Zwerfsagen in Nederland (159-167); Geloof en volksleven (169-180); De Zeeuwen (181-194); Het Heulen, een oud-Zeeuws volksgebruik (195-209); Zeeuwse ondeugden (211-213); Het Smeltsteken (215-219); Wat over het volksleven op Walcheren geschreven werd (221-226).
De rubriek Naamkunde telt slechts één titel: Familienamen in Zeeland (229-249); het betreft hier de inleiding bij het vijfde deel (Zeeland) van het Nederlands Repertorium van Familienamen.
Onder Maatschappelijk leven zijn opgenomen: De opkomst van het socialisme in Middelburg (253-269); Multatuli in Zeeland (271-292); Een Middelburgse burgerfamilie uit de negentiende eeuw (293-328).
In de afdeling Godsdienstig leven vindt men: Eewoud Teelinck, de pamflettist van het Zeeuwse Piëtisme (331-349); Johan Willem Vijgeboom, de voorloper der Afscheiding (351-373); Godefridus Cornelisz. Udemans (375-408).
De rubriek Biografica bevat de biografische bijdragen over Maria Goverdina Antonia de Man (411-414); Pieter Dignus de Vos (415-420); Heins, de Zeeuwse dorpsverteller (421-427).
De bundel wordt besloten met een tweetal Feestredes: Middelburg zevenhonderdvijftig jaar stad (431-444); Arnemuiden vier eeuwen stad (445-459).
Een bundel als deze functioneert op verschillende niveaus: als huldeblijk, als boek voor vakgenoten, als boek voor ieder die belang stelt in Zeeland en de Zeeuwen. Alleen de jubilaris zelf voldoet aan de voorwaarden om de bundel op alle drie de niveaus te kunnen beoordelen. Aangezien ik mij alleen op het gebied van de dialectologie vakgenoot mag noemen, heb ik het grootste deel van het boek als belangstellende leek gelezen.
Een bundeling van eerder gepubliceerde studies kan per definitie niets bevatten wat bij goedgeïnformeerde vakgenoten nog onbekend was, tenzij het reeds bestaande vergezeld gaat van nalezingen, aanvullingen en recentere literatuurverwijzingen. Voor die vorm is bij het samenstellen van deze bundel niet gekozen. Men kan dat betreuren - en dat doe ik ook -, maar tegelijkertijd is heel goed te begrijpen dat voor een dergelijke uiterst arbeidsintensieve onderneming de mogelijkheden niet voor het oprapen liggen.
De ondertitel van de bundel, Zeeuwse studies enz., laat in het midden of al Meertens' studies over met Zeeland verbonden onderwerpen zijn opgenomen of dat er een keuze is gemaakt. In het laatste geval zal de gebruiker de maatstaven willen kennen die bij het kiezen zijn aangelegd. De Bruin geeft hierover het volgende uitsluitsel: ‘Het is Meertens zelf geweest die met het idee is gekomen om ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag, 6 september 1979, zijn Zeeuwse opstellen te bundelen. Helaas konden niet al zijn kranteartikelen en bijdragen in weekbladen enz. worden opgenomen, zelfs uit zijn bijdragen in wetenschappelijke periodieken moest een keuze worden gemaakt. De bundel is nog omvangrijk geworden’. Dan volgen de reeds in de eerste alinea geciteerde opmerking over de nagestreefde veelzijdigheid, een in een voetnoot nader toegelichte opmerking over de aandacht voor de geografische spreiding, m.n. waar het de letterkundige onderwerpen betreft, en de mededeling dat de spelling van de artikelen niet is gewijzigd.
Allereerst blijft hier onduidelijk of Meertens alleen het idee voor een bundel Zeeuwse opstellen geleverd heeft, of dat hij ook daadwerkelijk bij de samenstelling ervan betrokken is geweest. Nu is dit laatste niet zeer waarschijnlijk: Meertens zelf zou ongetwijfeld per artikel hebben willen verantwoorden waarom hij het voor herdruk in aanmerking vond komen, welke plaats het inneemt binnen de wetenschappelijke ontwikkelingen, enz. We kunnen dus veilig veronderstellen dat De Bruin met deze formulering Meertens de eer van het idee heeft willen laten, zonder zich aan zijn verantwoordelijkheden als samensteller van de bundel te willen onttrekken.
Het maken van een keuze veronderstelt een overzicht van al het eventueel in aanmerking komende. Als de hierboven geciteerde passage slaat op een bestaande lijst van al Meertens' Zeeuwse bijdragen aan dagbladen, weekbladen en wetenschappelijke tijdschriften, dan mag het een gemiste kans heten dat deze (ongetwijfeld omvangrijke) lijst niet aan de bundel is toegevoegd. Een dergelijke deelbibliografie zou enerzijds het bezwaar van iedere keuze verminderen door de gebruiker te informeren over wat hij niet in de bundel vindt, anderzijds een welkome inventarisatie bieden van veel wat anders moeilijk of niet achterhaalbaar is.
Over de kwalificatie van de bladen waarin de gekozen artikelen oorspronkelijk verschenen als ‘wetenschappelijke periodieken’ zou men in een enkel geval van mening kunnen verschillen. Van enige betekenis lijkt dit me uitsluitend in het geval van het tijdschrift Sibbe, dat ik graag op ideologische gronden zijn (ongetwijfeld ongewilde) rehabilitatie zou willen onthouden. Wie Meertens' houding ten opzichte van fascisme en nationaal-socialisme kent, zou er zich trouwens over kunnen verbazen dat hij ooit in dit blad een artikel publiceerde. Het in 1942 in Sibbe verschenen Zeeuwsche ondeugden is dan ook uitsluitend een verdediging tegen aanvallen van Keuchenius en Beversluis, die in dit blad van leer waren getrokken tegen Meertens' veronderstelde belediging van het Zeeuwse volkskarakter in zijn bijdrage over De Zeeuwen aan het in 1938 verschenen verzamelwerk De Nederlandsche Volkskarakters.