Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Schets van de Nederlandse politicologie
| |
[pagina 40]
| |
wetenschappen beoefend. De eerste hoogleraar in de wetenschap der politiek, mr. dr. J. Barents, werd in 1948 aan de Universiteit van Amsterdam benoemd. In 1950 volgde de benoeming van mr. L.G.A. Schlichting te Nijmegen en in 1953 die van dr. J.J. de Jong aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Momenteel bezitten de meeste Nederlandse universiteiten en hogescholen een of meer leerstoelen voor de politicologie of een van haar onderdelen. In totaal zijn er nu zo'n vijfentwintig hoogleraren en tientallen wetenschappelijke medewerkers. Een volledige studierichting in de politicologie bestaat thans aan de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit te Amsterdam, de Katholieke Universiteit te Nijmegen, de Rijksuniversiteit te Leiden en de Erasmus universiteit te Rotterdam. De Technische Hogeschool Twente heeft sinds 1976 een volledige studierichting bestuurskunde, waarin de politicologie een van de vier kernvakgebieden is.
Het aantal studenten in de politicologie ligt de laatste jaren in Nederland tussen de 1.500 en de 2.000. Het aantal afgestudeerden, d.w.z. doctorandi in de politicologie, ligt in de buurt van de duizend. Het aantal gepromoveerden is goed vijftig. Sinds 1950 is er ook een beroepsvereniging, de Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek, en sinds 1965 verschijnt het politicologische tijdschrift Acta Politica.
De werkkring van de afgestudeerde politicologen ligt vooral in drie sectoren. Een eerste sector is het overheidsapparaat, niet alleen van het rijk, maar ook van provincies, gemeenten, internationale en bovennationale organisaties. Een tweede sector is die van allerlei politiek actieve groepen, waaronder het bedrijfsleven, de communicatiemedia, werkgevers- en werknemersorganisaties, het maatschappelijk werk en allerlei particuliere instellingen. In de derde plaats komen veel afgestudeerde politicologen terecht in het onderwijs, niet alleen bij universiteiten en hogescholen, maar ook bij andere onderwijsinstellingen. Aanvankelijk ging naar elk van de drie sectoren ongeveer eenderde van de afgestudeerden. Geleidelijk winnen de ‘andere politiek actieve groepen’ in dit opzicht terrein op de overheid. | |
Tweehonderd boeken.Gezamenlijk hebben de Nederlandse docenten en afgestudeerden in de politicologie sinds 1948 ongeveer tweehonderd boeken en verscheidene honderden artikelen in wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd. Ik zal nu trachten in kort bestek een overzicht te geven van de onderwerpen, waarmee die ongeveer tweehonderd boeken zich bezig houden. Het spreekt vanzelf dat daarbij alleen de hoofdlijnen als het ware met houtskool kunnen worden geschetst. In hoofdzaak wordt daarbij de gangbare indeling in deelgebieden van de politicologie gevolgdGa naar eind(2). Het accent ligt in deze schets op boeken uit de laatste tien jaar.
Een eerste reeks van publikaties, veelal van inleidende aard, tracht een overzicht van de politicologie te geven en daarbij ook de kenmerken en grenzen van het vak te omschrijven. In dat verband komt ook de vraag aan de orde hoe politiek het best kan worden omschreven. Veel Nederlandse politicologen citeren met instemming de definitie van hun Amerikaanse collega David Easton, die het object van de politicologie omschrijft als de gezaghebbende toedeling van waarden voor een samenleving. Maar er zijn ook andere omschrijvingen. Hoogerwerfs inleidende overzicht van de politicologie bijvoorbeeld verstaat onder politiek ‘het overheidsbeleid alsmede totstandkoming en effecten ervan’. Kuypers publiceerde in 1973 een boek over grondbegrippen van politiek, waarin hij een politiek proces kenschetst als een proces van beleidsvor- | |
[pagina 41]
| |
ming, beleidsvoering en machtsvorming in een al of niet georganiseerd politiek systeemGa naar eind(3). Begrippen die in veel definities van politiek voorkomen, zijn de staat, beleid, macht, conflict, verdeling en daarmee verwante begrippen. Met deze woorden zijn tevens enkele van de centrale thema's aangeduid waarmee Nederlandse politicologen zich bezig houden. Dit blijkt ook uit een inleidend boek onder redactie van Van Schendelen over kernthema's van de politicologieGa naar eind(4). Tot de daar behandelde thema's behoren politieke invloed, besluitvorming, verdeling, integratie en conflict. | |
Nederlandse politiek.Een groot aantal van de Nederlandse politicologische publikaties behandelen het politieke stelsel van Nederland of elementen daarvan. Het meest bekend geworden, ook internationaal, is de studie van Lijphart over verzuiling en pacificatie in de Nederlandse politiekGa naar eind(5). De paradox die hij signaleerde, was dat Nederland ondanks diepe godsdienstige en ideologische kloven toch een stabiele politieke democratie en een effectieve regering had. Het beeld dat Lijphart presenteerde, was in zijn essentie dat van de periode tussen 1945 en 1965. In de tweede druk heeft de auteur getracht ook de veranderingen in de Nederlandse politiek vanaf 1967 te verklaren vanuit een enigszins bijgestelde theorie van het pluralisme.
Ook verscheidene andere Nederlandse politicologen hebben een kritische analyse van het Nederlandse politieke systeem geschreven. Kuypers kwam in 1967 met een boek waarin hij het Nederlandse politieke systeem ziek noemde. De aard van de ziekte lag naar zijn oordeel in de wijze waarop in Nederland regeringen worden gevormd en beïnvloedGa naar eind(6). Van den Berg en Molleman publiceerden in 1974 een boek over wat zij de crisis in de Nederlandse politiek noemden. Deze crisis betreft naar hun oordeel de legitimiteit van het politieke systeem, m.a.w. de steun voor het politieke stelsel. De oorzaken zoeken zij enerzijds in verzuiling en deconfessionalisering, anderzijds in democratisering en de weerzin tegen de allesregelende overheidGa naar eind(7).
Van Putten wijst in een boek van 1975 vooral de ongelijke verdeling van de politieke macht als probleem aan. Verbetering verwacht hij onder meer van een verdere democratisering. Daarbij denkt hij aan een ‘functionele parlementaire decentralisatie’, waardoor de kiezer een stem krijgt voor elk belangrijk terrein van overheidsbeleidGa naar eind(8).
De laatste jaren wordt naast een tekort aan de legitimiteit steeds meer ook een tekort aan effectiviteit - doeltreffendheid - van het overheidsbeleid in Nederland door politicologen als een belangrijk probleem gezien. Belangrijke doeleinden van de overheid, zoals vermindering van de werkloosheid, de inflatie en de woningnood, worden blijkbaar niet bereikt. De beleidsinstrumenten zijn dus in de huidige situatie niet doeltreffend. Het zou echter te generaliserend zijn, zonder meer van een falen van het overheidsbeleid te spreken. Er zijn ook doeleinden, zoals verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater en bevordering van de verkeersveiligheid, die wel tot op zekere hoogte worden verwezenlijktGa naar eind(9). | |
Kiezers, partijen, parlement en belangengroepen.De meest bestudeerde figuur uit de Nederlandse politiek is tot nu toe, althans voorzover het om politicologische studies gaat, de Nederlandse kiezer. De samenwerking tussen Nederlandse politicologen van verschillende universiteiten op het gebied van het onderzoek heeft zich aanvankelijk toegespitst op het verkiezingsonderzoek. Dat begon al in 1965 met een onderzoek in Nieuwer Amstel. Om de | |
[pagina 42]
| |
nodige financiële middelen voor een enquête beschikbaar te krijgen, dienden politicologen van verschillende universiteiten gezamenlijk bij de Nederlandse organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO) een aanvraag voor een subsidie in. De naam verkiezingsonderzoek of kiezersonderzoek is eigenlijk te beperkt. Wat in feite gebeurt, is dat ter gelegenheid van de Tweede-Kamerverkiezing gegevens worden verzameld over een groot aantal aspecten van politieke opvattingen en politieke gedragingen van kiesgerechtigde Nederlandse staatsburgers. In de eerste publikatie, die enkele maanden na de verkiezingsdatum verschijnt, komen onderwerpen aan de orde als de relatie van de partijkeus met leeftijd, inkomen, kerkelijke gezindte en veranderingen die zich daarin voltrekken, maar daarnaast ook politieke opvattingen en diverse vormen van politieke participatie. Na de eerste snelle publikaties hebben de verkiezingsonderzoeken ook nog tot een groot aantal andere publikaties geleid, onder meer over politieke participatieGa naar eind(10). De vragenlijst van de verkiezingsonderzoekingen worden zodanig geformuleerd dat de verzamelde gegevens, voorzover mogelijk, vergelijkbaar zijn in de tijd en over de landsgrenzen heen. De tijd dat politicologisch onderzoek leek samen te vallen met kiezersonderzoek is inmiddels al lang voorbij. Naast de kiezers hebben onder meer ook de politieke partijen een betrekkelijk ruime aandacht van Nederlandse politicologen ontvangen. In 1973 werd aan de Rijksuniversiteit te Groningen, met steun van de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek (ZWO), een Studie- en documentatiecentrum voor Nederlandse politieke partijen onder leiding van prof. dr. I. Lipschits opgericht. Vanuit dit centrum zijn onder meer een inleiding tot de geschiedenis van de Nederlandse politieke partijen, een studie over de protestants-christelijke stroming tot 1940 en een studie over Nieuw Links gepubliceerd. Daarnaast is een onderzoek naar politieke opvattingen en gedragingen van het middenkader van de grootste vier politieke partijen uitgevoerd. Ook de jaarboeken van het studie- en documentatiecentrum voor politieke partijen bieden veel informatieGa naar eind(11).
Behalve kiezers en politieke partijen is in de derde plaats ook het parlement een belangrijk object van politicologisch onderzoek. Daalder heeft een bundel over parlement en politieke besluitvorming in Nederland geredigeerd. Van Schendelen schreef een proefschrift over parlementaire informatie, besluitvorming en vertegenwoordiging, gevolgd door een aantal kleinere studies, onder meer over het tempo van wetgeving en de terugtred van de wetgever. Thomassen wijdde zijn proefschrift aan de afstand tussen kiezers en gekozenen, op basis van een vergelijking van gegevens uit enquêtes onder zowel kiezers als parlementsleden. Kooiman publiceerde een boek van meer algemene aard met gegevens uit twee enquêtes met vier jaar tussentijd gehouden onder Tweede KamerledenGa naar eind(12). Deze studies voegden veel informatie over opvattingen en gedragingen van parlementsleden toe aan de studies van historici en juristen over parlementaire geschiedenis en over de regeling van de parlementaire werkwijze. Ook van politieke actieve belangengroepen weten we inmiddels in Nederland meer dan enkele decennia geleden. In 1975 verscheen een boek van de politicologen Mokken en Stokman c.s., waarin werd getracht de economische en politieke macht van bedrijven te meten door middel van een variant op de zogenaamde positiemethode. Bij deze methode in het machtsonderzoek tracht men inzicht in de machtsverdeling te krijgen door na te gaan wie de bekleders van bepaalde | |
[pagina 43]
| |
formele posities zijn. In dit geval ging het om dubbelfuncties in het Nederlandse bedrijfsleven, d.w.z. om meervoudige benoemingen van functionarissen in de raden van bestuur en commissarissen van de grootste ondernemingen en in organen van (semi-)overheidsinstellingen. Van de 86 onderzochte bedrijven bleken er 84 onderling te zijn verbonden door 873 dubbelfuncties, gedragen door 195 personen. Tussen de onderzochte bedrijven en de overheid bestonden 688 dubbelfuncties, gedragen door 191 personen. Hoewel dit onderzoek uit een oogpunt van de meting van macht zijn beperkingen heeft, is het toch een belangrijke bijdrage tot de kennis van machtsbases in Nederland. Een andere bijdrage is een rapport van Van Putten en anderen over ‘Haagse machten’. Dit rapport is gebaseerd op een onderzoek naar de totstandkoming van acht regeringsmaatregelenGa naar eind(13). Het onderzoek van Nederlandse politicologen richt zich behalve op de nationale ook op de lokale politiek. Vanuit de Rijksuniversiteit te Leiden is een onderzoek naar politieke verhoudingen in gemeenten uitgevoerd. Als resultaat daarvan verscheen een boek van de Amerikaanse politicoloog Morlan over opvattingen van burgers en bestuurders in 79 gemeenten, onder meer over de gekozen burgemeester, over de samenstelling van het college van burgemeester en wethouders en over de verhouding tussen kiezer en gekozenenGa naar eind(14). De afdeling bestuurskunde van de Technische Hogeschool Twente voert een vergelijkend onderzoek naar gemeentelijk beleid uit. Daarbij tracht men samenhangen na te gaan tussen kenmerken van gemeentelijk beleid aan de ene kant en kenmerken van het plaatselijke politieke systeem, met inbegrip van de gemeentelijke samenleving aan de andere kant. De gegevens zijn onder meer verzameld via omvangrijke enquêtes onder 342 gemeenten. | |
Vergelijkende politicologie.Met de vergelijkende politicologie bedoelt men doorgaans die tak van wetenschap die zich met het vergelijken van politieke systemen van verschillende staten of bepaalde elementen daarvan bezig houdt. Bekend geworden is de typologie van democratische politieke stelsels, die de inmiddels naar de Verenigde Staten vertrokken Nederlandse politicoloog Lijphart heeft ontworpen. Uitgaande van twee criteria, namelijk de homogeniteit of verzuildheid van de politieke cultuur enerzijds en de coöperatieve of concurrerende stijl van de politieke elites anderzijds, kwam hij tot vier typen van democratie. De centrifugale (middelpunt-vliedende) democratie is door haar verzuilde politieke cultuur en door de concurrentie tussen elites een onstabiel stelsel. Voorbeelden daarvan zijn de Duitse Weimarrepubliek en het hedendaagse Italië. De centripetale (middelpuntszoekende) democratie is door haar homogene politieke cultuur stabiel en kan de concurrentie tussen elites gemakkelijk verdragen. Voorbeelden zijn de Scandinavische en de Angelsaksische landen. De pacificatiedemocratie zou vanwege haar verzuilde politieke cultuur onstabiel moeten zijn, maar wordt gestabiliseerd doordat de elites als een kartel opereren, d.w.z. samenwerken. Voorbeelden zijn onder meer Nederland in de jaren 1917-1967, en Zwitserland. De karteldemocratie tenslotte, die Lijphart als de democratie van de toekomst beschouwt, is stabiel door de combinatie van een homogene politieke cultuur en een samenwerking tussen elites. Vanuit dergelijke ideeën, geïnspireerd door het denken over de verzuiling, heeft Lijphart zijn eerdere studies uitgebouwd tot een internationaal vergelijkend onderzoek over democratie in plurale samenlevingenGa naar eind(15). Enigszins in deze lijn ligt ook het proefschrift van De Swaan over coalitie- | |
[pagina 44]
| |
theorieën en kabinetsformaties. In deze studie zijn formele theorieën over coalitievorming toegepast op negen Europese parlementen sinds 1918. Eén van de conclusies is dat de positie van de partij op een sociaal-economische beleidsschaal een belangrijke determinant van het parlementaire coalitiegedrag isGa naar eind(16). Tot het brede terrein van de vergelijkende politicologie kan men ook een aantal andere proefschriften van Nederlandse politicologen rekenen, bijvoorbeeld dat van Van Niekerk over populisme en politieke ontwikkeling in Latijns Amerika, van Aquina over het wetenschapsbeleid in Nederland, West-Duitsland en Groot-Brittannië en van Hoetjes over corruptie in het openbaar bestuur in ontwikkelingslandenGa naar eind(17). | |
Internationale betrekkingen.Eén van de gebieden waarop verhoudingsgewijs veel Nederlandse politicologen actief zijn, is de studie van de internationale betrekkingen. Belangrijke deelgebieden daarbinnen zijn het onderzoek van het buitenlands beleid van Nederland; de Verenigde Naties; de Europese integratie; de problematiek van oorlog en vrede; de rol van multinationale ondernemingen. Over de Nederlandse politieke elite op het gebied van het buitenlands beleid hebben Baehr en anderen in 1976 op basis van een enquête een rapport uitgebracht. In hetzelfde jaar verscheen van Baehr een overzicht van de geschiedenis, de structuur, de doelstellingen en het functioneren van de Verenigde Naties. Een jaar later kwam Stokman met een proefschrift over stemgedrag en groepsvorming in de Verenigde NatiesGa naar eind(18). Op het gebied van de Europese integratie zijn naast politicologen ook juristen die zich in het grensgebied van de politicologie bewegen actief. Een reeks van publikaties over de organisatie en het beleid der Europese gemeenschappen is voortgekomen uit het John F. Kennedy Instituut te Tilburg onder leiding van Alting von Geusau. Daarnaast is er een proefschrift van De Vree over theorievorming inzake politieke integratieGa naar eind(19). Op het gebied van het vredes- en conflictonderzoek was de stuwende kracht lange tijd Röling, tot voor kort de leider van het Polemologisch Instituut te Groningen. Hij publiceerde onder meer boeken over oorlog en vrede en over polemologie. Ook uit het Studiecentrum voor vredesvraagstukken te Nijmegen kwamen een aantal publikaties voort, niet alleen over oorlog en vrede, maar ook over de rol van multinationale ondernemingen en de vakbeweging in de internationale politiekGa naar eind(20). | |
Politieke theorieën.Een afzonderlijk deelgebied van de politicologie is de studie van de politieke theorieën en hun geschiedenis. Nederlandse politicologen hebben aan dit onderwerp verhoudingsgewijs weinig publikaties gewijd. Lange tijd hebben Nederlandse studenten in de politicologie hun eerste kennis van politieke theorieën vanaf Plato tot heden moeten vergaren uit de buitenlandse handboeken. Na een aantal geschriften met een meer beperkte opzet verscheen pas in 1977 een boek van Van Gunsteren c.s., over klassieke politieke theorieën, vooral vanaf MachiavelliGa naar eind(21). Tot de publikaties over politieke theorieën kan men tot op zekere hoogte ook een aantal werken over progressiviteit en over democratie rekenen. In beide gevallen komen naast min of meer klassieke politieke theorieën ook resultaten van hedendaags empirisch onderzoek aan de orde. Progressiviteit en conservatisme zijn onderzocht in de dissertatie van Middendorp. Over politieke democratie verscheen recent een bundel onder redactie van ThomassenGa naar eind(22). | |
Bestuur en beleid.Over de positie van de bestuurskunde be- | |
[pagina 45]
| |
staan in Nederland verschillende opvattingen. Sommigen zien haar als een zelfstandige wetenschap, anderen als een deel van de politicologie, weer anderen als een geheel van wetenschappen - vooral delen van de economie, de politicologie, de rechtswetenschap en de sociologie - die samen het openbaar bestuur bestuderen. Ik beperk mij hier tot het vermelden van een aantal publikaties uit de jaren sinds 1970 over het openbaar bestuur en het overheidsbeleid. Rosenthal, Van Schendelen en Scholten kwamen in 1977 met een inleiding tot de studie van het openbaar bestuur. De drie hoofdonderwerpen zijn de organisatie, de politieke omgeving en het beleid. Aspecten van de organisatie van het openbaar bestuur kwamen ook aan de orde in studies van politicologisch gevormde bestuurskundigen rond prof. dr. H.A. Brasz aan de Vrije Universiteit te Amsterdam over bestuur in agglomeraties, de organisatie en werkwijze van enkele bestuursorganisaties en het contact tussen bestuursorganisaties en individuele burgersGa naar eind(23). Een steeds belangrijker plaats neemt in de Nederlandse politicologie en in de bestuurskunde ook de bestudering van overheidsbeleid in. Met verschillende aspecten van het brede proces van de totstandkoming van overheidsbeleid houden zich in zeker opzicht al die politicologen bezig, die onderzoek verrichten naar kiezers, politieke partijen, het parlement, belangengroepen, adviesorganen en nog wel meer. Naast de totstandkoming worden echter ook de inhoud en de effecten van overheidsbeleid steeds meer object van onderzoek. Belangrijke stimulansen voor de studie van beleid zijn sinds de jaren zestig gegeven door Kuypers aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Recent verscheen van hem een omvangrijk en origineel tweedelig werk over beginselen van beleidsontwikkeling. Onder redactie van Hoogerwerf verscheen een boek getiteld Overheidsbeleid, waarin resultaten van empirisch onderzoek en theorievorming een centrale plaats innemen. Verschillende aspecten van overheidsbeleid komen ook aan de orde in proefschriften over planning en over beleidsvrijheid van ambtenarenGa naar eind(24). | |
Evaluatie.Wie de huidige stand van de politicologie in Nederland met de startsituatie van 1948 vergelijkt kan niet anders dan een belangrijke vooruitgang constateren. Vóór 1948 was er in Nederland geen enkele universitaire leeropdracht, geen enkele student, geen enkele studierichting en geen enkel tijdschrift op het gebied van de politicologie. De wetenschappelijke studie van politieke verschijnselen was - doorgaans als slechts een onderdeel van hun taak - het werk van juristen, historici en in mindere mate ook economen, filosofen en sociologen. Thans zijn er vijf studierichtingen, zo'n 25 leerstoelen, bijna 2.000 studenten, ongeveer 1.000 afgestudeerden, een tijdschrift, een Kring voor Wetenschap der politiek en een Nederlandse (ZWO-)stichting voor wetenschappelijk onderzoek inzake politiek en openbaar bestuur. Thans zijn er ook zo'n 200 boeken en verscheidene honderden tijdschriftartikelen van Nederlandse politicologen. Deze publikaties liggen op alle bekende deelgebieden van de politicologie. Zij vormen, mede als resultaat van de gekozen theoretische uitgangspunten en de gehanteerde methodisch-technische benaderingen, een onmiskenbare en waardevolle aanvulling op de kennis die historici, juristen en anderen ten aanzien van de politiek hebben opgebouwd. In de Nederlandse samenleving wordt het belang van de politicologie steeds meer erkend. Het blijkt uit de posities waarop afgestudeerde politicologen terechtko- | |
[pagina 46]
| |
men. Het blijkt ook uit de vraag naar politicologische publikaties. Ook in internationale vakkringen heeft de Nederlandse politicologie een goede naam. Toch valt er nog veel te wensen. De belangrijke plaats die de politiek en het openbaar bestuur in de samenleving innemen, weerspiegelt zich nog onvoldoende in de toewijzing van financiële middelen voor het politicologisch onderzoek. De collectieve uitgaven omvatten in Nederland meer dan 65 procent van het nationaal inkomen. Het personeel dat direct of indirect in dienst van de Nederlandse overheid werkt, omvat ongeveer 20 procent van de beroepsbevolking. Tegelijk wordt steeds meer duidelijk dat de politiek en het openbaar bestuur er onvoldoende in slagen maatschappelijke problemen op te lossen. Sterker nog: politiek en bestuur worden zelf ook in vele opzichten als problematisch ervaren. Men spreekt van een tekort aan legitimiteit, democratie, doelgerichtheid, doeltreffendheid, doelmatigheid, weloverwogen taakverdeling en coördinatie in de politiek en het openbaar bestuur. Om deze problemen te helpen oplossen, is maatschappijwetenschappelijk onderzoek nodig, waaronder ook politicologisch onderzoek. De maatschappijwetenschappen, en in het bijzonder ook de politicologie, nemen in het totaal van de Nederlandse onderzoeksuitgaven nog een zeer bescheiden plaats in. De financiële middelen stromen - of druppelen - naar de politicologie via drie geldstromen. De eerste geldstroom loopt via de begrotingen van de universiteiten. In dit opzicht heeft de politicologie evenals de andere maatschappijwetenschappen een ongunstiger werksituatie dan de natuurwetenschappen, doordat het aantal studenten per staflid in de maatschappijwetenschappen verhoudingsgewijs hoog is. Daardoor blijft er relatief weinig tijd voor wetenschappelijk onderzoek over. De tweede geldstroom bestaat uit subsidies die worden toegekend door de Nederlandse organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO). Tot deze organisatie behoren stichtingen voor verschillende wetenschapsgebieden, waaronder sinds 1 januari 1980 ook de Nederlandse stichting voor wetenschappelijk onderzoek inzake politiek en openbaar bestuur (Nespob). Volgens de begroting ontvangt de Nespob voor 1981 f 730.000 aan subsidie, terwijl de totale begroting van ZWO 193 miljoen gulden omvat. Het leeuwedeel van de subsidies gaat naar de natuurwetenschappen. Alleen reeds de sterrenkunde ontvangt meer dan alle maatschappijwetenschappen samen. De derde geldstroom bestaat uit onderzoeksopdrachten van de overheid. Ook daarin hebben de politicologen slechts een zeer bescheiden aandeel. Van de duizend afgestudeerde politicologen in Nederland zijn er naar mijn schatting ongeveer tweehonderd als wetenschappelijk onderzoeker werkzaam. Deze onderzoekers kunnen slechts een bescheiden deel van hun arbeidstijd aan de research besteden, aangezien zij ook fikse taken op het gebied van het onderwijs en het bestuur hebben. Politieke en bestuurlijke beslissingen worden doorgaans vooral genomen op basis van intuïtie, ervaring, politieke oordelen, emoties en macht. Voorzover bij die beslissingen van wetenschappelijke kennis gebruik wordt gemaakt, is dat tot nu toe slechts voor een klein deel politicologische kennis. Uitbreiding van het politicologisch onderzoek kan er toe bijdragen politieke en andere maatschappelijke problemen te verduidelijken en op te lossen. Het minste wat de politicologie kan doen, is een aantal van de veronderstellingen die aan de activiteiten van politici, bestuurders en burgers ten grondslag liggen kritisch te overwegen en empirisch te toetsenGa naar eind(25). |
|