| |
| |
| |
Nederlandse letterkunde in San Francisco en een novelle van W.F. Hermans
Manfred Wolf is hoogleraar Engels aan de San Francisco State University. Zijn artikel Mijn jaren als vertaler verscheen in Ons Erfdeel (mei-juni 1975). Hij publiceerde drie bundels vertalingen uit het Nederlands: Change of Scene, Ten Flemish Poems, The Shape of Houses. Zijn meest recente publikatie was zijn doctoraatsverhandeling te Leiden: Albert Verwey and English Romanticism, 1977. Hij schreef voor verschillende tijdschriften, van Saturday Review tot Commentary en Film Buff (Philosophical Pornography, februari 1976). Werkt op dit ogenblik aan een bundel vertalingen uit de poëzie van Hanny Michaëlis.
Adres: 2531 21st Avenue, San Francisco, California 94116 (U.S.A.).
Joan Hawkins is afgestudeerd in Vergelijkende Letterkunde aan de San Francisco State University. In 1976 behaalde zij haar B.A. in Geschiedenis. In de jaren 1973-'74 studeerde zij aan de universiteit van Uppsala in Zweden. Haar belangstelling voor Nederlandse literatuur werd gewekt in een van professor Wolfs cursussen. Zij publiceerde A Poem to One of Degas' Women in Poetry View, oktober 1976.
Adres: 231 Elk Street, Santa Cruz, California 95065 (U.S.A.).
Jaren geleden schreef de Nederlandse romancier en criticus Adriaan van der Veen in Delta (herfstnummer van 1966) over een cursus Nederlandse letterkunde, die hij gegeven had aan het San Francisco State College, toen hij daar in 1964-'65 ‘visiting professor’ was (Wereldliteratuur). Van der Veen schetste enkele ervaringen als Nederlander aan een Amerikaanse universiteit, evenals de reacties van Amerikaanse studenten op auteurs als Louis Couperus, Simon Vestdijk, Willem Elsschot en Hugo Claus. Interessant is daarbij dat zijn artikel verscheen in een aflevering van Delta die zelf grondig zou worden bestudeerd in cursussen Nederlandse letterkunde aan verschillende Amerikaanse universiteiten, omdat die aflevering onder meer een Engelse vertaling bevatte van de novelle Het Behouden Huis van Willem Frederik Hermans.
Sedert het bezoek van Van der Veen is er heel wat gebeurd met de studie van het Nederlands in de U.S.A. Over veel gebeurtenissen werd uitvoerig geschreven, vooral in Nederland: de oprichting van de Prinses Beatrix-leerstoel voor Nederlandse Taal, Letterkunde en Kultuur aan de Universiteit van California te Berkeley, in 1971; de permanente academische voortreffelijkheid van het Koningin Wilhelmina-professoraat in Nederlandse Geschiedenis, Taal en Letterkunde aan de Columbia University van New York, en die van het Koningin Julianaprofessoraat in Nederlandse Taal, Letterkunde en Kultuur aan het Calvin College van Michigan. Verder werd ook geschreven over het succes van de Nederlandse programma's aan de universiteiten van Texas, Indiana en Massachusetts. Het Nederlands wordt nu ook in een of andere vorm onderwezen aan sterk verschillende instellingen als de universiteiten van Minnesota, North Carolina, New Hampshire, Hawaiï en Washington, om maar enkele voorbeelden te noemen.
| |
| |
San Francisco State University.
In de jaren die volgden op het bezoek van Van der Veen werd aan ons eigen instituut (San Francisco State) formeel heel weinig gedaan aan de Nederlandse taal of literatuur. Enkele studenten kenden wel een bepaalde hoogleraar Engels met een Duitse naam, die af en toe Nederlandse boeken in Engelse vertaling signaleerde en Nederlandse poëzie had vertaald, maar de meesten wisten niets af van enige activiteit op dit gebied. Wel keek nu en dan een Engelse klas verrast op als diezelfde prof een vertaalde passage voorlas uit Brief in een fles gevonden van G.K. van het Reve, gepubliceerd in Op weg naar 't Einde. De humoristische discussie over ‘het zinloos feit’ dat weigert samen te werken met de auteur van fictie die probeert het feit betekenis te geven in zijn verhaal, vonden ze heel goed getroffen. Het leek wel of ze, vooral in de laatste jaren, het goed afgewerkte verhaal, dat zo dikwijls wordt opgelegd bij aanvangscursussen literatuur, beu waren geraakt. Die passage hielp hen inzien dat de conventionele auteur van fictie vaak de werkelijkheid die hij wil afschilderen verdraait, juist omwille van de waarschijnlijkheid en de samenhang.
Tegen de bredere achtergrond van stu- | |
| |
dentenstakingen, betogingen, rellen, drugs, mysticisme, communes, apathie, wanhoop, politiek en anti-politiek leek het vaak absurd zich te bekommeren om het lot van de studie van het Nederlands aan het San Francisco State College. Maar één ding bleef echter merkwaardig: de grote nieuwsgierigheid van studenten die vertrouwd waren gemaakt met werken als Multatuli's Max Havelaar, Couperus' De stille kracht of Herman Teirlincks Zelfportret. Die interesse van studenten die cursussen volgden zoals The Junior Seminar of Contemporary Literature, is gedeeltelijk te verklaren door hun verlangen de geestdrift van hun prof te delen, en gedeeltelijk door een zekere verveeldheid ten opzichte van gevestigde auteurs en zelfs van zogenaamde ‘gevestigde’ landen: Engeland, Frankrijk, de Verenigde Staten en Rusland. Ze waren ook geboeid door de Nederlanders en de Vlamingen en wilden meer te weten komen over deze verre ‘stammen’, ergens in een verloren hoek van Europa.
Enkele studenten waren geestdriftig genoeg om in te schrijven voor een individuele studie van de Nederlandse letterkunde in vertaling, d.w.z. een cursus waarbij ze individueel bij een leraar kwamen, die hun bepaalde werken te lezen gaf. Die regeling houdt geen regelmatig klaswerk in en valt buiten het gewone programma van de professor, maar verstrekt ‘credits’ aan de studenten (punten nodig om af te studeren). Wie waren nu sommige van die studenten?
Een van hen was George Carazo, een jonge Costaricaan, die als kind naar de Verenigde Staten was gekomen. George studeerde al lang aan het San Francisco State College. Hij haalde een B.A. in Engelse literatuur en een M.A. in Creative Writing. Hij is een hartstochtelijk lezer van letterkunde. Wat hem in de Nederlandstalige auteurs, vooral Wolkers, Van het Reve, Claus en Cremer, zo speciaal aantrok was hun neiging tot nihilisme, hun gevoel te leven in een gedepersonaliseerde wereld, hun gewild gebrek aan emotionele modulatie. Waar George Carazo feitelijk van hield in de moderne Nederlandse letterkunde was juist wat de minder gekompliceerde studenten niet apprecieerden, nl. haar ‘negatieve’, ‘laagbijdegrondse’, cynische trekken. De manier waarop deze schrijvers de lezer ertoe brengen een echt emotioneel contact te verwachten tussen de personages om dan plots de grond onder de lezer weg te halen, trok George aan. Enkele jaren geleden besloot George dat hij een essay wilde schrijven over het ‘groteske’ in de hedendaagse Nederlandse literatuur.
Toen George in 1970 naar Nederland trok, had hij het geluk de Damrellen mee te maken. Een groot deel van de zomer bracht hij door in Amsterdam, waar hij praatte met de mensen, gitaar speelde, op zoek ging naar vertalingen en Nederlandse ‘underground’-uitgaven kocht. In de vroege jaren zeventig liet deze nogal aristocratische jongeman zijn haar groeien, begon rock te spelen in nightclubs van San Francisco en raasde rond op zijn motorfiets. Al werd zijn Latijns-Amerikaanse achtergrond plots ‘in’, toch heeft George nooit de rol van authentieke Chicano of Latino gespeeld, want hij heeft ondermeer te veel niveau om ‘te doen alsof’ hij van arbeidersafkomst zou zijn. Een paar jaar geleden heeft hij een verantwoordelijke baan aanvaard in het California Department of Labor Relations, maar hij schrijft nog steeds fictie en leest Nederlandse romans. Onlangs begon hij zoveel mogelijk te lezen over zijn geboorteland, want in de lente van 1978 werd zijn oom verkozen tot president van Costa Rica.
De meeste studenten die de vermelde individuele lessen volgden waren niet zo kleurrijk als George Carazo. Zij voelden
| |
| |
zich wellicht aangetrokken tot de Nederlandse literatuur door een boek dat zij toegewezen kregen in het soort cursus waarvan hierboven sprake was, bijv. Hermans' De donkere kamer van Damocles in een cursus Contemporary Literature; of Boons Kapellekensbaan in een cursus Theory of Literature; of door een vage belangstelling voor een of andere Nederlandse familierelatie. Zo was het moeilijk te voorspellen welke soort studenten zouden inschrijven toen voor het tweede semester van 1972 officieel een cursus Literature of the Lowlands werd aangekondigd, als eenmalige cursus in het departement Vergelijkende Letterkunde. Het was voor het eerst na het verblijf van Adriaan van der Veen dat er aan onze universiteit weer officieel Nederlandse letterkunde in vertaling zou worden gedoceerd. En in de zes jaar die sinds zijn cursus waren verlopen, waren alle voorspellingen over de studenten en de belangstelling voor bepaalde onderwerpen gewaagd geworden.
Na enkele weken les werd het duidelijk dat de 21 ingeschreven studenten in verschillende categorieën uiteenvielen. Er was allereerst een zeer serieuze groep oudere en laatstejaarsstudenten Duits. Dit waren pijprokende, jonge academici, bezadigd en erg oud voor hun leeftijd. Als tweede categorie was er een klein aantal Nederlandse immigranten. Zo was er een jonge vrouw, die gehuwd was met een Amerikaan en minder dan een jaar in de U.S.A. woonde. Zij studeerde verpleegkunde, maar volgde deze cursus omdat ze meer wilde weten over Nederlandse literatuur. Twee andere studenten verlieten Nederland als klein kind, maar spraken nog heel vlot Nederlands. Over het algemeen waren deze studenten zeer nuttig bij het blootleggen van veralgemeningen over het naoorlogse leven in Nederland. Ze konden ook af en toe persoonlijke anekdotes aandragen, die afwisseling brachten in het lestempo. Ten derde was er een groepje van drie of vier studenten die de professor van de cursus door dik en dun wilden volgen. En een vierde groep tenslotte bestond uit verschillende studenten die geboren vorsers waren, talent hadden en grote belangstelling voor iets nieuws. Zij waren het die opmerkelijke werken inleverden, discussieerden over het verband tussen Wolkers' stijl en Samuel Beckett, redetwistten over de verdiensten van Vestdijks De Koperen Tuin, de specifieke moderniteit van Remco Camperts Het Leven is vurrukkulluk ontleedden en facultatieve werken als J.H. Huizinga's Homo Ludens lazen. Vooral in deze laatste categorie zal de belangstelling voor die ‘nieuwe’ literatuur beklijven; daaraan behoeft niemand te twijfelen.
Wat zowel de professor als de studenten trof was het feit dat dit soort cursus vaak geen literatuurklas in de eigenlijke zin was, maar in de plaats daarvan heel wat bespreking vereiste van de culturele geschiedenis en sfeer in Nederland en België. Zo maakte een van de eerste taken, nl. Vestdijks essay Landscape without Sun, gepubliceerd in het uiterst nuttige Nederlandnummer van de Literary Review (winter 1961-'62), nogal wat discussie over Nederland los: over de afkeer van sommigen van het gebrek aan zon, en de voorliefde van anderen voor juist datzelfde tekort; over de houding van de auteurs tegenover de (zonniger) wereld in het algemeen; over de vaak tegenstrijdige manier waarop de Nederlanders het moderne Nederland zien.
We praatten over het verlangen naar de zon en het zuiden in geheel Noord-Europa, over de rol die Indië en Kongo eens hebben gespeeld, juist door zowel zon als ontsnapping aan de begrenzing te verschaffen; over de naoorlogse sfeer van depressie, die samenviel met het verlies van die overzeese gebieden. We hadden
| |
| |
het zelfs over de psychologische betekenis voor Nederland van de polderwerken, in de zin dat zij niet alleen meer land schiepen, maar ook meer kansen, een bepaald doorbreken van de beperking en een nieuwe grens. Het gesprek kwam ook op schilders en schilderkunst, op de Gouden Eeuw, op de universele taal van de schilderkunst, waarvan de auteurs juist aanvoelen dat ze die missen. Al deze onderwerpen kwamen ter sprake nog voor de details van Vestdijks essay werden besproken, en voor we het hadden over zijn leven, zijn werk, zijn veelzijdigheid, zijn naam bij het publiek en de critici. Toen de studenten eenmaal bij het andere voorgelegde werk van Vestdijk waren gekomen, nl. een kort verhaal en een roman, waren ze degelijk ingelicht, niet alleen over Vestdijk, maar ook over heel wat eigentijdse kwesties in Nederland.
Dit soort discussies treft men natuurlijk aan in iedere goede literatuurklas, maar ze schijnen toch vooral belangrijk te zijn bij het onderwijs van een literatuur die ver verwijderd is van de leefwereld van de studenten. Het is niet nodig hier verslag uit te brengen over al onze besprekingen van dat semester of een overzicht te geven van alle besproken werken. Het zal volstaan te vermelden dat de culturele interpretatie, de noodzaak verder te gaan dan strikt literaire discussie, om Nederland en België zo veelzijdig mogelijk te leren kennen, van de grootste betekenis waren voor het slagen van de cursus.
Na afloop van dat semester, toen de Nederlandse literatuur opnieuw niet officieel meer werd onderwezen aan de San Francisco State University, schreven een of twee studenten bij ieder semester opnieuw in voor individuele studie van de Nederlandse literatuur. Een van hen was Renate Sharples, die Change of Scene, Ten Flemish Poems en The Shape of Houses gelezen had en zelf interesse had voor vertalen. Ze was na de oorlog van Duitsland naar Amerika gekomen, was hier gehuwd en nadat ze een gezin had grootgebracht, wilde ze nu een M.A. behalen in Vergelijkende Letterkunde. Ze begon niet alleen veel Nederlandse letterkunde in Engelse vertaling te lezen, maar ze leerde op eigen kracht Nederlands en vertaalde al vlug de gedichten van Hanny Michaelis in het Duits, een inspanning die werd bekroond met de publikatie van vier vertalingen in het prestigieuze Berlijnse Die Neue Rundschau, in 1977. Ze is op dit ogenblik hard aan het werk aan een volledige bundel van Michaelis in het Duits.
Zij was ook zeer actief om er bij de afdeling Vergelijkende Letterkunde op aan te dringen de literatuur van de Nederlanden op te nemen in het programma. Dat gebeurde in de lente van 1977. Deze klas bevatte enkele gelijkaardige groepjes als de klas van 1972, hoewel iedere ‘experimentele’ literatuurcursus tegenwoordig, jammer genoeg, wat minder studenten trekt. Het aantal inschrijvingen voor alle literatuurcursussen is immers gedaald, want zij worden meer en meer beschouwd als een luxe die weinig uitzicht biedt op een latere tewerkstelling.
Ondanks alles wat hierboven werd gezegd over culturele interpretatie werd er in de klas gewoonlijk op aangedrongen dat lezingen zouden worden gegeven met de meeste aandacht voor het boek zelf. De studenten schreven, met die waarschuwing voor ogen, essays over Het behouden Huis van Hermans, voordat het werk grondig werd besproken in de klas. Door de onafhankelijkheid van deze benadering waren wij in staat de reacties van die klas samen te brengen met die van vroegere klassen, waarvan de hoofdbekommernis niet de specifieke Nederlandse letterkunde betrof. Hoewel we voor deze taak Delta gebruikten, is dat werk van Hermans hier ook in andere uitgaven verkrijgbaar. In 1961 verscheen het in The Odyssey Review en het werd opgenomen
| |
| |
in Steven Marcus' indrukwekkende bloemlezing The World of Modern Fiction, uitgegeven in 1966. Het volgende voorbeeld van reacties van studenten zal de ernst aantonen waarmee zij dit werk benaderden en kan misschien een eigen Amerikaanse visie opleveren bij de lectuur van deze uitmuntende novelle.
Bij de ontleding van The House of Refuge legden bijna alle studenten de nadruk op de ontgoocheling en de vervreemding, die het werk doordringen. Jim Focht spreekt in naam van alle studenten wanneer hij schrijft: ‘In Hermans' verhaal Het behouden Huis wordt de normale chaos van de Tweede Wereldoorlog onderbroken door de abnormale kalmte van een ontruimd huis. Het kuuroord, waarin het huis gelegen is, dat in normale tijden een plaats van herleving en verjonging voor de inwoners zou zijn, wordt in oorlogstijd een plaats van dood en ontgoocheling.’
Dood en ontgoocheling zijn gemeenplaatsen in een oorlog, zoals verschillende studenten aanstipten. Focht echter is meer geïnteresseerd in de eigen rol van de soldaat in dat proces van ontgoocheling en ontaarding. Hij gaat verder: ‘In het verhaal treedt de soldaat naar voren als een man die alleen kan leven en denken in de tegenwoordige tijd. De flarden van zijn verleden, die hij bij het begin van het verhaal aan de Yesero vertelt, lijken onbehaaglijk vaag en algemeen, zelfs terwijl men ze leest. Na het interludium in het huis, maar voor hij de partizanen erheen leidt om het te vernielen, ziet hij de Yesero en zegt: “Ik vertelde hetzelfde verhaal als vroeger: gevangen genomen door de Duitsers”, een verhaal waarvan we ditmaal weten dat het onwaar is. Daardoor gaat men ook twijfelen aan de waarheid van het vroeger verhaal over zijn verleden. Het schijnt dat zijn geschiedenis onder het vertellen zijn verleden wordt.’
Het huis betekent voor de soldaat een tijdloos, onveranderlijk paradijs, een illusoire schuilplaats. Maar wanneer de werkelijkheid het huis weer overvalt, in de vorm van de teruggekeerde bewoners, volgen dood en ontgoocheling. De uiteindelijke vernieling van het huis is de figuurlijke blijk van het onvermogen van de soldaat om in een onveranderlijke droomwereld te leven.
De thema's van vervreemding en ontgoocheling nemen schrikwekkender afmetingen aan in Eugenia Morrisons bespreking van de novelle: ‘De wereld is geschilderd op een grauw doek en de mens als kunstenaar heeft slechts een beperkt aantal kleuren op zijn palet. Communicatie is de eerste illuzie. De hoofdpersoon in het verhaal, zonder naam of fysieke kenmerken, heeft zo'n extreme graad van vervreemding bereikt dat hij niet langer menselijk lijkt. Hij bevindt zich in landen waar hij nooit de taal begrijpt. Hij probeert gesprekken te voeren en komt uiteindelijk tot de conclusie dat “woorden niets anders zijn dan luchtstromen in een hermetisch afgesloten kamer, waar ze niets essentieels veranderen, maar onophoudelijk evenwichten herstellen die ze nooit hebben verstoord.” (Men vraagt zich hierbij af of Hermans zich bewust is van de ironie van zijn eigen keuze voor het schrijversvak). De partizaan hoort geluiden, maar hij is niet in staat ze in verband te brengen met wat ze zouden kunnen betekenen. Hij luistert naar de ontploffing van een vliegtuig vlakbij, en in weerwil van het fysieke gevaar blijft hij luisteren naar een abstract geluid. Dit is niet het probleem van het individu, het is veeleer de grootste illusie waarop de maatschappij steunt.’
Zelfs het huis is een illusie. Volgens Morrison keert de soldaat, wanneer hij zich vestigt binnen de veilige grenzen van het huis, langzaam terug naar de beschaving, de menselijkheid van zijn vooroorlogse
| |
| |
leven. Maar dit ‘proces van langzame verandering van leven als een dier naar een terugkeer tot het menselijk ras is even ongeldig voor Hermans als ieder ander proces. Het veranderen is voortdurend onderhevig aan verdere herziening en de lezer kan nooit toegeven aan zijn geloof in de menselijke groei van de Partizaan.’ De moord op de eigenaars en de uiteindelijke vernieling van het huis zorgen voor een laatste noot van leegheid. ‘De lezer is getuige geweest van bepaalde gebeurtenissen, en niet één ervan heeft het evenwicht van de wereld grondig veranderd.’ Verandering, net als communicatie, is slechts een illusie.
In deze beide verhandelingen komt de soldaat te voorschijn als het slachtoffer van een wereld die voor altijd veranderingen eist of weigert. Andere studenten zagen de soldaat ook als slachtoffer. Gary Dungan definieert de samenleving tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog, waartegen het verhaal zich afspeelt, en schrijft: ‘Tenslotte overmeestert de menselijke oorlogsmachine hem, zoals Hermans' uitstekende vergelijking aanduidt: “Een zware bommenwerper vloog laag over. De schaduw van zijn vleugel raakte de voeten van de (dode) man, als om hem op te heffen.” Verheven inspiratie verandert in een lijk en vergaat in de schaduw van wat de mens zelf aanrichtte.’
De uiteindelijke vernieling van het huis wordt in deze verhandeling een figuurlijke uitbreiding van de verwoesting van de beschaving door de lage elementen van de maatschappij.
De voorgaande verklaringen zijn misschien wat reducerend. Hoewel ze nauwkeurig Hermans' sombere visie op de maatschappij vastleggen, hebben ze de neiging sommige van de subtiele psychologische dimensies, die hij aan zijn prototype van de soldaat verleent, over het hoofd te zien.
Ook Don Berg ziet het conflict tussen individu en maatschappij als centraal in Hermans' novelle. Hij noemt het ‘een verslag van een bijna existentieel conflict tussen enerzijds een irrationeel idealisme, dat een blijvende vervreemding van de maatschappij mogelijk acht, en anderzijds een innerlijke realiteit die de waarheid zoekt en weet dat die vervreemding niet mogelijk is.’ Maar door zich te concentreren op dit conflict, zoals het zich in de soldaat afspeelt, komt Berg dichter bij de psychologische dimensies van de novelle: ‘Deze houding van zich nu eens zorgen te maken en dan weer niet lijkt een diep conflict in zijn innerlijke te typeren. Enerzijds is er een element van idealistisch escapisme, dat strijdt voor een vervreemding van de maatschappij. Het is zelfzuchtig en zegt dat alleen het individu belangrijk is, dat de maatschappij te wankel, te vergankelijk is. Het zoekt een blijvende, persoonlijke werkelijkheid. Anderzijds is er de innerlijke realiteit, die zichzelf kent en weet dat de mens buiten de maatschappij niet kan leven, dat hij er deel van uitmaakt en dat dit beter is dan er buiten te staan, zelfs al is die maatschappij corrupt.’
Berg vervolgt dat de gesloten kamer in het huis een symbool is van de waarheid die verscholen ligt in het ideaal van blijvende afzondering dat de soldaat koestert. Achter de gesloten deur leeft de oude man, die van vissen houdt, volledig afgescheiden van de werkelijkheid. Tegenover zo'n bespottelijke afzondering doet de waarheidzoekende werkelijkheid van de soldaat zich gelden. Hij sluit zich terug aan bij de maatschappij. Zijn uiteindelijke verwoesting van het huis wijst op zijn volledige bekering tot de corruptie, op zijn geslaagd opgaan in een lelijke wereld.
Paul Dresman begeeft zich eveneens op psychologisch terrein met zijn analyse: ‘Alle opeenvolgende gebeurtenissen in
| |
| |
het huis kunnen worden gezien als correlaties van het karakter van de hoofdpersoon: zijn vroegere en huidige gemoedsgesteltenis. De titel zelf, Het behouden Huis, lijkt in twee richtingen te wijzen. Het is een schuilplaats voor de oorlog, én de schuilplaats die het onderbewustzijn van nature is: de grondslag van het karakter.’
De grondslag van het karakter van de Nederlander is echter tweezijdig. In zijn verhandeling breidt Dresman de bespreking van die dualiteit door Berg uit tot een gevoelige ontleding van het identiteitsconflict in de soldaat: ‘De dualiteit in het karakter van de hoofdpersoon wordt sterker uitgewerkt wanneer de Duitsers in het huis worden ingekwartierd. Om te overleven moet de hoofdpersoon nu de rol van de zoon des huizes aannemen. Wanneer hij zijn uniform samenraapt, om het bewijs van zijn ware identiteit te verbergen, wordt dit beschreven als “de kleren van iemand die werd vermoord”. In zijn nieuwe rol is hij enigszins bezorgd over wat de Russen zouden doen als ze te weten kwamen hoe hij zich onder de Duitsers verborgen hield. Maar hij is nog meer bezorgd over de gesloten kamer. Hij overtuigt zichzelf van zijn nieuwe identiteit, zodat hij kan denken: “Ik heb hier altijd gewoond. Het is mijn huis”. Maar de werkelijkheid komt tussenbeide in de gedaante van een kat, die hij redt uit het overstroomde Kurhaus. Wanneer hij de kat naar het behouden huis brengt, zegt de hoofdpersoon: “Ik kon niet ruiken wat de kat rook”. Misschien rook zij de vis achter de gesloten deur. In elk geval stapt de kat, die eveneens geobsedeerd is, in het raadsel en blijft vol verwachting bij de deur staan. De soldaat staat eveneens bij de deur, maar er is ook de deur in zijn geest. Hij is even geïnteresseerd als de kat in wat fysiek aanwezig is achter die deur, maar door zijn nieuwe rol moet hij zichzelf beliegen en kan niet bij de deur blijven staan. Niemand wil aan het raadsel toegeven met de eenvoud van de kat, die gewoon op de drempel blijft staan. De kat heeft natuurlijk geen onderbewustzijn zoals de hoofdpersoon en is evenmin bevreesd voor de Duitsers. Er komen andere katten naar het huis; ze liggen te zonnen op het gazon. Zou deze vergelijking kunnen betekenen dat de oorlog buiten er is, omdat er een innerlijke oorlog bestaat? Ik
denk het. Hoe de hoofdpersoon het probleem van zijn identiteit tegenover de Duitsers ook oplost, zijn eigen identiteit ontsnapt hem in elk geval.’
De tijdelijke rol van de verteller als zoon heeft een sterke Freudiaanse bijbetekenis. De eigenaar, wiens broek te groot is voor de Nederlander, die met gezag spreekt en met de hoofdpersoon dingt naar het eigendomsrecht van het huis, kan men gemakkelijk zien in de rol van autoritaire vader. Er wordt met oedipale spoed met hem afgerekend. Zijn vrouw, die volgens Dresman de moederrol krijgt toegewezen door haar mysterieus opdagen uit de badkamer, wordt eveneens vermoord. Deze oplossing van het oedipale drama leidt de soldaat niet tot een geestelijke hergeboorte, zoals men zou kunnen verwachten. In plaats daarvan neemt hij zijn vroegere rol van soldaat weer op.
Leslie Sproul Goldammer onderzoekt de thema's van vervreemding en ontgoocheling in meer gewone, minder theoretische termen. Bij het bespreken van de symbolische en psychologische betekenis van de kat, legt zij verband tussen de vervreemding van de soldaat en zijn onvermogen tot liefde: ‘De kat lijkt ironisch veel op hem. Hij vindt haar in een huis dat langzaam onderstroomt, waar zij steeds hoger klimt in een poging om te ontkomen aan de naderende verwoesting van haar woonplaats. Hij tracht net als de kat te ontsnappen aan de stijgende waterlijn van zijn wereld. Hij grijpt de kat en houdt haar tegen zich aan, maar zij rea- | |
| |
geert net als hij: zij klampt zich vast uit bittere nood en niet uit genegenheid. Nadat hij haar gered heeft en met zich meegenomen, geeft zij nooit meer een blijk van herkenning.’
Verder in haar verhandeling ontleedt Goldammer de wezenlijk impotente fantasie waarin de soldaat de vermoorde vrouw van de eigenaar betrekt: ‘Het is interessant dat de held, hoewel hij de echtgenoot achter het zomerhuisje legt, de dode vrouw op zijn bed legt. Een dode vrouw past het best op zijn bed, want hij is wezenlijk onbekwaam tot liefde of tot sex. Hij is net zo dood voor haar als zij voor hem. Zijn inspanningen om haar aan te raken zijn abstract en koel, zoals zijn inspanning om haar te doden was geweest. Hij is wezenlijk impotent, zelfs op dit meest fundamentele niveau. Hij heeft behoefte aan communicatie met iemand of iets, zoals wordt aangetoond wanneer hij vrouwenschoenen in zijn slaapkamer plaatst. Het is een absurde poging tot passie, die hij niet voelt. Hij moet die vijfentwintig naakte, sensuele vrouwen fantaseren, want in zijn wereld kunnen ze onmogelijk bestaan.’
De koude impotentie van de soldaat is analoog met de ‘honderden koude, gapende monden’ (van de vissen) waarmee de oude visliefhebber voortdurend wordt geconfronteerd in zijn gesloten kamer.
Sommige studenten zagen in Hermans' werk een gelegenheid om een standpunt in te nemen over kunst. Virgil Scott beschouwde Het behouden Huis als een allegorie voor de socio-psychologische positie van de moderne kunstenaar. Het huis zelf wordt, in deze optiek, een verlenging van de psyche, waarin ‘vreemde beelden naar de oppervlakte stijgen’. Net als Dresman interpreteert Scott de moorden op de eigenaars volgens brede Freudiaanse normen. De gesloten kamer, die de onderdrukte, verborgen hoeken van de psyche voorstelt, wordt toegankelijk voor de Nederlander zodra hij het oedipale conflict heeft overwonnen. De deur zelf krijgt een Jungiaanse betekenis door zich te openen op een kamer vol vissen, symbolen van het vroege christendom. Met de vernieling van het huis speelt de centrale figuur ‘één van de tragedies van deze tijd’ uit: ‘dat de kunstenaar verhinderd wordt zijn onafhankelijke expressie te vinden’. ‘Alles wat hij onderneemt wordt scheefgetrokken. Hij is niet in staat tot communicatie. De machten van onze tijd bederven zijn dierbaarste overtuigingen; zijn familie domineert hem en werpt hem omver. De godsdienst stelt hem teleur en alles wat aan het leven vertroosting en zin zou kunnen geven ervaart hij als schijn. De kunstenaar rest tenslotte niets anders dan een diepe en hopeloze ontgoocheling en hij trekt verder op met de verdierlijkte menigte.’
De verhandeling van Virgil Scott is goed geschreven, maar ze heeft meer weg van een persoonlijke commentaar op de socio-psychologische tragedie waarvan de moderne kunstenaar het slachtoffer is, dan van een ‘close reading’ van de tekst.
Joseph Barankin beweert dat ‘Hermans in de eerste plaats een filosoof en psycholoog naar eigen stijl is en pas op de tweede plaats een schrijver’. Hij percipieert in Het behouden Huis een ‘ondoorschijnende atmosfeer’, die iedere ervaring van de Nederlander doordringt en een intellectuele strakheid bevordert, die volgens hem niet te verenigen is met goede fictie. Andere studenten echter bewonderen juist het meest de intellectuele, filosofische kwaliteit in dit werk. William Manley zegt: ‘Krachtens het bewustzijn laat de geest alles wat de mens waarneemt geboren worden, maar deze dingen zijn zo in zichzelf gegrond dat de menselijke interacties met die dingen, door het gebruik van de geest, geen effect op hun verloop schijnen te hebben.’
Dit is een fijne bepaling van zowel een
| |
| |
filosofische paradox als een psychologisch dilemma; en tevens een aanduiding van de graad van belangstelling die deze student opbrengt voor Hermans' werk.
De gegeven voorbeelden zouden moeten aantonen hoe boeiend goede Nederlandse literatuur kan zijn voor Amerikaanse studenten. De citaten geven natuurlijk niet de geestdrift weer, die veel studenten voelden bij het kennismaken met een nieuwe letterkunde, en de soberheid van deze antwoorden kan evenmin een goed beeld geven van de soms opgewekte manier waarop deze studenten een voor hen volledig nieuwe literatuur aanpakten. Zulke genoegens behoren tot het werk in de klas en gaan jammer genoeg verloren met de belevenis zelf.
Nederlands van Marleen Deloof.
|
|