| |
| |
| |
Nederlandse taal- en cultuurpolitiek
| |
| |
De Franse Nederlanden
Frans-Vlaanderen: Actualiteiten.
Culturele informatie:
● De geschiedenis van de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen. Zo luidde het thema van de academische zitting ter gelegenheid van de 12e Frans-Vlaamse culturele dag te Hulst op 31 mei 1980.
De openingswoorden werden gesproken door de voorzitter van de Stichting Zeeland-Frans-Vlaanderen Drs. A.G.U. Hildebrandt en door de burgemeester van Hulst P.J.G. Molthoff. Hierna werd het eigenlijke onderwerp aangesneden. De eerste spreker Dr. M. Nuyttens behandelde de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen tot 1918. 250 jaar geschiedenis moeten doornemen is natuurlijk heel wat. Praktisch gezien kwam het er voor de spreker op neer dat hij de aanwezigen een zo duidelijk en volledig mogelijk beeld van de evolutie van het verschijnsel bracht. Daartegenover kon Dr. E. Defoort die de periode 1918-1945 voor zijn rekening nam, een meer interpretatieve uiteenzetting brengen. De Frans-Vlaming F. Persyn had het over de recente ontwikkelingen. Hoewel hij in zijn betoog positieve taal sprak, voegde hij er aan het eind terecht een aantal waarschuwende noten aan toe. Hij spoorde aan tot voorzichtigheid daar waar de neiging bestaat om de Frans-Vlaamse zaak op politiek vlak te brengen. Het opwekken van ideologische tegenstellingen binnen de Frans-Vlaamse Beweging zou het actiefront uiteenslaan en voor de beweging noodlottig kunnen zijn. Voorts wees hij erop dat het probleem van het onderwijs van het Nederlands niet als een tweederangs aangelegenheid mag worden beschouwd. En ten slotte constateerde hij dat de Frans-Vlaamse Beweging zich moeilijk kan loskoppelen van de hexagonale context. Daarom ook pleitte hij voor een oplossing van het Frans-Vlaams probleem in Europees perspectief en richtte een oproep tot het lenigen van de Frans-Vlaamse behoefte aan culturele ontgrenzing. Hierna werd de zitting gesloten.
Na de lunchpauze volgde nog o.a. een optreden van de Frans-Vlaamse zang- en dansgroep ‘De Sprinkhaanders' uit Steenvoorde. Met deze 12e Frans-Vlaamse culturele dag te Hulst 1956-1961; 1975-1980, is wellicht een eind gekomen aan wat wij de culturele begripsassociatie Hulst-Frans-Vlaanderen kunnen noemen. Er wordt immers uitgekeken naar andere plaatsen waar de Frans-Vlaamse culturele dag kan worden ingericht, wat natuurlijk niet betekent dat Hulst in de toekomst niet meer als gaststad kan fungeren. De innovatie waarvoor men opteert, kan de interessesfeer in Nederland voor Frans-Vlaanderen stellig opentrekken.
● De 19e Vlaamse cultuurdag te Ekelsbeke op 13 juli 1980 heeft het vermoeden bewaarheid dat de nieuwe strategie van hechte samenwerking tussen de diverse groeperingen die de Frans-Vlaamse Beweging uitmaken, een belofte voor de toekomst is. Zo meldde voorzitter Robert Hennart van het ‘Comité Flamand de France’ niet zonder enige trots dat de werking van het Comité zich niet langer in hoofdzaak op het terrein van het wetenschappelijk onderzoek of de wetenschappeljike reflectie situeert, maar dat het Comité voortaan ook als pressiegroep van zich zal laten horen. Het Comité heeft immers een gemeenschappelijke petitie ten voordele van het gebruik van de volkstaal in kleuter- en lager onderwijs in haar definitieve vorm gegoten; verder werd niet alleen het initiatief voor een autonome radio krachtdadig gesteund, maar werd ook heftig ge(re)ageerd tegen de recente confiscatie van Radio Uylenspiegel. Hiermee logenstrafte Hennart elke bewering dat het Comité ingesluimerd zou zijn. Ook de niet onaardige aangroei van de ledenlijst van het Comité gold voor Hennart als een bewijs dat het zijn beweging voor de wind gaat.
Maar ook ‘Menschen Lyk Wyder’ ziet zijn ledenaantal toenemen. Voorzitter Régis Demol staafde het succes dat zijn beweging bij de jongeren kent. Hij beloofde een onverminderde strijd ten voordele van de Vlaamse volkstaal, ten voordele van het Algemeen Nederlands die hij de taal van de toekomst noemde, ten voordele van het onderwijs van de Frans-Vlaamse geschiedenis. Net als Hennart had ook hij het over de samenwerking met de andere groeperingen waarbij hij bij wijze van voorbeeld allusie maakte op het Frans-Vlaams cultureel charter dat volop in de fase van opstelling is. Ten slotte kregen wij de primeur dat Radio Uylenspiegel vanaf 24 juli, en dit ter gelegenheid van het wereldcongres van de ‘Internationale Vereniging ter Verdediging van Bedreigde Talen en Culturen’ te Belle (24-27 juli 1980), als een feniks uit zijn asse zou herrijzen. Dit alles konden wij horen op de namiddagzitting. Wij hadden reeds een voorsmaak van krachtige taal gekregen toen Inleider pastoor Georges Decalf van Ekelsbeke het gehoor tot bewustwording opriep van een dubbel gevaar dat de Frans-Vlaamse Westhoek bedreigt: het gevaar dat de immigratie naar Usinor met zich brengt en het gevaar uitgaand van de zoekers naar zuivere lucht. De Westhoek wordt werkelijk totaal ontwricht door de assimilatieproblemen van en met de eerste soort immigranten; de termietenkolonies gevormd door de tweede soort dreigen de streek totaal te destrueren. Daarna stelde Christiane Lesage het kasteel Vandamme in Kassel voor en bracht André Demedts enkele gedichten van Guido Gezelle. Een boeiende uiteenzetting over de figuur Emiel Coor- | |
| |
naert werd verzorgd door M. Spanneut, decaan aan de Vrije Universiteit Rijsel. De spreker baseerde zich hierbij op de briefwisseling die hij met Coornaert voerde.
Hij getuigde van de grote verdiensten van Coornaert die de Frans-Vlamingen van de Westhoek wakker wilde maken uit hun toestand van ‘de bons sauvages pittoresques’. Spanneut gaf ook de kleine kanten van Coornaert in overweging. Coornaert dacht immers ten onrechte Frans-Vlaanderen te moeten vrijwaren voor linguïstische en politieke annexatie. Als verdediger van de volkstaal verzette hij zich al te emotioneel tegen het Algemeen Nederlands die hij een hybride taal zonder wortels noemde. Daarnaast was hij geobsedeerd door het denkbeeld van separatisme dat hij achter elke actie zag. Op Dr. Hugo Ryckeboers voorstelling van zijn Woordenboek van de Vlaamse dialekten volgde het verslag van de activiteiten van de Frans-Vlaamse bewegingen waar ik het reeds eerder over had. Het was uiteindelijk Dr. Daniël Merlevede, voorzitter van het ‘Komitee voor Frans-Vlaanderen’ die met een dankwoord aan pastoor Decalf de vergadering sloot.
Deze 19e cultuurdag had verder zijn traditionele ingrediënten: een tentoonstelling in het kasteel, een tweetalige hoogmis opgeluisterd door het koor ‘Duinengalm’ uit Oostende, een aperitief-concert, een volksfeest met ‘De Eglantier’ uit Heule o.l.v. W. Vandersteene, ‘De Sprinkhaanders’ uit Steenvoorde o.l.v. M. Loosen, ‘De Kreupelaer’ uit De Moeren en ‘De Voorvechters’ uit Kassel.
● Het is ruim een jaar geleden dat de Franse staatssecretaris voor onderwijs Jacques Pelletier met zijn improvisatorisch hervormingsplan voor het onderwijs voor heel wat ophef zorgde (cf. O.E., 4/1979, p. 623-624). Op 12 juni van dit jaar heeft hij te Parijs een persconferentie gehouden. Zijn bedoeling was een voorlopige balans op te maken. Veel had het natuurlijk niet te betekenen. De experimenten op het niveau van het onderwijs van vreemde talen zullen volgend schooljaar voortgezet worden. Dat hadden we al kunnen vermoeden. In juli 1981 zullen dan de pedagogische gevolgtrekkingen gemaakt worden. Om het een en ander wat officiëler te doen voorkomen, is in maart 1980 een raad voor de verspreiding van vreemde talen opgericht. Eén maand voor de zomervakantie maakte die zelfs al werk van het vormen van werkgroepen. Het is veelzeggend dat men ook het onderwijzend personeel, de inspectie en de syndicaten meer en meer bij het hervormingsplan tracht te betrekken. Aan deze instanties om niet met zich te laten sollen!
● Sedert 19 mei 1980 heeft Frans-Vlaanderen zijn eigen legale regionale zender, nl. ‘Fréquence Nord’. Hiermee werd de eerste stap gezet naar decentralisatie van het door de staat gemonopoliseerd radiobeleid. Fréquence Nord is evenwel vooralsnog een experiment. Als na verloop van één jaar blijkt dat de zender de regionale verwachtingen niet kan inlossen, wordt deze weer opgedoekt. Dat de officiële Franse radio hier de toer van de regionale radio opgaat, heeft uiteraard wel iets te maken met de vrome wens de talrijke vrije of illegale zenders in de regio uit te schakelen. De regionale expressie op Fréquence Nord blijkt echter uiterst beperkt te zijn. Per dag is er één uurtje voorzien voor een soort vrije tribune waar verkozenen, vertegenwoordigers van de diverse bewegingen... aan mee kunnen werken. In reactie op het povere radioregionalisme van Fréquence Nord en op het staatsmonopolie zijn de illegale zenders met vernieuwde kracht in de ether gekomen: Radio Lille 80, Radio Quinquin, Radio Uylenspiegel, Radio lei l'ombre, Radio Lafleur... Hiertegen is dan weer de repressie van overheidswege versterkt. Zo werd bijvoorbeeld op 22 juni 1980 de Vlaamse culturele zender Radio Uylenspiegel in beslag genomen. Maar Radio Uylenspiegel komt terug. Ook de andere zenders laten zich niet ontmoedigen. Eén van de elementen die ze enorm sterkt, is het feit dat heel wat officiële personen en instanties ze gunstig gezind zijn. Kortom, in Frans-Vlaanderen woedt op dit ogenblik een etheroorlog waarvan de laatste slag vooralsnog niet blijkt geleverd te zijn.
● Antenne 2 heeft een serie van 3 uitzendingen over het Noorden-Nauw-van-Kales in de ether gestuurd: op 15 juni 1980 Voyage au pays de la bière, op 22 juni Chroniques de Flandre, en ten slotte op 28 juni Remembrance. Het geheel, Par amour, par hasard, le Nord, was een realisatie van Martine Lefèvre.
Chroniques de Flandre, toevallig aan de Frans-Vlaamse Westhoek gewijd, was veruit de beste uitzending van de drie. In deze nationale tribune vormden R. Demol, J.P. Sepieter en G. Decalf de spreekbuis van de lokale ontevredenheid over het dreigend identiteitsverlies en de oorzaken aan de basis. Ze brachten een duidelijk beeld van het wezen van de Frans-Vlaamse Beweging in het algemeen en van het cultureel reveil in het bijzonder. In wat zij een kwestie van dood of leven noemden, gaven zij alvast de weg naar het leven aan.
In de drie afleveringen zaten nogal wat clichés. Het eerste programma was op dit punt ronduit bedroevend. Het had bovendien ook al de banale titel tegen zich. Met de twee andere afleveringen is nogmaals bewezen hoe moeilijk men in dergelijke traditionele reportages buiten een aantal gemeenplaatsen kan. In Le Soir van 25 juni 1980 vond ik een vermeldenswaardige kritiek van André Thirifay. Deze betreurt het dat men de Frans-Vlaamse Beweging bijvoorbeeld te weinig heeft uitgediept. Zo
| |
| |
had hij gaarne vernomen of ‘le grand bouillonnement flamand’ bij ons een invloed heeft op Frans-Vlaanderen, of bepaalde politieke stromingen hiervan de weerspiegeling zijn... Als dit een bewijs van verontrusting is, dan heeft het programma blijkbaar bepaalde verwachtingen ingelost.
● Volgens het oorspronkelijke opzet had het ‘Musée d'Art Contemporain’ te Duinkerke dit jaar afgewerkt moeten zijn. Nu blijkt echter dat men nog niet aan de eerstesteenlegging toe is, of toch, misschien in oktober... Als alles verder naar wens verloopt, dan zal het museum in 1982 zijn eerste bezoekers ontvangen.
In 1982 zou ook het ‘Musée d'Art Moderne’ te Villeneuve-d'Asq klaar zijn. Op 23 mei 1980 had de eerstesteenlegging plaats van een complex dat uit twee vleugels zal bestaan, onderling verbonden door een hall. De ene vleugel wordt als expositieruimte ingericht, de andere zal een informatieruimte, een bibliotheek, een leeszaal, een conferentiezaal, ateliers... bevatten. Het museum zal opgebouwd worden rond de Masurel-schenking, die uit een 200-tal werken bestaat. Picasso, Braque, Léger, Modigliani, Miro, Klee, Derain, Rouault, Van Dongen, Bauchant... moeten het ons mogelijk maken een idee te vormen van het begin van de moderne schilderkunst. Net zoals de Masurelschenking evenwel méér is dan een verzameling schilderijen, zal het ‘Musée d'art moderne’ wel méér zijn dan de verzameling Masurel. Het museum is ook interessant gelegen: in het centrum van een agglomeratie die toch ruim één miljoen inwoners telt, in de nabijheid van de universitaire campus en vlak bij de autoweg Rijsel-Gent.
● Van 24 tot 27 juli 1980 had in het Frans-Vlaamse stadje Belle het 8e Wereldcongres van de Internationale Vereniging ter Verdediging van Bedreigde Talen en Culturen (A.I.D.L.C.M.) plaats. De inrichters van het congres hadden gezorgd voor een boeiend programma dat omlijst was met een aantal feestelijkheden die de nadruk legden op de Frans-Vlaamse cultuur. Wat de belangstelling betreft, mag het congres ongetwijfeld een succes worden genoemd. Het aantal anderstaligen was zelfs zo groot dat de talen waarin het congres gevoerd werd (Duits, Engels, Nederlands, Frans), de spraakverwarring niet altijd konden ondervangen.
Ik ga even in op twee van de vele conferenties die te Belle gehouden werden.
De eerste is die over de Europese instellingen ten overstaan van de eisen van de etnische en taalkundige minderheden door Drs. Yvo J.D. Peeters. De spreker rechtvaardigde allereerst de incisieve inzet van zovelen voor een eigen volksbestaan, eigen taal en eigen cultuur. De veelheid van culturen en de verscheidenheid van volkeren is niet een struikelblok voor een Verenigd Europa, integendeel, de weg naar de Europese dimensie leidt langs de volkeren. Daartoe wordt ondubbelzinnig de afbouw van de gevestigde staten voorondersteld: dit door het overhevelen van bevoegdheden naar het Europese niveau enerzijds, door het erkennen van de autonomie der volksgemeenschappen anderzijds. Meteen kon Peeters het eigenlijke onderwerp aansnijden. Zijn uiteenzetting spitste zich toe op wat hij ‘de twee Europa's’ noemde, het grote Europa of de Raad van Europa en het kleine Europa of de Europese Gemeenschap en het Europees Parlement.
In 1949 ondertekende de Raad van Europa het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Om de naleving van het verdrag te waarborgen, werden een gelijknamige Commissie en een gelijknamig Hof geïnstalleerd. Onder de grondrechten van het verdrag zijn er een aantal in essentie van belang voor etnische groepen. Interessant is dat in uitvoering van artikel 25 ook het individuele klachtrecht opgenomen werd. Zeven landen echter (w.o. Frankrijk, Spanje, Griekenland) hebben dit recht niet erkend. Daarom riep Peeters de vergadering op de staten die dit recht genegeerd hebben door pressie tot het onderschrijven ervan aan te zetten. Het gaat hier immers om landen die doelbewust het bestaan van binnen hun grenzen wonende volkeren en minderheden negeren. Dit verdrag als zodanig zou bovendien ook door de Europese Gemeenschap geratificeerd moeten worden. Binnen de Raad van Europa werd verder in 1956 de Conferentie van Europese Lokale Besturen opgericht die sedert 1975 de Conferentie van Europese Lokale en Regionale Besturen geworden is. Het was in het Ierse Galway dat in 1975 de Eerste Conventie van de Regionale Besturen der Periferische Regio's gehouden werd. Artikel 6 van de Verklaring van Galway vroeg de bevoegde nationale en internationale instanties de nodige maatregelen te nemen ter bescherming en bevordering van de taal en de cultuur der periferische etnische gemeenschappen die dikwijls met verdwijning bedreigd worden. In 1978 werd de Tweede Conventie over de Problemen van de Regionalisering gehouden, ditmaal te Bordeaux. Acht artikelen van de Conventie omschrijven de inhoud, betekenis en functie van de regio voor Europa, zestien artikelen behandelen meer economische aspecten, tien artikelen handelen over regio en cultuur en nog eens vijf artikelen hebben het over ervaringen van staten met geregionaliseerde of federale structuur. Artikel 31 bijvoorbeeld zegt:
‘De bevordering van de regionale culturen is een onvervangbaar element voor de opbouw van een Europa dat de culturele en taalkundige verscheidenheid eerbiedigt. Het streven naar een tus- | |
| |
sen de regio's in evenwicht gebrachte ontwikkeling van Europa mag in geen geval beperkt blijven tot de economische en sociale ontwikkeling. De cultuur zelf is een essentiële factor van de regionale ontwikkeling in het algemeen.’
Volgens Peeters hebben de regionale gezagsdragers, de vertegenwoordigers van de Europese volkeren en de verantwoordelijken van de strijdorganisaties de draagwijdte van deze artikelen als leidraad voor een democratisch Europa, gebaseerd op de volkeren en regio's, niet op haar waarde geschat. Het zijn dan ook hier opnieuw de volkeren en minderheden zelf die hun rechten moeten afdwingen.
De Europese Gemeenschap als essentieel economische structuur heeft op het eng culturele vlak nauwelijks bevoegdheden. Alleen via materiële en structurele aspecten van het cultuurbeleid kan van enige impact gesproken worden, aldus Peeters. Interessant om te vermelden is dat in 1975 het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling opgericht werd. Dit fonds dat zuiver economisch is, werkt sterk centraliserend en is derhalve dringend aan hervorming toe. Opnieuw werk aan de winkel voor de drukkingsgroepen. En dan is er ook nog het Europees Parlement. De rechtstreekse verkiezingen hebben o.a. bij de verdedigers van de rechten van de volkeren en minderheden grote verwachtingen gewekt. Ten onrechte. Aan de eigenlijke bevoegdheden van het Europees Parlement werd niet geraakt. Bij de verkiezingen hebben verschillende staten er zelfs naar gestreefd om regionalistische en volksnationale partijen op een zijspoor te zetten. Toch zijn er enkele gelukkige uitzonderingen geweest die de Europese drempel genomen hebben. Met een opsomming van de acties van deze personen kwam Peeters aan het eind van zijn uiteenzetting.
De tweede conferentie die ik belicht, is de slottoespraak van Maurits Coppieters, lid van het Europees Parlement. Ook hij ging uit van de overtuiging dat er geen tegenspraak is tussen het ijveren voor de hervorming van de verstarde en ondoelmatig geworden structuren van de nationale staten en het opkomen voor een levenskrachtig één Europa. De volksgemeenschappen en regio's vormen het nieuwe levenskader van de Europese mens in de optiek van Coppieters. Eén van de hoofdtaken van het Europees Parlement is een eind te maken aan de bestaande culturele verdrukking van minderheden en ervoor te zorgen dat ook minderbedeelde volksgemeenschappen en regio's de kans op een volwaardige culturele ontplooiing krijgen. Tenslotte sprak hij zijn bezorgdheid uit over de reactie van Parijs en het officiële Frankrijk op de initiatieven van de regionalisten. De afweermechanismen die zij gebruiken telkens als regionale verlangens de kop opsteken, noemde hij een bedreiging voor de culturele ontplooiing van Frankrijk. Door repressief op te treden tegen uitingen van regionaal of volksnationaal bewustzijn doen Parijs en Frankrijk zichzelf onrecht aan. Bovengenoemde stromingen zijn immers symptomatisch voor een vernieuwing van onze beschaving, voor een onstuitbare drang naar authenticiteit.
Aan het congres zat uiteraard ook een concrete kant. Zo waren wij er getuige van hoe de vertegenwoordigers van de diverse minderheden in onderlinge samenwerking een aantal algemene en een aantal bijzondere resoluties in hun definitieve vorm goten.
| |
Publikaties:
● Na Brieven van J.M. Gantois aan V. Celen (I. 1925-1939) (Ons Erfdeel) 2/1980, p. 305) is nu ook Gantois' correspondentie met Celen tussen 1941 en 1951 verschenen.
Uit de periode 24 augustus 1939-9 april 1941 is er blijkbaar niets bewaard gebleven. Het kan toeval zijn, maar ik wijs er toch even op dat in dezelfde periode het ‘Vlaams Verbond van Frankrijk’ al zijn activiteiten opgeschort had. Verder resten er ons maar een 13-tal brieven uit de oorlogsperiode en deze zijn dan nog alle geschreven in 1941 en 1942. Ze bevatten hoofdzakelijk publicistische afspraken. We kunnen wel aannemen dat het een en ander zoek is geraakt, maar de verkoeling van de vriendschap Gantois-Celen naar aanleiding van meningsverschillen inzake de gedragslijn die men zou kiezen tijdens de bezetting is wel de meest plausibele verklaring voor deze schaarste. Het duurt tot 1948 alvorens de contacten Gantois-Celen hun vroeger ritme terugvinden. Uit deze periode vinden we dan ook een aantal bijzonder interessante brieven afgedrukt. Op de vroegere meningsverschillen tussen Gantois en Celen wordt wel nog even gealludeerd, maar voor de rest moet de lezer zelf het breukpunt situeren. Wel incrimineert Gantois zijn vervolging na de oorlog en rekent hij af met diegenen die zijn culturele actie wilden fnuiken door ze onder voorwendsel van collaboratie op het politieke vlak te transponeren. Déze brieven van Gantois zijn een onmisbare bron voor de vroegste geschiedenis van het ‘Komitee voor Frans-Vlaanderen’. Ze geven ons verder een beeld van de psychologie van Gantois die zonder de Frans-Vlaamse realiteit onder ogen te zien zijn ideeën wil doordrijven op dezelfde wijze als voor 1940. Vandaar dat hij de pogingen van diverse personen en het KFV om de Frans-Vlaamse Beweging weer op gang te brengen als te mak afwijst.
Brieven van J.M. Gantois aan V. Celen (II. 1941-1951) staat op naam van Dr. Eric Defoort en Beatrijs Balcaen. In een derde deel zal de briefwisseling van
| |
| |
1951 tot 1956 worden uitgegeven.
Eric Defoort en Beatrijs Balcaen. Brieven van J.M. Gantois aan V. Celen (II. 1941-1951), ‘Bibliotheek De Franse Nederlanden’. KULAK, Kortrijk, 1980, 121 blz.
● Aan de universiteit van Rijsel is er een werkgroep van geografen die zich Laboflux noemt. Eén van de specifieke domeinen waarop haar collectief onderzoek zich toespitst is de impact van internationale, administratieve, historische, linguïstische... grenzen op het grensoverschrijdend gemeenschapsleven van die mensen die op grond van staatstructuren of regionale structuren met een dergelijke realiteit geconfronteerd worden.
Het resultaat van een studie in dit verband vind je in het cahier: Flux, limites territoriales, régionalisation. Hoewel dit werk nog twee andere interessante artikelen bevat, beperk ik me hier tot D. Vermanders Frontières et relations humaines, le cas des agglomêrations dêdoublêes de la Moyenne Vallée de la Lys, een onderwerp dat meer aanspreekt dan de andere bijdragen.
Vermanders studie richt zich op drie Frans-Belgische agglomeraties: het Franse en het Belgische Komen, het Franse Wervik-Zuid en het Belgische Wervik, het Franse Halewijn en het Belgische Menen. Vermander toont aan dat ‘Frankrijk’ en ‘België’ wel economisch van mekaar aan het weggroeien zijn, maar dat er toch een zekere demografische symbiose blijft. Alleen worden humane factoren bij in nationale optiek afgestemde plannen van aanleg als niet-prioritair beschouwd. Vermander gaat uitvoerig en genuanceerd in op de betekenis van de taalgrens. De culturele betrekkingen tussen het Franse en het Belgische Komen zijn natuurlijk intenser dan tussen Wervik-Zuid en Wervik, Halewijn en Menen. Kortom, de auteur brengt een boeiende analyse van de situatie van drie agglomeraties die maar al te zelden als stedelijke eenheden benaderd worden. Daarbij doet hij terzelfdertijd een aantal toestanden uit de doeken die voor ons grove anomalieën lijken te zijn, maar voor de lokale autoriteiten factoren zijn waarmee terdege rekening dient te worden gehouden. Zo denk ik aan het fenomeen van de dubbele nationaliteit of aan bepaalde legislatieve beschikkingen op electoraal vlak. Als gevolg van de Belgische kieswetgeving kan geen enkele burger van Belgische nationaliteit die in Frankrijk woont, ingeschreven worden in de stemlijsten van Belgisch Komen, Wervik of Menen; als gevolg van de Franse kieswetgeving die bepaalt dat niet alleen de inwoners van een gemeente, maar ook bepaalde andere personen onder bepaalde voorwaarden in de betreffende gemeente mogen stemmen, kan een Franse staatsburger die in België woont wel in het Franse Komen, Wervik-Zuid of Halewijn ter stembus trekken. Het klinkt paradoxaal, maar in Halewijn bijvoorbeeld zijn 8 à 9% van de ingeschreven kiesgerechtigden in België gedomicilieerd.
Ik stip nog even aan dat Vermander ook een samenvatting in het Nederlands brengt.
F. Lentacker, J.P. Renard, D. Vermander, Flux, limites territoriales, rêgionalisation, cahier no. 2 in de reeks Cahiers du laboratoire ‘Flux et organisation de l'espace dans l'Europe du Nord-Ouest’, Université des Sciences et Tecbniques de Lille, F-59655 Villeneuve d'Ascq, 1980, 132 blz.
● Bij uitgeverij De Clauwaert v.z.w. is de historische roman De dagen van Hondschoote van Jaak Stervelynck (pseudoniem van Henri Vergote) verschenen. In het Frans-Vlaamse stadje Hondschote werd op een julinacht in 1566 de eerste hagepreek gehouden. In datzelfde jaar barstte ook daar de Beeldenstorm los. Het boek van Jaak Stervelynck evoceert, via het fictieve hoofdpersonage rustend pastoor Mahieu De Cotter, de gruwelen die naar aanleiding van bovengenoemde tijdsverschijnselen tussen 1566 en 1569 als een vloek op het huidige Frans-Vlaanderen en tal van Vlaamse steden neerkwamen. Door het feit dat de auteur zich grondig geïnformeerd heeft over geschiedkundige achtergronden en feitelijke gegevens en dat hij telkens de juiste link gelegd heeft wordt de lezer een pregnant tijdsbeeld meegegeven. Drie van de hoofdfiguren nl. Jakob Van Heule, Jan Caemerlynck en Sebastiaan Matte zijn historisch. Dat het het werk niet aan kwaliteit ontbreekt, leid je ook af uit de psychologische scherpte waarmee de tragiek van antiheld van onze schrijvende verteller Mahieu De Cotter in het geheel verwerkt is.
Jaak Stervelynck, De dagen van Hondschoote, Uitg. De Clauwaert v.z.w., 1979, 158 blz.
● De Frans-Vlaming Patrick Bollier heeft een heel interessante brochure geschreven over de evolutie van de ‘Vlaamse’ taal in Frans-Vlaanderen. Bollier heeft zijn studie nu wel niet zo rigoureus geografisch begrensd, maar het is toch duidelijk dat hij de Frans-Vlaming wil bereiken. De auteur bouwt zijn uiteenzetting op een strikte kronologie. Hij geeft toe dat hij enkel een recapitulatie beoogt van wat reeds lang geweten is en derhalve geen linguïstische of wetenschappelijke pretenties heeft. En inderdaad, hij baseert zich op een aantal publikaties die hun degelijkheid bewezen hebben. Bollier verdient echter onze waardering omdat hij enkel om de feiten zelf uit deze publikaties put, niet om hun auteurs na te praten. Eén voorbeeldje moge volstaan. Hij betreurt het feit dat bij het begin van deze eeuw veel verzet is gerezen tegen het Algemeen Nederlands en formuleert dienaangaande de volgende vraag en bedenking: ‘Mais, cette opposition au néerlandais n'était-ce pas se battre et militer à cóté
| |
| |
du problème et faciliter l'implantation définitive du monolinguisme français dans la Flandre française? Aujourd'hui, le Westhoek paie cher de ne pas s'être tourné vers le néerlandais comme l'ont fait les Flamands de Belgique.’ (p. 51). Een andere verdienste is dat de Frans-Vlamingen aan dit werk een overzichtelijke en volledige monografie over de ‘Vlaamse’ taal in Frans-Vlaanderen hebben. Treffend is ook de serene indruk die Bollier maakt. Uit de slotbladzijde licht ik de volgende ideeën: ‘ (...) il faut promouvoir l'enseignement du néerlandais (à défaut du flamand) et lui assurer une continuité sur toute l'échelle et sur toute la carte scolaire, de la sixième aux plus hautes études de Dunkerque à Lille. Ainsi, le Flamand de France prendra conscience d'une mise en valeur officielle sinon de sa langue populaire du molns d'une langue qui regroupe la grande familie linguistique à laquelle elle appartient. Alors, ce flamand, soucieux de l'avenir scolaire et professionnel de ses enfants, ne craindra plus, comme par ie passé, d'orienter ceux-ci vers l'apprentissage du néerlandais et de la culture de ses ancêtres. A cóté de ces possibilités continues et généralisés de l'enseignement du néerlandais, il faudrait appllquer la loi Deixonne de 1951 (qui prévoit une heure dans l'empioi du temps à l'enseignement des parlers régionaux (en y excluant le flamand) à l'étude du flamand populaire. Enfin, les études de néerlandais ou de flamand et la prise de conscience de notre culture ne doivent pas avoir comme toile de fond l'opposition à la culture française.’ (p. 56). Bollier pleit voor
een oplossing van de Frans-Vlaamse culturele problemen via de weg van de voorzichtige diplomatie.
Liggen de zaken echter wel zo eenvoudig?
Patrick Bollier, Evolution de la langue flamande, Bulletin de documentation in de reeks Dossiers pédagogiques et documentaires, uitgegeven door de Ligue française de l'enseignement et de l'éducation permanente, 1979, 80 blz., 30 FF. Te verkrijgen via de auteur, p.a. Route Nationale 16, F-59189 Steenbecque.
● Nog even de toeristische toer op met twee nieuwe reisgidsen. De eerste is de Guide Kronenbourg du Nord-Pas-de-Caiais authentique van André Gamblin. Hij is heel praktisch en uiterst gedetailleerd en biedt ons kwalitatief heel wat meer dan het soort zielig amateuristische gidsen dat de markt overspoelt. Er zijn gidsen die opsnijden over alles wat het Vlaams karakter van de regio typeert, maar over het voortleven van de volkstaal in de Frans-Vlaamse Westhoek reppen zij met geen woord. Gamblin is gelukkig een consequent man. Het blijkt ook elders, Bepaalde belangrijke plaatsen komen niet in de index voor. Ik denk aan Toerkonje, Halewijn, Ekelsbeke... De reden om er een lelijk itempje aan toe te voegen? Toch niet. Gamblin heeft alle burgemeesters van de regio aangeschreven om zijn vragenlijst te beantwoorden. Van de 1500 zijn er zo'n 300 op zijn verzoek ingegaan. De anderen hebben gewoon ongelijk gehad!
De tweede die ik hier ook nog even signaleer, is de autogids Le Nord en Pas-de-Calais van Alain Coursier.
André Gamblin, Guide Kronenbourg du Nord-Pas-de-Calais authentique, Ed. Ramsay, Paris, 1980, 680 blz., 57,9 FF.
Alain Coursier, Le Nord en Pas-de-Calais, Uitg. Lannoo, Tielt, 1980, 208 blz. 398 BF.
Luc Verhaeghe.
|
|