te laten. Maar hij wil nog vrijer: hij trekt er af en toe helemaal uit, naar een goedlinks land, Polen. Maar hij keert weer terug, in de schoot van de familie en die van Asta, die hem niet weigeren kan, ‘een abonnement op de moederschoot’ (53).
Samen vertegenwoordigen ze het zogenaamde kritische engagement en de ontmaskering daarvan. Uiteindelijk zijn niet in de ‘kille, kille maatschappij’ allen gelijk, maar wel in de moederschoot. Ben is zelden een man voor deze Asta, soms een vrouw, maar vaker een jong.
Asta is behalve moederdier, ook vrouw. Maar dan vrouw-absoluut, en niet vrouw in relatie tot een man. Vrouw-absoluut in wisselende aspecten, zoals de fasen van de maan, of de getijden van het jaar. ‘Maanmoeder’, noemt Samuel haar (11), en hij beschrijft haar in vier monologen: Asta Nebulosa's zomer (‘ik zwirrel het licht tegemoet’), Asta Ariadnes herfst (‘m'n rimpelingen wijken af’), Asta Dolorosa's winter (‘we vermoeden een witter dood’), en Asta Selenes lente (‘Ita Venus est!’). Zij is zichzelf genoeg, of wil dat tenminste. Asta staat hier voor Elckerlyc in de wisselende belichting van de roterende kosmische emotionele invloeden.
De roterende kosmische invloeden, in de twaalf tekens van de dierenriem zijn tegelijk in dit boek de magische cirkel waaruit Asta niet kan ontsnappen: het labyrint. Asta Ariadne noemt haar biograaf Samuel haar, en hij zet haar gevangen met het zevenkoppig monster van zijn boekconcept. Hij wil dat zij de draad weeft. ‘Ben ik nu eindelijk uit het labyrint?’ vraagt zij zich herhaaldelijk af (102). Eigenlijk maakt Samuel haar zo tot een soort ‘kruising’ van Ariadne en Theseus. In de oorspronkelijke mythe was het Theseus die ontsnapte uit het labyrint, Ariadnes draad als hulpmiddel gebruikend. Deze Asta Ariadne echter ‘heeft de onweerstaanbare neiging om een naveldraad te weven met een man’ (83). Zij maakt een aspirant-bruidegom (Theseus) dan tot een zoon. Als hij weg is, overeenkomstig de mythe, zit Asta Ariadne alleen. ‘Er is ook geen Dionysus in zicht, de wijngod die Ariadne tot zijn bruid neemt en aldus verhindert dat zij zich in zee zou werpen’ (83). Asta Ariadne krijgt geen tegenspeler-man. Zij valt namelijk steeds uit haar rol van vrouw in een rol van moeder.
Zo ontloopt Asta in feite die vrouwelijke component in zichzelf die de mannelijke nodig heeft om ermee in een soort conjunctie tot een creatief proces te komen. Dat vrouwelijke deel ontwijkt de conjunctie door te vluchten in het moederlijke. Ontweek zij die paren van tegenstelling niet in zichzelf, m.a.w. liet zij zichzelf zichzelf ontmoeten in een conjunctie tussen de vrouwelijke en mannelijke component, dan bracht dat de creatio op gang. Nu niet. Haar creativiteit neemt af. Zij twijfelt steeds sterker aan haar kunstenaarsschap.
Asta heeft het vaak over androgynie. Die houdt juist bovenbeschreven conjunctie in. Maar boven haar bed hangt een plaat van een hermafrodiet. Hij/zij wacht op vuur, zegt Asta. Het vuur, de goddelijke vonk, de inspiratie. Parfait Amour wordt geadverteerd als een feministische roman. Androgynie heeft alles met feminisme te maken, dat is waar. Maar androgynie wordt niet waargemaakt in Parfait Amour. Het boek laat wel een vrouw zien die - onder druk van de maatschappelijke omstandigheden - haar vrouwelijke component laat vermoederlijken, en voor haar mannelijke component vlucht. Hermafroditisme in plaats van androgynie, tanende creativiteit in plaats van groeiende creatio. Decadentie in plaats van New Age. Zou Parfait Amour dan, feministisch gezien, sarcastisch en berustend zijn bedoeld?
Maar daar is nog Samuel die dit alles beschrijft, en Asta gevangen houdt in zijn romanconcept en zijn labyrint. Asta levert hem dagboekfragmenten, en brieven. Maar daarin dekt ze zich meer in, dan dat ze zichzelf aan hem ont-dekt. Zij vertroebelt hun relatie zo met misleidingen en bedrog, de enige wegen waarin de vrouw aan de inperkende manheerschappij nog kon ontsnappen. Ook hier weer ironie: parfait amour!
Elckerlyc, de som van al deze mensen en hun onderlinge relaties, de vrouwmannelijke ‘iedereen’, kent geen eerlijkheid tussen de verschillende subpersoonlijkheden van haar/zijn ik. Samuel loopt nooit parallel aan Asta, Asta en Ivan en Lena en Ben en de anderen voeren een schijncommunicatie, wantrouwend, boeiend, cerebraal, decadent, wanhopig, zoals iemand in duizend scherven overhoop kan liggen met zichzelf. Niet in staat meer om dan ook maar iets echts te creëren. Het werkelijke alomvattende proces van creatio blijft een droombeeld voor Elckerlyc die de onverzoenlijke tegendelen in zichzelf niet tot harmonie en conjunctie weet te brengen. Parfait Amour blijft een zoete likeur waar men dorst van overhoudt. Lucienne Stassaert had vóór Parfait Amour al bekendheid gekregen door poëzie (o.a. Vergeten grens, 1974) en poëtisch proza (Het stenenrijk, 1973; Een kleine zeeanemoon, 1975). Daarnaast door hoorspelen en televisiestukken (o.a. Best mogelijk, 1975). In deze eerste roman combineert zij de verworvenheden opgedaan in lyriek, lyrisch proza en dramatiek: de (sub)personnages naderen en ontwijken elkaar in een indringende, vaak evocatieve en daardoor zeer rechtstreekse taal. Hun onderlinge relaties worden hierdoor, én door een perfecte ‘timing’, opgevoerd tot een zeldzame spanning en intensiteit.
Hanneke van Buuren.
Lucienne Stassaert, Parfait Amour. Uitgeverij Corrie Zelen, Maasbree, 1979, 205 pag., paperback.