In hun breed historisch kader worden aldus de betekenisvolle figuren geschetst van o.m. hertog Jan I van Brabant, Everaard T'Serclaes, Ruusbroec, Bruegel, de Bourgondische vorsten, Keizer Karel, Filips II, de Spaanse furietenoren Alva en Granvelle, Locquenghien, Jan-Baptist Houwaert, Albrecht en Isabella, Jan van Brouchoven of de graaf van Bergeyck, Frans Anneessens, Hendrik van der Noot, Jan-Frans Vonck, J.B. Verlooy, de beruchte ‘Charlepoeng’ Rouppe, de ‘scharniernamen’ rond de Belgische Revolutie, Lucien Jottrand, Michiel van der Voort, Anspach, Orts, de Brouckère, Karel Buls, Julius Hoste, Adolphe Max, P.H. Spaak, en zovele anderen.
André Monteyne licht in dit werk tevens enkele kernevoluties toe, waar hij zijn persoonlijke visie met bescheiden afstandelijkheid en gevatheid vanuit de context der feiten weergeeft. Voorbeelden van dergelijke relevanties die Monteyne met nuance aanbrengt, zijn voldoende voorhanden.
De rol van Keizer Karel en Filips II wordt op haar historische dimensie geprojecteerd. ‘Men kan zich afvragen of de geschiedenis geen andere wending zou hebben genomen indien te Brussel een landsheer had geregeerd die zoals Keizer Karel, vertrouwd was met de Nederlandse mentaliteit. De Nederlanden hadden het bijkomend ongeluk in crisistijden bestuurd te worden door Filips II, een onverzoenlijke, koude geest, die de Nederlandse vrijheden en rechten misprees en wantrouwde...’ (blz. 90).
Rondom de draagwijdte van de fameuze ‘Unie van Atrecht en Utrecht’ in 1579: ‘In 1579 gebeurt een nieuwe ramp: de overwegend katholieke Waalse Staten, met een minder sterke traditie van eigen zelfstandigheid dan Vlaanderen, Brabant en Holland, scheuren zich af en sluiten een aparte overeenkomst met Spanje, de zogenaamde Unie van Atrecht. Dit was niet alleen een politieke gebeurtenis van het allergrootste belang, het was ook de eerste keer dat zo een grondig mentaliteitsverschil tussen de Romaans- en Germaanssprekende delen der Nederlanden tot uiting kwam. Begin 1579 had Brussel een laatste vergeefse poging gedaan om de Waalse afvalligheid tegen te houden, maar dat mocht niet baten; de overige Staten sloten nu de Unie van Utrecht, waardoor de scheuring der Nederlanden bezegeld werd. De breuklijn zou bepaald worden door de grillen van de krijgskunst. (...) Geleidelijk aan zouden de Noordelijke gewesten door de Staten veroverd worden en al dan niet onder dwang protestants gemaakt: het bolwerk van het Calvinisme, Vlaanderen en Brabant, zou echter heroverd worden door de Spanjaarden en ‘geherkatholiseerd’ (blz. 106).
Zo komen er ook nog zeer interessante bedenkingen rond het ontstaan van het jansenisme en de Vlaamse lijdzaamheid, het Brussels pragmatisme onder de Spaanse Nederlanden, en de populaire Karel van Lorreinen, de merkwaardige politieke visie van Hendrik Van der Noot, die - avant-la-lettre - een terugkeer bepleitte naar de Verenigde Nederlanden onder een federaal stelsel met behoud van de oude vrijheden...
Over de rol van Willem I van Oranje en de vergissing van het Congres van Wenen in 1815: ‘Het Congres van Wenen had twee van elkaar verschillende volkeren met Holland gefusioneerd onder een stevig centraal gezag: eensdeels de Belgen, die het een hele verbetering vonden na de Franse bezetting bij een aanverwant volk te komen, maar die wel een gewestelijke autonomie naar Zuidnederlandse traditie hadden gewenst, en anderdeels de Luikenaars die ontrukt werden aan hun Frans vaderland en - terwijl zij vroeger onafhankelijk waren - gedegradeerd werden tot een provincie van een staat waarvan de cultuur en de ideologische opvattingen hun vreemd zo al niet vijandig waren’ (blz. 202). De kiemen voor de mislukking van Willems verlichte politiek en de ‘Belgische revolutie’ waren reeds van bij de aanvang aanwezig. Over het misverstand van de Belgische omwenteling, die werd uitgelokt door relletjes opgezet door enkele Franse annexionisten, worden ook enkele relevante achtergronden toegelicht.
Het ontstaan van de Belgische staat die werd beheerst door een Brusselse, liberale, in hoofdzaak francofone (‘libertaire’) burgerij, liet ook voor het eerst de politieke kloof zien tussen Brussel en haar omgeving. Brussel-stad werd een liberale burcht, terwijl de Brabantse omgeving en het ‘hinterland’ eerder katholiek bleef. De merkwaardige figuur van Lucien Jottrand, een aanhanger van de Groot-Nederlandse gedachte van Willem I, had deze breuklijn door, en stelde vast dat de nieuwe Belgische machthebbers nog centralistischer waren dan Willem I.
Over de tegenstelling tussen Brussel en zijn omgeving, de historisch gegroeide ideologische splitsing van het land, de taalstrijd, al de oorzaken van de Belgische kwaal, - die met het ontstaan van België zelf te maken hebben -, geeft André Monteyne nog bevattelijke en stuk voor stuk inzichtelijke benaderingen ten beste, teveel om in dit bestek te citeren, laat staan samen te vatten.
In dit opzicht kan De Brusselaars wellicht beschouwd worden als een geactualiseerd socio-historisch standaardwerk rondom een van de meest controversiële gegevens in de huidige Belgische context, het fenomeen Brussel.
Godfried van de Perre.
André Monteyne, De Brusselaars. In een stad die anders is, Uitgeverij Lannoo, Tielt (1981), 376 blz.