Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdGuido Gezelle in de muziek.1980 was niet alleen het jaar waarin anderhalve eeuw België werd gevierd. Het was ook het Gezellejaar. Op 1 mei 1830 immers werd onze grootste Vlaamse dichter in Brugge geboren. Dat feit gaf aanleiding tot tal van herdenkingen en publikaties; niet enkel op literair gebied. Ook op het muzikale terrein werd Guido Gezelle meer dan eens in de kijker geplaatst. Niet zo verwonderlijk, wanneer men weet dat het oeuvre van deze dichter voor vele componisten een bron van rijke inspiratie is geweest, die vandaag de dag nog steeds niet uitgedroogd is.
Marinus de Jong, een van onze produktiefste componisten, liet zich herhaalde malen inspireren door het werk van Guido Gezelle. In 1945 componeerde hij het symfonisch gedicht Hiawatha, twee jaar later het oratorium Hiawatha's lied en in 1957 het oratorium Kerkhofblommen. Op de gedichtencyclus De XIV Stonden schreven Joseph Ryelandt, Jef van Durme en Renaat Veremans een oratorium. Nog geen twee jaar geleden componeerde Willem Kersters zijn Gezellesymfonie, waarin hij enkele van de mooiste avondpoëma's van de dichter verwerkte. Echt indrukwekkend wordt de lijst, wanneer men een opsomming zou geven van de liederen en koorbladzijden die in de loop der jaren op teksten van G. Gezelle werden getoonzet. Naar aanleiding van het Gezellejaar heeft de Nederlandse bariton Pieter Vis gegrasduind in musea, archieven en privé-verzamelingen zowel in Vlaanderen als in Nederland. Hij is tot de verbluffende vaststelling gekomen dat op zijn minst een vijfhonderdtal componisten een of meer Gezelleliederen hebben geschreven. Een volledige inventaris zou dan om en nabij drieduizend liederen bevatten. Geen enkele andere dichter uit onze literatuur heeft zo bevruchtend ingewerkt op de muziek-creativiteit van onze componisten. Al even verrassend is het te kunnen constateren dat deze bij uitstek Vlaamse dichter niet alleen zijn eigen landgenoten-componisten heeft geïnspireerd. Ook vele Nederlandse toondichters hebben zich aan het poëtisch erfgoed van G. Gezelle te goed gedaan. Volgens P. Vis zouden onze Noorderburen zelfs de helft van het repertoire voor hun rekening mogen nemen. Het zou onbegonnen werk zijn hier een volledige lijst samen te stellen van alle componisten die ooit een lied hebben geschreven op tekst van Gezelle. Enkele bekende namen kunnen volstaan. L. Mortelmans, M. de Jong, L. de Vocht, J. van Hoof, Fl. Peeters, enz. in het Zuiden; J. Röntgen, H. Andriessen, J.P.J. Wierts, A. de Klerk, H. Meima, C. van Rennes e.a. in het Noorden. De meeste van die namen komen ook voor op de langspeelplaat die P. Vis vol zong met een vijfentwintigtal Gezelleliederen uit heden en verledenGa naar eind(1). Of er enig verschil is tussen de Nederlandse en de Vlaamse componisten? Aanvankelijk wel. In Vlaanderen scheen men meer te voelen voor een eenvoudige of vrome interpretatie van de tekst. De Nederlandse musici daarentegen gaven aan hun werken veeleer een mystieke inhoud of een cultureel karakter. Vanaf Mortelmans en Van Hoof verdween dat verschil. Uit een studie, die een tiental jaren geleden aan de Rijksuniversiteit te Gent werd gemaakt, bleek dat Guido Gezelle ‘de muzikaal meest bewerkte Vlaamse literator en één van de vaak uitverkoren dichters uit de ganse Europese muziekliteratuur’ is. Die uitzonderlijke belangstelling voor Gezelles oeuvre is volgens prof. dr. J.L. Broeckx toe te schrijven aan een drietal hoofdoorzaken. Vooreerst wijst hij erop dat Guido Gezelle de eerste Vlaamse dichter is met een uitgesproken Vlaamse stijl, gekoppeld aan universele poëtische kwaliteiten. ‘Zo beantwoordt zijn werk zowel aan het streven van onze componisten om te zingen in een taal met eigen klank, als aan hun bekommernis om deze taal tot drager van een algemeen menselijke inhoud te maken’. Een tweede oorzaak ligt in de even brede als diepzinnige inhoud. ‘Vandaar dat componisten met uiteenlopend karakter door zijn poëzie aangetrokken werden: natuurbewonderaars naast religieus georiënteerden, introverten zowel als naar buiten gerichte naturen, ‘atmosferische impressionisten evenzeer als romantische lyrici.’ Tenslotte zijn er de formele hoedanigheden zoals natuurlijke zegging, het wisselend ritme en de evocerende sonoriteitsopbouw. ‘Zo is de eigen muzikaliteit van zijn verzen levendig genoeg om musici aan te spreken, maar niet zo overheersend dat muziek overbodig of overtollig wordt.’ Onder de vele componisten die liederen schreven op gedichten van Guido Gezelle spant Lode- | |
[pagina 125]
| |
wijk Mortelmans (1868-1952) vast en zeker de kroon. Met zijn meer dan dertig Gezelleliederen overtreft hij niet alleen kwantitatief, doch vooral kwalitatief de vele andere componisten. Als geen ander heeft L. Mortelmans Gezelle weten te doorgronden en de symbolische inhoud of de diepere gevoelswereld van zijn gedichten in een adequate muziek-beleving omgezet. Wij denken hierbij vooral aan de vier prachtige liederen die Zeger Vander-steene tijdens een Gezelleconcert (24 oktober 1980) in de Carolus-Borromeuskerk te Antwerpen uitvoerde. Hoe schoon de morgendauw is met zijn vloeiende cantabiliteit en licht omspelende klavierbegeleiding een mooi staaltje van Mortelmans' stemmingslyrisme. Ook Het jonge jaar behoort tot die soort, maar krijgt zowel door de tegenstelling tussen klavier en zangstem als door de onstuimigheid van de melodie een veel vitalistischer uitdrukking. In tegenstelling met het voorgaande lied klinkt Wierook verinnerlijkt en broos, uitgeschreven als een religieuze contemplatie. Kerkhofblomme met zijn prevelende eenvoud baadt in een zelfde sfeer van introspectie en subjectieve beleving. Ook Jef van Hoof (1886-1959) componeerde nogal wat liederen op teksten van Guido Gezelle. In elk geval meer dan dat ene overbekende strijdlied Groeninghe, waarmee de componist steeds opnieuw wordt geassocieerd en dat in feite slechts één aspect van zijn artistiek talent illustreert. Jef van Hoof is niet uitsluitend de heraut van de Vlaamse gedachte, zelfs niet op de eerste plaats de zanger van de Vlaamse strijd. Hij is ook de schepper van fijnzinnige kamermuziek, waaronder enkele onvergetelijke klavierliederen op gedichten van Guido Gezelle. Dat men in enkele van de geprogrammeerde liederen zoals 't Ligt alles weerom witgesneeuwd nog duidelijk de invloed van L. Mortelmans herkent, doet geen afbreuk aan de intrinsieke waarde en schoonheid van die werken. Sfeer en muzikale inhoud zijn al even verscheiden als die van zijn leraar. 't Is stille krijgt een subtiel-verinnerlijkte gevoelsuitdrukking. In Aanroepinge drijft hij de vloeiende cantabiliteit op tot een vreugdevol en triomfantelijk slot. Verrassend zijn de verhalende stijl en de volkse trant in Goedendag. Zeger Vandersteene, aan het klavier begeleid door Levente Kende, heeft die rijke gevoelswereld van L. Mortelmans en J. van Hoof op een volmaakte wijze voorgedragen. Dat concert had plaats enkele dagen nadat de zanger de Hendrik Caspeeleprijs had ontvangen. Die prijs wordt door de Vlaamse Toeristenbond (VTB) om de drie jaar toegekend aan een Vlaamse zanger of zangeres die zich in een van onze opera's verdienstelijk heeft gemaakt en bovendien onze faam naar het buitenland heeft doen uitstralen. Al treedt Zeger Vandersteene wel niet zo vaak in onze opera's op, toch heeft hij die onderscheiding meer dan wie ook verdiend. Geboren te Gent in 1940, ontving hij zijn eerste zangonderricht in de vermaarde Scola Cantorum van de Sint-Baafskathedraal. In 1965 promoveerde hij aan de RUG tot burgerlijk ingenieur. Intussen studeerde hij zang o.l.v. Marie Liétard, daarna bij Lucie Frateur en verder in Duitsland en Italië. Hij specialiseerde zich in de uitvoering van oude muziek o.m. bij Safford Cape, Nikolaus Harnoncourt en René Clemencic, in wiens Consort hij lange tijd de vocale partij verzorgde. De laatste jaren treedt hij in binnen- en buitenland herhaaldelijk als solist op met een repertoire dat reikt van de barok tot de twintigste eeuw. Telkens opnieuw wordt hij geroemd om zijn muzikale en artistieke kwaliteiten. Ook op het Gezelleconcert te Antwerpen zong hij met feilloze preciesheid en demonstreerde hij op overtuigende wijze zijn interpretatief
Zeger Vandersteene (Foto F. Tas).
talent. Zijn voordracht is verinnerlijkt en rijk geschakeerd. Elke toon klinkt geladen en gecontroleerd. Met ongemene soepelheid schakelt hij over van het ene naar het andere stemregister en behoudt onafgebroken een edele en expressieve sonoriteit. De poëzie van Guido Gezelle inspireerde de componisten niet alleen tot het schrijven van liederen. Uit zijn oeuvre werd en wordt nog steeds gretig geput voor het componeren van koorbladzijden. Het vocaal ensemble ‘Thesaurus Musicus’ stelde tijdens het voornoemde concert een mooie bloemlezing daarvan voor. O.I.v. Kamiel Cooremans kregen die bladzijden een verzorgde interpretatie, waarbij vooral de homogene samenklank en de beheerste expressie opvielen. Ook in dit genre heeft Lodewijk Mortelmans enkele onvergetelijke meesterwerken nagelaten. In Klaar Bloed en louter Wonden of Heer, mijn hert is boos en schuldig verklankt hij de subjectieve gevoelslyriek met een sterk verinnerlijkte uitdrukkingskracht. Die welt op uit een gespannen en met expressieve | |
[pagina 126]
| |
chromatiek geladen harmonische schrijfwijze, waarin elke stem toch een klaar getekende lijn behoudt. Men zou het geheel kunnen bestempelen als een strikt persoonlijke en laatromantische interpretatie van een renaissancepolyfonie. Geeft mij eens die dag is wel bescheidener van vormgeving en akkoordischer gedacht, doch is daarom niet minder rijk aan sfeer en gevoelsdiepte. Daartegenover staat Blijdschap, dat met zijn vloeiende zangerigheid, soms kinderlijke eenvoud een van de mooiste stemmingsbeelden is uit het ganse oeuvre van L. Mortelmans.
‘Thesaurus Musicus’ was tijdens die Gezelle-avond op zijn best in de uitvoering van de vier koorwerken van Vic Nees. Dat verwondert ons eigenlijk niet. Want deze hedendaagse Vlaamse componist weet precies hoe hij moet schrijven voor koor en wat een echte koorstijl is. In vergelijking met zijn romantische voorgangers klinkt de taal van Vic Nees harmonisch vanzelfsprekend vooruitstrevender, zonder dat zij in zinloze buitensporigheden vervalt. Wisselende ritmiek en verrassende wendingen in de melodie zorgen voor levendigheid en frisheid in Tusschen de twee en in Mietje. Klinkt er in O eerbiedweerdig hoofd nog een Distleriaanse invloed, May-day in een Engelse vertaling van Chr. D'Haen is uitgeschreven als een hedendaags madrigaal, waarin de componist wonderwel de frisse en fijnzinnige inhoud in melodie en akkoord heeft omgezet.
Met zijn drie cyclussen van Gezellekoorwerken leverde Edgar Tinel (1854-1912) een belangrijke bijdrage tot de Gezelleliteratuur. Ze behoren tot het allerbeste wat de romantiek in Vlaanderen op dat gebied heeft nagelaten, al bereiken ze niet de gevoelsintensiteit van een L. Mortelmans. Onlangs verschenen die cyclussen op grammofoonplaatGa naar eind(2), uitgevoerd door het Kortrijks Gemengd Koor o.l.v. Herman Roelstraete. Over de ontmoeting en de vriendschap tussen Gezelle en Tinel leest men interessante gegevens op de plaathoes. Het was Pieter Busschaert, pastoor te Vichte, die de twee kunstenaars op 15 april 1884 te Kortrijk bij elkaar bracht. ‘Er werd piano gespeeld door Tinel, die tevens muzikaal dispuut hield met Busschaert en onder de indruk kwam van de diepte in Gezelles woorden bij voorlezing uit dezes gedichten, terwijl Gezelle bewogen werd door de klankenwereld van Tinel.’ Het werd een memorabele kennismaking, waarover G. Gezelle twee dagen later dichtte:
‘Hebt gi Tinel
Edgar Tinel gezien,
gezien, gehoord, gesproken:
en heeft hi u
dat overstoflijk brood
van zang en spel gebroken
op zijn clavier?’
Het waren Busschaert en Gezelle die de zieke Tinel de raad gaven op bedevaart te gaan naar O.-L.-Vrouw van Lourdes. Tinel ondernam die reis in 1885. In datzelfde jaar werd in het gezin-Tinel een vierde kindje geboren, waarvan Guido Gezelle het peterschap op zich nam. Het is ook in datzelfde jaar dat Edgar Tinel zijn drie Gezellecyclussen componeerde: drie bundels waarin hij zijn religieuze bezieling en mystieke gloed op een lyrische wijze verklankte.
Voor de Zes geestelijke gezangen (op. 33) vond E. Tinel zijn stof in de bundel Kleengedichtjes, door de dichter aan hem opgedragen. In vier van de zes gedichten zingt G. Gezelle zijn tengere nietigheid en rouwend schuldgevoel uit. E. Tinel benadert die stemmingen vooral door een geladen, soms compacte harmonische schrijfwijze. De sopraan domineert lichtjes en de melodie schrijdt voort in een matige beweging. Alleen het vijfde nummer Heer, mijn hert is boos kreeg o.m. door een korte koordialoog en enkele kortere frazen een sterkere bewogenheid. Het aanminnige Caecilia en het opgewekt-levendige 't Pardoent zorgen voor een lichte contrasttekening in deze eerste bundel.
De Zes Marialiederen (op. 34) werden geschreven naar aanleiding van de bedevaart naar O.-L.-Vrouw van Lourdes. Ook deze strofische gezangen zijn overwegend harmonisch getoonzet. In vergelijking met de voorgaande cyclus is het stemmencomplex hier meestal doorzichtiger gehouden. Karakter en kleur wisselen hier van devote vroomheid in Bi 't Wegcapelleken tot jeugdige frisheid in Viva Maria. De Vier Adventsliederen (op. 35) componeerde E. Tinel tussen 11 en 24 december. In tegenstelling tot een zekere eenvoud in de eerste cyclus en een volkse toon in de tweede hebben deze vier koornummers meer weg van het kunstliedtype. Naast een licht suggestieve klavierbegeleiding zijn er de passages in bescheiden polyfonie en de krachtiger tekening in de melodie. Het Gezellejaar ging al bij al niet ongemerkt voorbij; ook niet in het muziekmilieu. Persoonlijk hadden we wel meer verwacht. Waarom geen oratorium geprogrammeerd? We zullen ons troosten met het spreekwoord ‘Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd’, en intussen de hoop koesteren dat niet alles opnieuw in de kaften opgeborgen wordt voor een volgende herdenking. Gelukkig hebben we aan dit Gezellejaar twee grammofoonplaten overgehouden: geen overrijke oogst, toch een blijvende en waardevolle herinnering.
Hugo Heughebaert. |
|