denis van onze contreien sedert Karel V en in de voor Vlaanderen onaanvaardbare situatie na 1830. Hij schetst hoe het idee van federalisme is ontstaan en gegroeid, tot vandaag de dag, waarop er ‘niet langer één België is, met één nationale hymne, met één nationale vlag, met één nationale feestdag’. Een artikel apart is gewijd aan de Vlaamse cultuur (radicaal stellend: ‘neem de Vlaamse cultuur uit België weg, en het land heeft géén cultuur meer’), maar ook de Duitstalige Belgen zijn niet vergeten. En in het slotartikel stelt deze waarnemer met de scherpe blik en dito pen de vraag: zal Vlaanderen België redden? Zelfs Kåre Langvik-Johannessen durft daar niet op te antwoorden.
●
Word (73 Point Beach Drive/Milford, CT 06460/USA) verschijnt driemaal per jaar en is het blad van de Newyorkse International Linguistic Association. De aflevering van april-augustus 1979 (jg. 30, nr. 1-2) is geheel gewijd aan taalplanning en samengesteld onder de leiding van gastredacteur Richard E. Wood (Southeast Missouri State University). Het nummer bevat verschillende interessante bijdragen over inspanningen om het gebruik van bepaalde talen te bevorderen, hun standaardisering in de hand te werken, hun spelling te regelen, enzovoort. Zo komt de lezer heel wat te weten over het Albanees, het Chinees, het IJslands, het Canadees Frans, het Hebreeuws, het Viëtnamees, het Pools, het Swahili in Tanzanië, het Zweeds in Finland, de drie mogelijke standaardtalen in Schotland. Alle bijdragen vallen op door hun afstandelijkheid en de wil tot objectieve beschrijving.
Dat geldt dus ook voor het nog niet gedoemde artikel over het Nederlands, dat Guido Geerts (K.U. Leuven) aan dit nummer afstond. Heel terecht heeft hij zijn tekst de titel History as Language Planner meegegeven. Voor Nederlandstaligen bevat het artikel uiteraard geen nieuws, maar het is een helder geformuleerd overzicht, waarin ook Friesland en het Nederlands in Frans-Vlaanderen aan bod komen.
●
In 1980 verscheen het verslag van het zevende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten, dat werd gehouden in Amsterdam in augustus 1979. Dit verslag is dus heel wat sneller gereedgekomen dan zijn voorgangers, maar terecht zucht de voorzitter van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (I.V.N.) dat een colloquiumverslag eigenlijk al een paar maanden na dato zou moeten verschijnen. Helaas, tussen droom en daad staan hier geen wetten in de weg, maar toch nog altijd praktische bezwaren.
Voor iemand die het colloquium niet bijwoonde, mist dit verslag natuurlijk de dimensie van het herkennen, maar niettemin is het ook voor derden een interessant document. De referaten zijn zeer verscheiden en gaan van Amsterdam op het eerste gezicht door E. van Konijnenburg (Amsterdam) tot Recente theorieën over vreemde-talen-leren en onderwijzen door prof. dr. L.K. Engels (K.U. Leuven). Maar tussendoor hadden de deelnemers aan het colloquium al geluisterd naar Dromen in Vondels drama's (prof. dr. Strengholt, V.U. Amsterdam), Neo-romantische poëzie in Nederland en Vlaanderen (dr. H. Brems, K.U. Leuven), Doelstellingen en verwachtingspatronen in het onderwijs Nederlands als vreemde taal (dr. J.G. Wilmots, Hasselt), Het onderwijs in de Nederlandse letterkunde op de middelbare school in Nederlandstalig België (G. Aertsens, Brussel), Literatuurdidaktiek in Nederland (K. Hawinkels, Hilversum), De beoefening van de moderne taalkunde in Nederland (prof. dr. M.C. van den Toorn, K.U. Nijmegen), en Opvattingen over het A.B.N. (dr. J.W. de Vries, R.U. Leiden). Het zijn niet alleen de leden van de I.V.N. (Postbus 84069, 2508 AB Den Haag) die er hun gading in vinden.
De I.V.N. publiceert trouwens nog meer, want ze is ook verantwoordelijk voor Dutch Studies, dat we in de praktijk een jaarboek zouden kunnen noemen. Dutch Studies kwam tot stand op initiatief van de eerste voorzitter van de vereniging, Walter Thys. De eerste drie afleveringen hadden een gevarieerde inhoud, maar nu heeft de redactie besloten een andere manier van werken te volgen en themanummers uit te geven waaraan telkens een kleine groep specialisten meewerkt. Men hoopt op die manier doeltreffender bij te dragen tot ‘de integratie van “Nederlandse” inspanningen op een bepaald gebied in een internationale context’. Voor de eerste aflevering in de nieuwe richting werd geopteerd voor het thema fonologie van ‘a currently very much under-researched language’. Het is de bedoeling verdere afleveringen te wijden aan Nederlandse literatuur van de Middeleeuwen en van vandaag.
Tenslotte geeft de I.V.N. ook twee keer per jaar een soort huisorgaan uit, Neerlandica extra muros, met de meer organisatorische en algemene berichten en nieuwtjes. Maar ook overzichten van het jongste proza en de jongste poëzie zijn erin te vinden, en beschouwingen bij het leren van vreemde talen of bij taalproblemen van gastarbeiders en hun kinderen, om maar een paar dingen te noemen.
Als we het geheel van die publikaties overzien, kunnen we alleen tot het besluit komen dat de I.V.N. heel veel en heel nuttig werk verricht en uit het buitenlands cultureel beleid van Nederland en Vlaanderen niet meer weg is te denken.
Jan Deloof.