Kopstukken van de Vlaamse Beweging.
Onder de titel Kopstukken van de Vlaamse Beweging zijn drie biografische studies o.l.v. Prof. Dr. L. Wils verschenen. Janine Beyers-Bell handelt over Jan van Rilswijck (1853-1906), Dirck Luyckx over Adolf Pauwels (1864-1902) en Jozef Mertens ten slotte belicht de figuur van Louis Franck (1868-1937).
Over Jan van Rijswijck en Louis Franck is reeds heel wat verschenen. Meestal gaat het hier om geschriften die zich beperken naar de inhoud of naar de behandelde tijdspanne, om traktaten, gelegenheidsgeschriften, necrologieën of getuigenissen. Een biografische studie was totnogtoe een lakune in de overlevering. Met hun werk hebben de auteurs Beyers-Bell en Mertens alvast die leemte aangevuld. Voor Dirck Luyckx lagen de zaken evenwel anders. Over Adolf Pauwels is nu eenmaal minder gepubliceerd. De lezer mag zich weliswaar niet blind staren op het omvangrijk bibliografisch pakket dat Luyckx heeft geraadpleegd. Ik bedoel alleen maar dat b.v. niet één enkel boekwerk exclusief over Pauwels handelt. Of sla bijwijze van proef maar eens een encyclopedie na; je zal onmiddellijk constateren hoe weinig men eigenlijk afweet van een verdienstelijk flamingant als Pauwels. Door de minutieuze compilatie van alle mogelijke, soms haast onvindbare biografische realia heeft Luyckx enerzijds een biografie van Pauwels opgebouwd, anderzijds een groot Vlaming in eer hersteld.
In Jan van Rijswijck, liberaal flamingant en burgemeester van Antwerpen (p. 9-106) brengt J. Beyers-Bell ons niet enkel het portret van de flamingant, maar stelt ook het Antwerpse liberalisme uit de tweede helft van de 19de eeuw in het licht. Positief is ook dat ze in hoofdstuk VI Gedaanteverwisseling? het afnemen van Van Rijswijcks strijdbare Vlaamsgezindheid onder de loep neemt en niet nalaat zelf enkele - zij het wel voorzichtige - bedenkingen te formuleren. Wat de opmaak van haar tekst betreft, is het zeker geen overbodige luxe dat ze in bijlage een stamboom van de familie Van Rijswijck heeft gevoegd. Ze verwijst immers meer als de twee andere auteurs naar familiebanden. Een tekort aan haar tekst is ongetwijfeld een synthese na elk hoofdstuk.
Dan is er die andere Antwerpse liberaal Louis Franck die Van Rijswijcks spoor drukte. Jozef Mertens heeft zijn biografische bijdrage de titel De liberaal Louis Franck als jurist en Vlaamsgezind politicus voor de Eerste Wereldoorlog (p. 277-380) meegegeven. Terecht tekent Mertens Franck als pragmaticus die er door handig en diplomatisch manoeuvreren in slaagde concrete resultaten te bereiken. Op bepaalde punten evenwel blijft de auteur té oppervlakkig of veronderstelt hij te vlug dat de lezer a priori alles afweet over bestaande achtergronden. Inzake Francks betekenis voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit is hij te vaag; op pag. 376 heeft hij het over Francks ‘meest positieve daad’ in de senaat nl. de verdediging van het halfslachtige Nolf-stelsel. Wie hierover iets meer verwacht, komt bedrogen uit. En dit zijn nog maar twee voorbeelden! Hij mocht best wat meer hebben uitgediept. In ditzefde verband is het eveneens tekenend dat hij wat Francks flamingantisme na de oorlog betreft, toegeeft klem te zitten omdat dit een grondige studie van zijn verder leven onderstelt (p. 379). Dit behoort nu toch eenmaal tot de opdracht van de biograaf! Aanvechtbaar is verder dat hij in zijn slotbeschouwing nog even dieper wenst in te gaan op Francks Vlaamsgezindheid. Dat moest vroeger gebeurd zijn! Waarom Mertens niet systematisch na elk hoofdstuk of na elke paragraaf (b.v. in hoofdstuk III) een besluit laat volgen, blijft een open vraag. Een fout tegen de lay-out is dat zijn slotbeschouwingen niet losgemaakt werden van het vierde hoofdstuk waarin over Francks verder leven gehandeld wordt.
Van pagina 106 tot 275 is Dirck Luyckx aan het woord. Zijn titel luidt Adolf Pauwels (1864-1902) en de Vlaamse Volkspartij. Flamingantisme en demokratie in het arrondissement Antwerpen. Hij tekent Pauwels als de gangmaker van de Vlaamse leerlingen- en studentenbeweging. Hij slaat ook de brug naar vroegere eminente figuren uit de Vlaamse studentenbeweging zoals Rodenbach en anderen. Zijn bewondering voor Pauwels, die in tegenstelling met Rodenbach alle heil verwachtte van het politiek engagement om zijn Vlaamse idealen te bewerkstelligen, steekt hij hoegenaamd niet onder stoelen of banken. Nergens leidt dit echter tot emfatische fraseologie. In zijn betoog schenkt hij ook ruime aandacht