincent maakt op hem een onvergetelijke indruk. Lang nadat hij het schilderen vaarwel had gezegd en als architect tot ver buiten onze grenzen beroemdheid had verworven, was de treffendste uitdrukking hiervan het Kröller-Müller Museum te Otterlo, waarvoor hij het bouwplan had ontworpen. In bepaalde doeken van Floris Jespers, vriend van P. van Ostayen, waaronder stillevens, een boerenportret, enkele boomgaarden, leeft een gelijkaardige verering voor Vincent. We denken in het bijzonder aan een stilleven van Floris Jespers, met rozen die, zoals reeds getuigd werd van de zonnebloemen van Vincent, ‘lotsverbonden | |
[pagina 174]
| |
Vincent van Gogh, ‘Zelfportret met palet en voor ezel’, 1888.
in een vaas hun innerlijke bewogenheid in verscheidene richtingen uitkronkelen en -wringen’, terwijl de grond, onder de vaas, samengesteld is volgens een streepjestechniek die aan Van Gogh herinnert. Volgens M. Tralbaut hadden de boerenkoppen van De Aardappeleters van Van Gogh ook hun betekenis als ‘quasi-voor-afbeeldingen’ van het Vlaamse expressionisme bij Permeke, Gust de Smet en andere kunstenaars uit de Latemse School. De Antwerpse tentoonstelling in 1914 maakte ook Felix Timmermans tot een vurig bewonderaar van Vincent. Op de hem kenmerkend-kleurige wijze verheerlijkte hij de universele waarde van Van Gogh. Het opgewekte of uitbundige koloriet van Vincent draait telkens het kraantje van zijn inspiratie open. Schilderen is vertellen. Vertellen is schilderen, aldus Timmermans. Van Gogh beschouwt hij als een grote meester, zowel voor schilders als voor schrijvers. Albert van Hoogenbemt had het in zijn bewondering minder over het schilderkunstige werk van Vincent dan over de brieven. De auteur van De stille man bekijkt ze vooral vanuit het standpunt van de romancier: ‘zo zou men een roman moeten kunnen schrijven, zó absoluut waar, zó diepmenselijk opgebiecht, zó eenvoudig verwoord’. Hij gaat zo ver hem in dit opzicht boven Dostojevski te stellenGa naar eindnoot(9).
De raakpunten tussen Vincent en Felix gaan niet zelden dieper dan de gevarieerde belangstelling van gemelde prominenten uit het Vlaamse kunst- en cultuurleven. Ze zijn niet alleen van artistieke maar ook van menselijke en psychische aard, meestal met de Brieven van de eerste als wisselende achtergrond. Dit moge blijken uit volgende vergelijking. In het innerlijke beeld van F. de Boeck, dat Lutgart Lechat-Dusar heeft geschetst, vinden we al iets dat aan Van Gogh doet denken: ‘Ik zag u in werkelijkheid bruisend, driftig, revolutionair, bewogen, non-conformist tot in de vezels, maar ingemuurd in de binnentuin van uw persoon’Ga naar eindnoot(10). Een leven, dat naar de diepte is gericht, met een beheersing, een controle door de ratio, die Van Gogh in zijn voortgezweept bestaan veel minder of helemaal niet heeft gekend. Het verheffen van zijn kunst tot iets absoluuts, de hartstocht van het tekenen en het schilderen, zoals blijkt uit de Brieven van Vincent, heeft de jonge Felix zeker niet onverschillig gelaten. Tekenen en schilderen is ook voor hem zeer spoedig een dwingende levensbehoefte. Een zelfde | |
[pagina 175]
| |
1.
‘Nachtelijk onweer’, door F. de Boeck, 1917.
2.
‘Zonsondergang’, door F. de Boeck, 1919. overgave aan een eigen levenstaak zal De Boeck ook zien in Gandhi, Pater Damiaan. Hij schildert portretten van die bewonderde figuren, maar van niemand schildert hij er zoveel als van Vincent. Deze had te Nuenen als boer onder de boeren geleefd. Hij was vol lof voor deze harde werkers, had boerenkoppen, boerinnen, het boerenbedrijf uitgebeeld, had het meesterwerk, de Aardappeleters geschilderd. In de Brieven vormden tekeningen en krabbeltjes de picturale toelichting hiervan en hij getuigde daar zelfs over de eigen arbeid: ‘Ik ploeg op mijn doeken als zij op hun akkers’Ga naar eindnoot(11). Deze verbondenheid met het agrarische, met de natuur heeft de jeugdige landbouwer De Boeck ongetwijfeld getroffen. Maar in 1919 steekt hij als honkvast boerschilder in zijn bijna arcadisch Brabants dorpje schril af tegen de zwerver Van Gogh, die zelden of nooit lange tijd in Nederland, Engeland, België of Frankrijk op dezelfde plaats kon blijven. Duidelijk stond hem het beeld voor ogen van een Vincent, die zo vaak zwarte armoe kende, en bijv. tekeningen van zijn hand ruilde voor enig voedsel, of tijdelijk geen dak boven het hoofd had. Zoals in de Borinage waar hij aan Theo schreef: ‘J'ai gagné quelques croûtes de pain en route ça et là en échange de quelques dessins dont j'en avais dans ma valise’Ga naar eindnoot(12). In de stille beslotenheid van het ouderlijke landbouwbedrijf vond De Boeck een bestaanszekerheid zonder zijn artistieke droom ontrouw te hoeven worden.
Van Gogh en De Boeck werden door zwaar levensleed getroffen. Deze laatste had het in dit verband over ‘een tunnel van verdriet’ waar hij zich doorheen moest worstelen. Maar elke zondag, tot op zijn tweeënzeventigste jaar, lokte het schildersatelier met dikwijls ook het afreageren van het leed en de therapie van de persoonlijke schepping. Smart en tegenslagen waren, blijkens de epistolaire neerslag bij Vincent, steeds een sterke prikkel geweest tot de vlucht in de wereld van lijnen en kleuren. Beiden waren non-conformisten, zoals al gezegd. Het meesterschap over verf en penseel werd door hen op een eigen wijze | |
[pagina 176]
| |
‘Bewogen landschap’, door F. de Boeck, 1917.
veroverd, door hard werken en observatie, door zelfstudie buiten elke academische opleiding, zonder leermeester. Felix kon hierover bij Vincent o.m. lezen: ‘De kunst vraagt een hardnekkig werken, een werken ondanks alles, en een altijd doorgaande observatie. Met hardnekkig bedoel ik vooreerst een gedurige arbeid, maar ook het niet loslaten van zijn opvatting op 't zeggen van dezen of genen’Ga naar eindnoot(13). Ze zijn allebei steeds grote lezers geweest. Bij Vincent is de belezenheid vooral eclectisch-literair, ook esthetisch-technisch. Bij Felix is ze, behalve letterkundig (Dostojevski), ook wijsgerig (Teilhard de Chardin) gericht. Iets hiervan leefde niet zelden achter hun schilderkunstige uitdrukking. Zonder te willen overdrijven met parallellen, overeenkomsten of tegenstellingen, veroorloven we ons nog te wijzen op het feit dat ze doeken alleen met hun voornaam signeerden en op een toevallige overeenkomst in het amoureuze: beiden werden verliefd op een lieve nicht. Het blauwtje dat Vincent bij Kee opliep, waarover Vincent epistolair verslag uitbrengt aan Theo, sloeg een wonde, die lang is blijven naschrijnen. Bij Felix werd het, met Marieke, een gelukkige verbintenis voor het leven.
V. van Gogh heeft pas zeer laat, voornamelijk na zijn overlijden in 1890, erkenning en wereldbekendheid verworven. Aan F. de Boeck en zijn werk werd zeer vroeg ruime aandacht gewijd, waarbij Van Gogh niet onvermeld blijft, bijv. door de kunstcriticus M. Casteels in Sept Arts (nov. 1923). Wij baseren ons hiervoor op de toenmalige Nederlandse uitgave: Het OverzichtGa naar eindnoot(14). M. Casteels ontwerpt zulk een karakteristiek profiel van de boer-schilder, bij gelegenheid van een bezoek aan diens atelier in Drogenbos, in de zomer van 1919, dat we er wat langer bij stilstaan. De verbondenheid met de Vlaams-Brabantse aarde wordt in en rond de forse figuur van de toen éénentwintigjarige Felix met voorliefde belicht. Hij ziet hem immers: ‘Als een ruige Vlaming, met sterke zenuwen en harde vuisten, lang van gestalte, op klompen, gebruind door de zon, die zich schuchter verontschuldigt, praat over de oogst, de hennen, het werkvolk, de hitte, terwijl er melk wordt gedronken’. Vervolgens laat Felix hem twee uur lang zijn doeken zien. Met slechts een sobere toelichting. Casteels geeft toe dat de ‘ruige Vlaming’ een gecultiveerd en gevoelig man is, volledig op de hoogte van de kunstbeweging in binnen- en buitenland. Hij is ongetwijfeld de eerste die op de Nederlandse Meester wijst. In dat beginwerk van Felix is hij immers getroffen door een felle Van Goghiaanse gloed. Voor het overige karakteriseert hij de doeken van De Boeck als ‘psychische schilderkunst’, die eigen zielstoestanden op | |
[pagina 177]
| |
‘Zelfportret’, door F. de Boeck, 1918.
verrassend-oorspronkelijke wijze weergeven. Deze beschouwingen van meer dan een halve eeuw geleden getuigen in hun essentie van zoveel begrip en inzicht, dat men het kan betreuren dat ze al te zelden in de literatuur over De Boeck worden aangehaald.
Het is al vaak gezegd: in de Brieven van Van Gogh is niet alleen een groot schilder aan het woord, maar ook een belangrijk auteur. Ze bevatten zijn tragisch en bewogen levensverhaal, waarin men eveneens het ontstaan, de groei, de ontplooiing van zijn picturaal werk kan volgen. Welke is nu de schilderkunstige relatie tussen Felix en de Brieven van Vincent? Zoals blijkt uit het hierboven aangehaalde getuigenis van De Boeck over Van Gogh heeft hij de brieven uiterst gretig gelezen. Wat op hem zulk een ‘geweldige invloed’ uitoefende dat hij ‘schilderde in de trant van Van Gogh zonder diens werk te kennen’. Hij voegt er bovendien deze esthetisch-technische bijzonderheid aan toe: ‘Van Gogh heeft mij van meetaf gesterkt in mijn opvatting over de uitzonderlijke waarde van de kleur in het schilderij’. Vincent schrijft in zijn Brieven herhaaldelijk over het zuiver picturale probleem, over de wetten van tonaliteit en koloriet. Hij formuleert het in het begin heel eenvoudig, zoals hij dat zo goed kon: ‘Theo, wat is toon en kleur een groot ding. En wie er geen gevoel voor leert hebben, wat zou hij ver van 't leven afblijven’Ga naar eindnoot(15). Zijn kleurbehandeling zelf heeft als uitgangspunt de drie grondkleuren: rood, geel, blauw, de drie samengestelde oranje, groen, paars. ‘Daaruit ontstaan door bijvoeging van zwart en wat wit, de oneindige variaties van grijzen’Ga naar eindnoot(16) en hij somt er een hele reeks op. Hij heeft een fijn gevoel voor kleurverhoudingen, schakeringen in tint, licht en donker. Hij weet dat niet zonder charme uit te drukken: ‘de kolorist is hij, die een kleurtje ziende in de natuur, dat heel leuk weet te analyseren en bijv. te zeggen: dat groengrijs is geel met zwart en bijna geen blauw...Ga naar eindnoot(17). Vincent hecht veel waarde aan een grondige documentatie en studieGa naar eindnoot(18). Hij heeft zich niet alleen een mooi werk over anatomie aangeschaft, maar hij vindt bovendien ‘dat kleur, clair-obscur, perspectief, toon, tekening (...) ook wel degelijk bepaalde wetten hebben, die men bestuderen moet en kan zoals chemie of algebra’Ga naar eindnoot(19). Na enkele voorafgaande toespelingen op de kleurwetten zelfGa naar eindnoot(20) stuurt hij zijn broer Theo ‘een paar interessante bladzijden over kleur, namelijk de grote waarheden waarin Eug. Delacroix geloofde’Ga naar eindnoot(21). Hij komt er meer dan eens op terugGa naar eindnoot(22) met tenslotte opnieuw de bekentenis: ‘Wat kleur betreft, die eeuwige kwestie... is mijn geloof ook juist in Eugène Delacroix’Ga naar eindnoot(23). Zijn schrijftrant zelf is, ook waar het niet | |
[pagina 178]
| |
‘Hooioppers’, door F. de Boeck, 1918.
over plastisch werk gaat, vaak geladen met kleuradjectieven of met andere woordsoorten die een kleur uitdrukken. Hij is immers ook schilder met het woord. Bij schilderijen, die hij aan het ontwerpen is, geeft hij nauwkeurige en soms gloedvolle beschrijvingen van de kleuren die hij zal gebruikenGa naar eindnoot(24). Bij vele krabbeltjes in de Brieven geeft hij uitleg over de kleuren die er volgens hem bijhoren. Voor Felix kon dit het toen nog niet algemeen verbreide procédé van kleurenprodukties enigszins vervangen. We denken o.m. aan de kleuraanduidingen bij het portret van Dr. GachetGa naar eindnoot(25), bij Mejuffrouw Gachet aan de piano, die niet alleen met de bekende streepjes, maar ook met kleurvermelding wordt weergegevenGa naar eindnoot(26). Er is ook een schets van de Tuin van Daubigny, met eveneens alle gegevens over de kleurenGa naar eindnoot(27). Een hoogtepunt is ongetwijfeld waar hij, naar aanleiding van het schilderij Het Nachtcafé (1888), de betekenis van de kleuren toelicht: ‘J'ai cherché à exprimer avec le rouge et le vert les terribles passions humaines’Ga naar eindnoot(28). Rood en groen, uitdrukking ook van bedwongen passie in bepaalde zelfportretten van Felix. Dit is maar een bescheiden greep uit de overvloedige gegevens in de verf- en kleurbehandeling door VincentGa naar eindnoot(29), die het gevoel van Felix voor de essentiële betekenis van koloriet en tonaliteit ongetwijfeld nog heeft verscherpt.
Vincent beklemtoont zo dikwijls de betekenis van het tekenen vóór het schilderen: hij wil ‘doorsabelen’ zodat zijn hand niet aarzelt in het tekenen en de perspectiefGa naar eindnoot(30). Als hij schilders aan het ‘scharrelen’ ziet met hun aquarellen en schilderijen, zo dat ze ‘er niet uit kunnen’, dan denkt hij: ‘vriend, dat schort hem aan je tekenen’Ga naar eindnoot(31). Als hij zich zou omringen met doeken ‘volgesmeerd met verf’, zonder van zijn tekenen zeker te zijn, dan zou zijn atelier spoedig een soort hel wordenGa naar eindnoot(32). Hij waagt zich zelfs aan deze kordate uitspraak: ‘het tekenen is de ruggegraat van 't schilderen, het geraamte dat al de rest steunt’Ga naar eindnoot(33). We zien hem, met het doorzettingsvermogen dat hem zo vaak typeert, druk bezig met de voorbereidende activiteit van het tekenen. Hij werkt aan verscheidene koppen en handen. Hij heeft er al dertig getekend en geschilderdGa naar eindnoot(34). Het telkens opnieuw bewerken gaat in stijgend tempo: de figuren zal hij 50 keer tekenen. Indien dat niet genoeg is, zal hij er 100 tekenen, en als het dan niet voldoende is, nog meer...Ga naar eindnoot(35). Hij legt zich in het bijzonder toe op figuurtekeningen: hij zal er 100 moeten maken ‘vóór hij dezelfde schilderen zal’Ga naar eindnoot(36). Ook in dat opzicht kan Vincent een lichtend voorbeeld geweest zijn. Felix is immers eveneens overtuigd van de noodzaak van het tekenen als voorbereiding | |
[pagina 179]
| |
‘Accordeonist’, door F. de Boeck, 1918.
tot het schilderen. Albert Dusar heeft erop gewezen, dat de tekeningen van Felix gewoonlijk opgevat zijn als een voorbereiding tot een schilderijGa naar eindnoot(37). Hij heeft heel veel getekend tot een degelijke afwerking was bereikt. Aan de Spitter werd door hem niet minder dan vijftigmaal begonnen. Hij deelt zelf hierover mee: dat hij zijn schilderijen alleen 's zondags tot stand brengt, dat ze gedurende de week voorbereid zijn door compositiekrabbels, door tekeningen. Vincent en Felix hebben allebei een tijdlang hetzelfde procédé gevolgd: eerst nauwkeurig tekenen en er dan overheen schilderen, met fijne zin voor kleur en tint. Toch hebben ze ook het tekenen in belangrijke mate als zelfstandige activiteit beoefend.
Bij Vincent is er een duidelijke overgang van contour naar ronding. Aanvankelijk is hij de mening toegedaan, dat zelfs om een ‘klein krabbeltje te maken, een sterk gevoel voor de contour absolute vereiste is’Ga naar eindnoot(38). De eenvoudige omtreklijn vindt hij zeer expressief. Hij verwijst naar zijn bekende Sorrow om aan te tonen ‘dat hij zich veel moeite geeft om zich in dat opzicht op te werken’Ga naar eindnoot(39). Maar... hartstochtelijk zoeker naar nieuwe procédés of uitdrukkingsmiddelen, is hij blij op de Antwerpse Academie geweest te zijn, omdat hij daar overvloedig de resultaten heeft gezien van het ‘prendre par le contour’. Die... hij volstrekt afwijst als ‘plat, dood, droogkloterig’Ga naar eindnoot(40). Vincent is inderdaad tot een ander inzicht gekomen. De contour had hij opgegeven, blijkens zijn reeds vermelde brief aan Theo waarin hij handelt over de kleurwetten. De strakke lijn is langzaam verdwenen. Want een beginsel, dat hij bij Gigoux had gevonden, heeft hem gefascineerd: ‘les anciens ne prenaient pas par la ligne mais par les milieux’, d.w.z. ‘met de cirkel of ellipsvormige basissen der massa's beginnen in plaats van de contour’. Een probleem, zegt hij, waardoor hij eigenlijk al lang was geboeid’Ga naar eindnoot(41). Een standpunt of principe zoals dit: ‘ne pas prendre par le contour mais par le milieu’ wordt bij hem makkelijk tot een soort slagzin, die dan nogal eens terugkeert in de brieven. Hij varieert de uitdrukkingswijze en heeft het over ‘kringsgewijs’ figuurtekenen. Hij last, ter illustratie hiervan, een krabbeltje in met de overweging: ‘'t Geen de oude Grieken reeds voelden, en wat tot aan 't eind der wereld toe zal blijven’Ga naar eindnoot(42). Het gezegde van Gigoux houdt hem blijkbaar zo in spanning dat het voor hem tot ‘een fameuze waarheid’ uitgroeitGa naar eindnoot(43). Waar hij graag zijn opvattingen aan anderen toetst, schrijft hij dat o.m. H. Pille, Meunier, Mellery ook dikwijls zo tekenenGa naar eindnoot(44). Hij is al spoedig in de geest van deze nieuwe verworvenheid aan het werk gegaan. In de tekeningen voor een schilderij van een niet nader genoemde oude toren, begint hij de figuren met de romp. Het komt hem voor dat hij ze daardoor ronder... zal krijgenGa naar eindnoot(45). Met de hem eigen gepassioneerdheid voegt hij er aan toe, dat hij 100 of meer tekeningen zal maken ‘tot hij solide heeft wat hij wil, namelijk dat alles rond is, en er als 't ware | |
[pagina 180]
| |
‘Portret van V. van Gogh’, door F. de Boeck, 1951.
begin noch eind ergens aan de vorm is, doch dat die één harmonisch levensgeheel uitmaakt’Ga naar eindnoot(46). Aan dit geheel heeft hij ook de naam cirkel gegeven. Maar de begrippen ronding, cirkel, kringsgewijs omspeelt hij in de picturale werkelijkheid ook met varianten als spiralen, bollen, kromme vegen..., waaruit een uitzonderlijke dynamiek en beweging ontstaat. Dit alles voornamelijk in 1885. Later - februari 1886 - duikt ‘ne pas prendre par le contour mais par le milieu’ nog eens op. Om daarna, kritisch als hij was tegenover eigen prestaties, aan te tekenen: ‘Ik heb het nog niet, maar ik voel het meer en meer en, ik ga er zeker op door, het is te interessant’Ga naar eindnoot(47). De cirkel verschijnt ook in een Zelfportret als een nimbus en als zonnewerveling. Er werd in dit opzicht ook op De Zaaier gewezen, ‘met een in kringen rondwentelende aureool, kringen die de linker pupil als centrum schijnen te hebben, zodat de ruimte van dat star blikkende oog schijnt uit te stralen, zich in golven schijnt uit te breiden’. Ook De Boeck schilderde een portret van Van Gogh met een aureool (1951). Er is niet weinig en meer dan oppervlakkig over de ronde vorm, de cirkel... in het werk van De Boeck geschrevenGa naar eindnoot(48). Het wekt enige verbazing te moeten vaststellen, dat wat cirkels en kringetjes betreft, waarmee o.a. ook figuren opgebouwd worden, bij het vermelden van raakpunten, een voor de hand liggende naam als die van V. van Gogh niet voorkomt.
Van contour naar ronding is een boeiend aspect in de schilderkunstige evolutie van Vincent, dat Felix, die zich zo intens in de brieven had verdiept, zeker niet ontgaan zal zijn. Cirkels, kringen, de ronding, waar ‘begin noch eind ergens aan de vorm is, die één harmonisch levensgeheel uitmaakt’ is een uitspraak van Vincent, die Felix ook in zijn artistieke wereld, met een geheel eigen visie, tot een werkelijkheid heeft gemaakt.
Als we het terrein van deze algemene schildersproblematiek verlaten, kunnen we vaststellen dat er meer in het bijzonder wel een bepaald motief of een ander gegeven in de Brieven is dat als directe reminiscentie in een werk van De Boeck is blijven leven. Zo heeft Van Gogh het voortdurend in verscheidene brieven, vooral onder de nummers 526-528, over al de - later zo beroemd geworden - zonnebloemen, die hij aan het schilderen is. Hij zal zulke bloemen bovendien als versiering aanwenden, niet alleen in zijn atelier, maar ook in het huisje dat hij te Arles gehuurd heeft. Iets van de voorliefde van Vincent voor dit thema lijkt ook op Felix te zijn | |
[pagina 181]
| |
‘Portret van V. van Gogh’, door F. de Boeck, 1916.
overgegaan. Hij brengt, zelfs geheel onverwacht, zonnebloemen te pas in zijn schilderij van Titske Ots en in dat van de accordeonist. Een levensblije noot? In bepaalde stukken uit de beginperiode van De Boeck zit een poëtische charme. Die ligt vooral in de eenvoud, het frisse gevoel waarmee bijv. de prille en wazige verschijning van een meisje in een boomgaard met de techniek van de kleurstreepjes, die aan Vincent herinnert, wordt weergegeven. Dit meisje zou, naar Felix ons zei, Marieke geweest zijn, zoals hij haar zag in zijn dromen van gevoelige jongeman. Hem stond toen eveneens voor ogen wat hij bij Vincent had gelezen: ‘De andere studie uit het bos is van grote groene beukestammen op een grond met dorre blaren, en een figuurtje van een meisje in 't wit. Daar was de grote moeilijkheid het helder te houden, en lucht te brengen tussen de stammen die op verschillende distanties staan, en de plaats en relatieve dikte van die stammen verandert door de perspectief’Ga naar eindnoot(49). Zo deelde hij ons ook mee, hoe het door hem geschilderde portret van Van Gogh in 1916 - ongetwijfeld het eerste - met de lange strepen, maar vooral met de dalende sneeuwvlokken, ontstaan was naar aanleiding van de lectuur van een brief aan Theo, met voornamelijk deze passage: ‘Ah, pendant que j'étais malade il tombait de la neige humide et fondante, je me suis levé la nuit pour regarder le paysage. Jamais, jamais la nature m'a paru si touchante et si sensitive’Ga naar eindnoot(50). Meteen zijn we bij de vele portretten, die ze, niet het minst van zichzelf, hebben geschilderdGa naar eindnoot(51). Het was voor hen ook het behandelen van een thema met kleurvariaties. Bij Vincent, meer nog bij Felix, zal het werken in reeksen ook in andere contexten voorkomen. Wat het schilderen van zichzelf betreft: Vincent is er op een bepaald ogenblik zo ijverig mee bezig, dat hij twee zelfportretten tegelijk aan het maken is - bij gebrek aan een ander model, en omdat het meer dan tijd is ‘que je fasse un peu de figure’ schrijft hij. Van zijn hand bestaan er op zijn minst 25 zelfportretten. Het gelaat van de vereerde meester en diens uitbeeldingstechniek met korte, nerveuze toetsen moet De Boeck vanaf het begin bekend geweest zijn: het eerste deel van de Brieven opende, zoals al gezegd, met een afbeelding van ‘Vincent Van Gogh, zelfportret met palet en voor ezel, 1888’. Felix heeft verscheidene portretten van Vincent geschilderd, ook nog na 1918. Lang na datzelfde jaar zien we in zijn eigen zelfportretten, naast het soms fijne net van hele of halve cirkels, de kleuren rood en groen opduiken, waarmee Vincent reeds de geweldige | |
[pagina 182]
| |
‘Portret van V. van Gogh’, door F. de Boeck, 1955.
menselijke hartstochten had willen uitbeelden. Ook bij De Boeck leeft blijkbaar de gloed van een nauwelijks bedwongen passie. Ik herhaal dit hier, omdat het, samen met volgende elementen, de zgn. ‘Van Goghiaanse periode’ ver overschrijdt. In dit verband mogen we immers niet uit het oog verliezen hoe de belangstelling van Van Gogh en De Boeck evenwijdig loopt zowel wat de betekenis van het koloriet, van de tekening als voorbereiding van een schilderij, als wat de ronding en kringvorm betreft. Dat Vincent en diens oeuvre een constante, een van de vaste waarden in zijn menselijke en artistieke belangstelling is gebleven, blijkt
‘Portret van V. van Gogh’, door F. de Boeck. 1955.
o.m. nog uit zijn eigen getuigenis: ‘Met een vriend toog ik op ontdekking naar Van Gogh in de Hoge Veluwe: naar het Kröller-Müller Museum te Otterlo’. Hij ging de verzameling van Van Gogh in het Rijksmuseum Van Gogh te Amsterdam bekijken, in het Museum Boymans te Rotterdam. Hij reisde ook naar plaatsen in Frankrijk waar Vincent heeft verbleven: St.-Remy, Arles, Auvers... Hij was blijkbaar zo getroffen door de felle kleurexpressiviteit in zijn eigen ‘peintures expérimentales’ (1955) dat hij ze spontaan met Van Gogh in verband bracht, ditmaal ‘met de kennis én van de brieven én van het werk van Vincent’ vertelde hij zelfGa naar eindnoot(52) | |
[pagina 183]
| |
‘Titske Ots’, door F. de Boeck, 1917.
In Drogenbos waar, volgens de Brusselse kunstverzamelaar, Fr. de Hertogh, Vincent van Gogh na een lange wandeling vanuit Vorst-Brussel, in 1878, het kerkje had bewonderd, heeft F. de Boeck, ongeveer een eeuw later, in 1974, bezoek gekregen van diens neef, Ir. Dr. V.W. van Gogh. In het atelier kwam deze laatste onder de indruk o.m. van een door Felix geschilderd portret van Vincent. Hij werd, bij die gelegenheid, ook door het gemeentebestuur van Drogenbos officieel ontvangen. In 1975 brachten Marieke en Felix hem een tegenbezoek. Veel uit dit alles reikt verder dan wat men de ‘Goghiaanse periode’ in De Boecks werk heeft genoemd. Het lijkt ons van betekenis om vooral het begrip ‘periode’ enigszins te relativeren en een uitdrukking als ‘Goghiaanse momenten;’ met betrekking tot dat oeuvre niet ongebruikt te laten. Die ‘momenten’ zijn het meest in zijn expressionistische jeugdproduktie (±1916-±1918) aan te treffen. Naast de portretten van Vincent behoren daartoe bepaalde landschappen, boomgaarden, hooioppers, een zelfportret van De Boeck, portretten van arbeiders en volkstypen, terwijl bij een populaire figuur als Titske Ots en zijn gezellen, een van de zeldzame groepsportretten van De Boeck en de Accordeonist, de Vincentiaanse zonnebloemen niet ontbreken. Hij laat zonnen rijzen of dalen, onweer losbarsten. Er is jong kleurengeweld met de overheersing van geel, rood, oranje, bruin, en veel scherpe uitdrukking, ook in het gelaat. Hij werkt met korte en vooral lange kleurlijnen. Achter sommige werken - niet steeds duidelijk te achterhalen - leeft de een of andere rechtstreekse herinnering uit de Brieven. Er is reeds de toets van de meester, die spoedig zijn eigen weg in de abstractie zal vinden, met, naast het wilduitbundige, de beminnelijkheid van het aarzelend-onbeholpene dat ook de jeugd kenmerkt.
We hopen met bovenstaande beschouwingen, die zeker voor aanvulling vatbaar zijn, bij te dragen tot de juiste beoordeling van bepaalde momenten uit het onrustig zoeken van een debuterend, begenadigd artiest en tot de algemene verheldering van de verhouding van F. de Boeck tot de opvattingen en de persoonlijkheid van een uitzonderlijke meester. Dit in aansluiting op de uitstralingssfeer van de wereldberoemde Nederlander in ons land en elders. We vinden hier tenslotte een merkwaardige illustratie van de verstrengeling van literatuur, vooral in briefvorm, en picturale kunst. |
|