Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
[Nummer 3]De Zuidnederlandse literatuur in Rusland · 2
| |
4. ‘De vader van het moderne Vlaamse proza.’In Rusland wordt W. Elsschot als de onbetwistbare meester van de moderne Vlaamse literatuur beschouwd. ‘Hij is een schrijver van wereldformaat, die men slechts één keer in de honderd jaar ontmoet’, beweerde de vertaler V. Ostrovski, die hier in zekere zin de bewondering van de Russische specialisten voor deze auteur weergaf. Dit vormt de verklaring voor het feit dat Elsschot in Rusland de eerste plaats bekleedt op het gebied van de vertaalde werken uit onze literatuurGa naar eind(1). Bepaald origineel is wel dat de belangstelling voor Elsschot in de Oekraïne is ontstaan. In Kiev verscheen immers in 1963 de eerste vertaling in de Sovjetunie van Lijmen en Het been. De Neerlandicus uit de Oekraïne, V. Dantsjev, sprak hier zijn bewondering uit voor het laconieke, heldere, doordringende, psychologische proza van Elsschot. In de vooraanstaande Kratkaja Literatoernaja Entsiklopedija bestempelde hij dit oeuvre zelfs als ‘een betekenisvolle mijlpaal in de ontwikkeling van het kritisch realisme in de Belgische literatuur van de twintigste eeuw’Ga naar eind(2). Het Russisch lezerspubliek kon pas vanaf 1972 met de belangrijkste werken van Elsschot kennismaken. Toen immers verschenen in een omvangrijke bundel Villa des Roses, Kaas, Lijmen, Het been, Het dwaallicht en Het tankschipGa naar eind(3). Het boek trok de algemene belangstelling; het was in Moskou in enkele uren tijd uitverkocht. Voor de Russische lezers gaf de specialiste I. Sjkoenajeva, die de bundel had samengesteld, een uitvoerige en indringende bespreking van het oeuvre van Elsschot. Dit plaatste zij ook in het algemeen kader van de Vlaamse literatuur, waarvan zij de typische kenmerken aanhaalde. Zij vestigde hier tevens de aandacht op schrijvers als F. Timmermans, E. Claes, M. Roelants, H. Teirlinck en G. WalschapGa naar eind(4). | |
[pagina 326]
| |
Willem Elsschot: ‘Het Dwaallicht’.
Over het oeuvre van Elsschot sprak Sjkoenajeva een oordeel uit, dat wij ook vaak van andere Russische specialisten hoorden. Allereerst wees zij erop dat Elsschot een fascinerende verteller was met een heel originele stijl. Als een ongewoon scherpe en vaak ironische toeschouwer hanteerde hij meesterlijk de humoristische, groteske en satirische elementenGa naar eind(5). Professor J. Sidorin, die Elsschot ‘de vader van het moderne Vlaamse proza’ noemde, oordeelde dat de groteske en ironische elementen aan Elsschots realistische kunst een uitgesproken modern karakter gavenGa naar eind(6). De vertaalster L. Sjetsjkova zag in Elsschot een meesterlijk stilist en een indringende psycholoog, die achter een fijne ironie toch ook een goedhartige houding tegenover de mensen verborgGa naar eind(7). De vertaler V. Ostrovski sprak over ‘de droge humor’ van Elsschot, die in een briljante vorm elk optreden van zijn perfect getypeerde personages raak motiveerde. Daarbij merkte hij op: ‘Tijdens mijn jarenlange werk als vertaler heb ik van niemand zo'n voldoening gekregen als van Elsschot en ik heb ook niets ontmoet dat in vele talen kan vergeleken worden met zijn oeuvre’. De belangrijke betekenis van Elsschot zien vele Russische critici eveneens in de vaak groteske weergave van de alledaagsheid en de kleinburgerlijkheid, waarvan hij de banaliteit in vele varianten heeft uitgebeeld. Sjkoenajeva beschouwde zijn oeuvre zelfs als een groteske, sociale komedie, die vrijwel alle aspecten van het leven van de ‘bourgeois’ ontmaskerde. Maar hij deed dit toch ook door de ogen van een ‘onpartijdige rechter’!Ga naar eind(8). Naast Elsschot plaatste professor J. Sidorin ook M. Gijsen, G. Walschap en L.P. Boon in de stroming van het ethisch realisme. Opvallend is echter wel de geringe plaats, die M. Gijsen in de Russische vertaalwereld inneemt. Uit zijn hele oeuvre publiceerde men hier alleen maar de novelle Mijn vriend de moordenaarGa naar eind(9). Wel had V. Ostrovski, die het talent van M. Gijsen hoog aanslaat, eraan gedacht om De parel der diplomatie te vertalen. Het einde van dit werk vond hij echter niet geslaagd. Daarom had hij zich schriftelijk tot Gijsen gericht met de burleske vraag of hij het laatste hoofdstuk ervan in de Russische vertaling mocht weglaten. De ‘onthutste’ auteur had hem dit uiteraard geweigerd!... Voor de oorzaken van de geringe Russische belangstelling voor M. Gijsen kan men mogelijk een verklaring vinden in de analyse, die I. Sjkoenajeva van zijn oeuvre gaf. Zij vindt dat deze auteur bij de emotionele beoordeling van mensen en gebeurtenissen ‘ietwat droog, ironisch en terughoudend is’. Zijn kracht ligt ‘niet in het koloriet, maar in de onverbiddelijk | |
[pagina 327]
| |
Willem Elsschot: ‘Villa des Roses’, ‘Lijmen’, ‘Het Been’, ‘Kaas’, ‘Het Tankschip’, ‘ Het Dwaallicht’.
grafisch nauwkeurige tekening van het gegeven’. In het oeuvre van Gijsen voelt men ‘geen angst voor de waarheid’, maar ook ‘geen hoop op de overwinning van deze vreselijke waarheid’. Daartegen kan hij alleen maar reageren met ‘nuchterheid, ironie en scepticisme’. Deze houding doet zich ook voor bij de wijze, waarop Gijsen het terrein van de menselijke illusies omvat. Sjkoenajeva is het er blijkbaar mee eens, dat Gijsen de illusies veroordeelt, inzoverre zich hierin ‘de morele en geestelijke blindheid’ uit. Maar zij vindt wel dat het terrein van het ‘illusoire’ bij deze auteur zo uitgestrekt is, dat hierin uiteindelijk ook ‘het geloof in de menselijke rechtschapenheid, de rechtvaardigheid en het goede’ terechtkomtGa naar eind(10). De criticus I. Volevitsj sprak een even scherp oordeel uit, toen zij, in verband met Joachim van Babylon opmerkte dat deze roman doordrongen was van de fatalistische idee van de krachteloosheid van de mens’Ga naar eind(11).
Het oeuvre van G. Walschap is in Rusland eveneens weinig bekend. Van hem verscheen in 1968 alleen maar het verhaal Het voske in de vermelde bundel over het ‘Belgisch verhaal’. Dit werk sprak de Russen echter wel aan omwille van de ‘onbaatzuchtige, trouwe, zelfverloochende liefde’ van een meisje voor een vosje. Dit weemoedig verlangen naar ‘een primitieve menselijkheid’ en het vermogen tot liefde en vertrouwen, was een motief dat volgens het oordeel van I. Sjkoenajeva in het oeuvre van Walschap vooral in de laatste jaren meer en meer weerklonk. In verband daarmee besprak zij ook de houding van deze auteur tegenover de problematiek van het intellectualisme en het instinctieve gevoelsmatige leven van de mens. Zij oordeelde daarbij: ‘Walschap zocht naar de samensmelting van de scheppende, instinctieve impuls met de rationele handeling, die zou leiden tot het constructieve sociale’. Maar de wijze, waarop Walschap vooral in zijn laatste romans deze ‘zin van het leven’ weergaf, vond zij ‘te declaratief’ en ‘te thesisachtig’. Daardoor ontstond een grote onevenredigheid tussen het declaratieve en het spontaan expressieve aspect. Dit had mede tot gevolg dat ‘de waarheid van het leven’ het niet steeds won van de ‘onjuiste idee’. I. Volevitsj oordeelde dan dat Walschap gebroken had met de traditionele idyllische weergave van het Vlaamse dorp en daarbij ook de ‘bourgeois-moraal geselde’. Maar zij vond dat hij een overdreven betekenis toekende aan ‘de factor van de erfelijkheid in het leven van de mens’Ga naar eind(12). | |
[pagina 328]
| |
5. De groeiende populariteit van L.P. Boon.In het Russisch pantheon van de vertaalde werken bezette L.P. Boon tot nu toe eveneens een onopvallende plaats. Het Russisch lezerspubliek maakte in 1968 kennis met het verhaal Het zondagsleven van Pompon en met de fragmenten De rode nacht en Hallucinatie uit het werk Mijn kleine oorlog. Deze vertalingen verschenen in de vermelde bundel over het ‘Belgisch verhaal’. Boon zelf vernam dit pas in 1974 toen een vriend uit Warschau voor hem dit boek had meegebracht. Hij drukte toen in de krant Vooruit van 15 oktober 1974 zijn verwondering uit over het feit dat hij van deze vertaling niets wist. De Russische vertaling van Pompon inspireerde Boon tot de volgende opmerking in de krant Vooruit van 16 oktober 1974: ‘Nu de Russen het de moeite waard vonden om Het zondagsleven van Pompon te vertalen en uit te geven, vraag ik mij af of ik u niet in schuifjes en schijfjes het Zondagsleven zou geven’. In de ‘krantenschijfjes’ van 16 oktober tot 26-27 oktober vertelde Boon dan opnieuw de avonturen van de aantrekkelijke Pompon. In de Russische bundel had de criticus I. Sjkoenajeva toen wel reeds de aandacht gevestigd op de belangrijke betekenis van Mijn kleine oorlog. Dit werk had haar niet alleen een voorstelling gegeven van de concrete oorlog, maar ook van de psychologische oorlog, die ‘de kleine mens’ dagelijks bij zich thuis meemaaktGa naar eind(13). De vertaalster L. Sjetsjkova beweerde eveneens dat Boon hier met leed en passie had geschreven over ‘de oorlog, de alledaagsheid en de menselijke verhoudingen’. In de werken van Boon worden de Russische critici ook getroffen door het sociaal engagement. Sjetsjkova oordeelde dat Boons evolutie van strijdend tot ontgoocheld socialist onvermijdelijk was. Sjkoenajeva ging dieper in op dit feit. Zij beweerde dat Boon in de jaren 1920-1930 beheerst werd door een ‘verbitterde anarchistische opstandigheid’, die in de volgende decennia was uitgelopen op een ‘niet minder verbitterde ontgoocheling in de politieke strijd en de sociale revolutie’. Vanaf die tijd beschouwde Boon ‘elke poging om de maatschappelijke structuur te veranderen als iets hopeloos, aangezien deze (poging) stuit op de weerstand van existentiële krachten als de menselijke natuur en de oerwetten van het bestaan’. I. Sjkoenajeva oordeelde dat deze hoofdgedachte in vele werken van Boon ook in grote mate zijn houding tegenover de oorlog bepaalde. Deze zag hij immers als ‘een eeuwige ramp’, die fataal de persoonlijkheid van de mens aan zich onderwierp. Maar door de fatalistische en pessimistische noten van Boon hoorde Sjkoenajeva toch veel scherper de tonen van zijn diep medeleven en medelijden met de mens. Onder invloed van deze humanistische benadering van het menselijk leed, concludeerde de Russische criticus: ‘Boon roept op tot een morele vervolmaking, teneinde de oorlogen, de rechteloosheid en de armoede te overwinnen met de hulp van een morele herleving en door het bondgenootschap van ‘de kleine mensen’Ga naar eind(14).
Op de aandacht van Boon voor de ethische problematiek wees ook de Russische criticus E. Minkina in een recensie in 1978 van De meisjes van Jesses. Hierin merkte zij op dat Boon ernaar streefde om de ‘actuele moreel-ethische problemen’ te verbinden met ‘het documentaire aspect’, dat ook vaak de impuls gaf aan zijn kunstscheppingen. Dit illustreerde zij met werken als Mijn kleine oorlog, Pieter Daens, Menuet en de romans over Jan de LichteGa naar eind(15). In 1978 verscheen in het belangrijke tijdschrift Inostrannaja literatoera (Buitenlandse literatuur) eveneens een bespreking van de roman Het jaar 1901. | |
[pagina 329]
| |
Dit was echter de Russische vertaling van een recensie uit de Nederlandse krant De WaarheidGa naar eind(16). In de Russische context was de draagwijdte van beide recensies echter wel belangrijk, omdat deze een gunstig klimaat schiepen voor de vertaling van Boons werken. In 1978 diende professor J. Sidorin immers ook het voorstel in om verscheidene werken van Boon in een omvangrijke bundel uit te geven. Zelf zou hij de vertaling ervan op zich nemen. Dit jaar verschijnt dan bij de uitgeverij ‘Progress’ dit omvangrijke volume met de volledige uitgave van Mijn kleine oorlog, Vergeten straat, Twee spoken, tien verhalen uit de roman Het jaar 1901 en een reportage 't Is mooier dan Parijs. Het boek verschijnt in een oplage van 100.000 exemplaren. Professor J. Sidorin vertelde ons dat hij met deze bundel vooral de aandacht wil vestigen op de uiteenlopende genres en stijlelementen van Boon. Hij sprak hierbij zijn bewondering uit voor Boons vernieuwende, dynamische stijltechniek, die hij ook samen met zijn studenten op de universiteit bestudeert. Het originele proza van Boon, die als een der eersten de collagetechniek gebruikte, biedt volgens professor Sidorin ook de mogelijkheid om het nieuwe, experimentele Vlaamse proza te onderzoeken.
Als een meesterwerk beschouwt J. Sidorin de roman De Kapellekensbaan, die hij afzonderlijk wil laten uitgeven in de reeks Meesters van het hedendaagse proza in het buitenland. Zijn belangstelling gaat daarbij ook uit naar de romans over Jan de Lichte De vertaalster L. Sjetsjkova legde net als J. Sidorin de nadruk op de grondig gedocumenteerde realistische kunst van Boon, die de Russen zeer veel kennis bijbracht over situaties en gebeurtenissen in ons land. Sjetsjkova beweerde zelfs dat Boon zo treffend zijn lievelingsstad Aalst wist op te roepen, dat zij, die er nooit was geweest, de indruk had dat zij ook de straatjes van deze stad kende. ‘Boon schrijft eerlijk over al zijn belevenissen en daarom prijzen wij hem heel hoog en verdient hij zelfs de Nobelprijs’, vertrouwde Sjetsjkova ons toe in april 1979. Daarop volgde dan een ongetwijfeld originele definitie van Boon, waar zij poneerde: ‘Boon herinnert aan een mens, die zijn zonden biecht en daarom treft men bij hem zoveel ‘seks’ aan. Overigens vervullen zijn werken, waarin veel ‘seks’ is, de functie van ‘anti-seks’. Deze werken zijn immers zo walgelijk om te lezen, zodat men kan denken dat Boon deze opzettelijk heeft geschreven om de strijd aan te gaan tegen deze stroming in de Belgische literatuur’. | |
6. De moderne Vlaamse poëzie.Bij de bespreking van het probleem der erotiek in de Vlaamse literatuur verwezen enkele Russische critici spontaan naar de poëzie van H. Claus. Professor S.A. Mironov typeerde bepaalde dichtbundels van Claus als volgt: ‘In de verzen van Claus, die doordrongen zijn van een verfijnde erotiek en een sombere symboliek, weerspiegelt zich het anarchistisch protest van de persoonlijkheid, die krachteloos is ten opzichte van de chaos van de omringende wereld. Tevens bevatten zij ook existentialistische ideeën’. Ter illustratie verwees Mironov hier naar bundels als Registreren, Tancredo infrasonic, Een huis dat tussen nacht en morgen staat, en De Oostakkerse gedichten. Als meer realistische verzenbundels beschouwde hij Een geverfde ruiter en In het teken van de hamster. Mironov oordeelde dat in de naturalistische novellenbundels Natuurgetrouw en De zwarte keizer evenals in het toneelstuk Suiker de sociale thematiek domineerde en eveneens ‘de idee van de strijd voorde morele zuiverheid’Ga naar eind(17). In Rusland deed Claus zijn eerste intrede in 1968. In de genoemde bundel over het | |
[pagina 330]
| |
‘Belgisch verhaal’ verschenen uittreksels uit de verhalen Wij zullen U schrijven en De zwarte keizer uit de gelijknamige novellenbundel, evenals Een gezonde gangster uit de bundel Natuurgetrouw. Voor de dichter en de dramaturg bleek er op het gebied van de Russische vertaling toen nog geen belangstelling te bestaan. De criicus I. Sjkoenajeva wees in haar bespreking van Claus' oeuvre enerzijds op zijn romantische biografie en anderzijds bepaalde zij het hoofdthema van zijn prozawerk als: ‘Het thema van het gekrenkte gevoel en het verdwijnen van de poëzie uit het emotionele leven’. Volgens haar lag het tragisch lot van de personages van Claus ook in het feit dat zij zichzelf als ‘overwonnen’ beschouwden. Daar zij deze ‘uitweg’ als iets ‘fataals’ erkenden, droegen zij daardoor ook hun ‘fatum’ in zichGa naar eind(18).
Wij hebben er al op gewezen, dat het toneelwerk van Claus door het ontbreken van vertalingen in Rusland nog volkomen onbekend is. Dit feit is vreemd als men weet, dat vele Russische specialisten Claus als de meest vooraanstaande dramaturg in zowel Noord- als Zuid-Nederland beschouwen. Dit oordeel sprak ook J. Sidorin uit in een paar recensies uit 1973 over het toneeloeuvre van Claus. Hij sprak hierin zijn voorkeur uit voor de dramaturg, die in vergelijking met de prozaschrijver ‘uiterst raak en concreet’ was. Hij oordeelde dat in stukken als Een bruid in de morgen en Interieur Claus de beste tradities van de realistische Vlaamse kunst volgde. In het stuk Interieur had hem ook vooral de meesterlijke wijze getroffen, waarop de diepe vervreemding tussen de personages werd weergegeven in een soort van ‘mono-dialoog’. J. Sidorin bevestigde ons ook mondeling dat Claus in de dramaturgie een opvallend spoor trok door de wijze waarop hij algemeen menselijke thema's aanraakteGa naar eind(19). In een recensie uit 1975 over Pas de deux poneerde de criticus N. Vorobjeva dat Claus hierin het hoofdthema van zijn oeuvre had verwerkt. Dit formuleerde zij als: ‘Het onderzoek naar de psychologische gesteldheid van de mens, die leeft volgens het cliché van de bourgeoismoraal’Ga naar eind(20). Intussen is de Russische belangstelling voor de dichter Claus wél aanzienlijk gegroeid. Immers in 1977 verschenen drie gedichten van hem in de belangrijke verzenbundel Zapadnoevropejskaja poezija XX veka (Westeuropese poëzie van de 20ste eeuw). Hierin werden naast M. Braet, K. van de Woestijne, en P. van Ostaijen ook Noordnederlandse dichters opgenomen als Bloem, Boutens, Gorter, Greshoff, A. en H. Roland Holst, Kouwenaar, Leopold, Lucebert, Marsman, Vestdijk, Van Eyck en Van NijlenGa naar eind(21). Over onze poëzie was reeds in 1965 in Rusland een omvangrijke bundel verschenen onder de titel van lz sovremennoj belgijskoj poezii (Uit de moderne Belgische poëzie). Deze anthologie bevatte gedichten van M. Braet, M. Coole, A. de Roover, M. Gijsen, R. Minne, G. van Acker, K. van de Woestijne, H. van Herreweghen, J. van Nijlen, P. van Ostaijen, H. van Snick en J. VercammenGa naar eind(22). Veel gedichten van M. Braet waren al een jaar eerder verschenen in een omvangrijke bundel met voornamelijk gedichten van Noordnederlandse dichters. Over de poëzie van Claus hadden wij te Moskou een gesprek met Alexander Orlov. Deze specialist van de Nederlandse poëzie werkt op het ogenblik aan de samenstelling van een omvangrijke bundel over de ‘Belgische poëzie van de jaren 1970’, die in 1981 door ‘Progress’ wordt uitgegeven. Hiervoor werden door hem naast vier Franstalige dichters drie Vlaamse dichters H. Claus, G. Gils, P. Snoek en Chr. d'Haen gekozen. Hij had deze dichteres mede gekozen, omdat hij graag een inzicht aan het Russisch lezerspubliek | |
[pagina 331]
| |
wilde geven van de positie van de vrouw in Vlaanderen. Over het probleem van de vertaling van de moderne Vlaamse poëzie in het Russisch voerden wij met A. Orlov een langdurig gesprek. Hij gaf toe, dat er op dit gebied vele leemtes waren, waarbij de keuze van de gedichten vaak willekeurig was en dikwijls niet evenredig aan de betekenis van de dichters. ‘Maar hoe zou U willen?’, zei hij ons heel openhartig, ‘dat wij een verantwoorde keuze zouden geven als wij zelfs daarvoor niet eens over het noodzakelijk materiaal beschikken? Behalve twee à drie anthologieën hebben wij praktisch geen Vlaamse poëzie uit de jaren 1970’. A. Orlov maakte het ons duidelijk dat hij door dit schrijnend tekort zelfs niet eens in staat was om een gevarieerd beeld te geven van het oeuvre van die dichters, die hij in de eerder genoemde poëziebundel aan het verwerken was. Zo beschikte hij zelfs niet eens over de laatste verzenbundels van Christine d'Haen. Ter vergelijking had A. Orlov ook kunnen verwijzen naar de vele werken van Noordnederlandse dichters, waarover men in Rusland wél beschikt. Dit is er mogelijk ook enigszins de oorzaak van waarom er in Moskou door de uitgeverij ‘Progress’ reeds verscheidene omvangrijke bundels over de moderne Noordnederlandse poëzie werden gepubliceerd. In de bundel Ladonj poeta (De handpalm van de dichter) (1964) werden niet minder dan 44 dichters opgenomen, terwijl in de bundel lz sovremennoj niderlandskoj poezii (Uit de moderne Nederlandse poëzie) (1977) tientallen gedichten verschenen van dichters als G. Achterberg, J. Bloem, A.R. Holst, G. Kouwenaar, Lucebert, M. Nijhoff en S. VestdijkGa naar eind(23). In Rusland is S. Vestdijk naast W. Elsschot de meest populaire Nederlandse schrijver. In 1971 verscheen zijn werk in een Russische bloemlezing met verhalen van Noordnederlandse auteurs als Blaman, Carmiggelt, Faber, Hermans, Huizinga, Kossmann, Van de Schaaf, Van der Veen en Wolkers. Maar de grote erkenning kwam in 1973, toen in Moskou een omvangrijke bundel met werken van Vestdijk verscheen. Hierin werden de roman Pastorale 1943 en een reeks van zijn verhalen opgenomen. Daardoor bezette Vestdijk naast Elsschot in de reeks Meesters van het hedendaagse proza een bevoorrechte plaats in de buitenlandse literatuur, die in de Sovje-Unie verschijntGa naar eind(24). In verband met de moderne Vlaamse poëzie beklemtoonde A. Orlov dat de Russische specialisten zeker de mogelijkheid moesten hebben om gedichten op te zoeken in alle anthologieën evenals in alle literaire tijdschriften, waarin gedichten werden gepubliceerd. Uiteraard werd ook de wens uitgedrukt om bij deze zoektocht ‘aan de bron’ te kunnen beschikken over zoveel mogelijk bundels van afzonderlijke dichtersGa naar eind(25). De leemte, waarop A. Orlov en zovele andere Russische specialisten wezen, konden wij dan zelf vaststellen tijdens onze zoektocht in de bibliotheken in Moskou. Hier raadpleegden wij ook het meest interessante naslagwerk, dat onmiddellijk een inzicht geeft in de nieuwe boeken, die uit het buitenland komen en in de Sovjetbibliotheken verspreid worden. Svodnyj bjoelletenj novych inostrannych knig v bibliotekach SSSR (Het overzichts-bulletin van de nieuwe buitenlandse boeken in de bibliotheken van de Sovjetunie) leerde ons inderdaad hoe ‘arm de Belgische boekenoogst’ in de Sovjetunie is! | |
7. Een nieuwe verhalenbundel.Zoals A. Orlov wordt ook J. Sidorin systematisch geconfronteerd met het tekort aan materiaal. Daarover sprak hij ons in verband met de nieuwe bundel over ‘Het hedendaagse verhaal in Vlaanderen’, die hij aan het samenstellen is. Hij is hiervoor | |
[pagina 332]
| |
een rusteloze zoektocht begonnen naar de beste verhalen van H. Claus, J. Daisne, M. Gijsen, H. Lampo, I. Michiels, W. Ruyslinck en J. Vandeloo. Mogelijk zou Sidorin hierin ook nog andere representatieve Vlaamse novellisten kunnen opnemen, indien hij deze maar op het spoor kon komen in anthologieën, waarover hij niet eens beschikt!... Door deze bundel zal het Russisch lezerspubliek ook kunnen kennismaken met het werk van J. Daisne, I. Michiels en H. Lampo. De ‘vergeten straat’ waarin J. Daisne in Rusland was terechtgekomen sinds zijn eigenhandige vertaling van het verhaal Gojim (1945), heeft ons steeds verwonderd. Nochtans wordt hij toch door de Russische critici beschouwd als een zeer populaire Vlaamse schrijver. Dit oordeel sprak ook A. Orlov uit in een positieve recensie van het werk Ontmoeting in de zonnekeer, dat hij beschouwde als een van Daisnes ‘meest interessante en originele scheppingen’Ga naar eind(26). Ten onrechte wordt de naam van Daisne ook maar heel zelden of nooit vermeld in verband met het baanbrekend werk, dat hij op het gebied van de verspreiding van de Russische literatuur in ons land heeft gedaan. Daarvan getuigt alleen al zijn omvangrijke studie Van Nitsjevo tot Chorosjo (Van niets tot iets) uit 1948. In deze anthologie gaf Daisne met vele illustratieve uittreksels uit het oeuvre van Russische schrijvers een levendig inzicht in de ontwikkeling van de Russische literatuur vanaf haar aanvang tot in 1947Ga naar eind(27). Met belangstelling zal men in Rusland zeker ook het werk van I. Michiels lezen. Deze auteur werd hier immers reeds in 1959 bekend als de schrijver van het scenario Meeuwen sterven in de haven, dat toen ook in het Russisch werd vertaald. Deze vertaling werd geïnspireerd door de grote bijval van de gelijknamige film. Zelfs vandaag nog verwijzen de Russen bij voorkeur naar deze film, die voor hen het symbool is van de Belgische film. Meeuwen in de haven, aldus klonk ook de titel van het artikel dat de invloedrijke Russische filmcriticus A. Vaksberg in de Literatoernaja gazeta (De literaire krant) publiceerde in 1975. Deze criticus vertelde ons in Moskou dat het artikel vrij wel het enige is dat over onze films in de Sovjet-Unie is verschenen. Hij publiceerde dit na het Xe Belgisch filmfestival, dat hij in Brussel bijwoonde. A. Vaksberg wist zeker welk een gevoelige snaar hij bij zijn landgenoten zou raken toen hij zijn overzicht van de Belgische films opende met een ontroerende verwijzing naar ‘de meeuwen...’Ga naar eind(28). In Rusland blijkt men het literaire oeuvre van I. Michiels pas nu te ontdekken. Professor J. Sidorin vertelde ons dat een van zijn vrouwelijke studenten een diploma-werk schrijft over Tendensen in de Westeuropese roman. Hiervoor bestudeert zij op grond van het oeuvre van Michiels de ontwikkeling van de hedendaagse roman en de invloed daarop van het existentialisme en het experimentele proza in de Nederlandse literatuur. Sidorin merkte daarbij op dat de Russische specialisten een grote belangstelling hebben voor alle literaire genres en uiteenlopende stromingen. Daarom beogen zij in hun huidige zoektocht naar vertaalbare werken een zo afwisselend mogelijk beeld te geven van onze literatuur. Dit vormt er mede de verklaring voor waarom in Rusland, naast de vermelde vertalingen, ook nog een reeks andere auteurs werden uitgegeven. Zo verscheen in 1968 het verhaal van A. Mussche over boer Vervloedt Voor de eerste keer van zijn leven uit de bundel Dat arme beetje mens. De criticus I. Sjkoenajeva werd hierin vooral getroffen door ‘de realistische portretten van de uiteenlopende sociaal-psychologische types van het ‘boeren’-karakter. Zij vermeldde hier ook de roman Aan de voet van het belfort, | |
[pagina 333]
| |
waarin zij niet alleen lette op de historische evocatie van de ‘moedige Vlaamse textielarbeiders’, maar eveneens op ‘het expressionistische, ritmische proza’ van MusscheGa naar eind(29). In 1969 verscheen in Moskou ook de harde verzetsroman van Libera Carlier Action station go! en zijn werken Duel met de tanker en Het kanaalGa naar eind(30). Het sociaal geëngageerde oeuvre van P. van Aken kent in Rusland eveneens een ruime weerklank. In 1968 verscheen hier zijn novelle Klinkaart en in 1972 zijn roman Slapende honden. De criticus I. Sjkoenajeva gaf een heel positief oordeel over dit werk, waarin zij de grote maatschappelijke betekenis opmerkte van een realistisch auteur, die de problemen eerlijk stelde en deze ook op artistieke wijze eerlijk weergafGa naar eind(31). Opvallend is wel de grote belangstelling, die het oeuvre van H. Lampo vandaag bij de Russische vertalers wekt. Daarover sprak ons ook J. Sidorin, die op het ogenblik een grote bundel samenstelt met verschillende werken van Lampo. Hierin worden werken opgenomen zoals Kasper in de onderwereld, De prins van Mahonië, enkele novellen uit De dochters van Lemurië en een keuze uit zijn verhalen en essays. Dit boek zal in 1981 verschijnen bij de uitgeverij ‘Progress’. De intrede van Lampo in Rusland doet ons denken aan die van een meteoor, die zo sterk fascineert dat hij onmiddellijk tot een omvangrijke literaire bundel inspireert. Dit is des te opvallender als men weet dat zelfs in het geval van Elsschot en Boon steeds vooraf een verhaal als een soort ‘proefballonnetje’ werd opgelaten. Dit gebeurde niet met Lampo, die alleen geïntroduceerd werd in Rusland door twee recensies van 1976 en 1978 in het tijdschrift Sovremennaja choedozjestvennaja literatoera za roebezjom (Hedendaagse letteren in het buitenland). Speciaal werd hierin de aandacht gevestigd op de roman Kasper in de onderwereld en op de opvallende verstrengeling van de alledaagse werkelijkheid en het fantastische in zijn oeuvreGa naar eind(32) | |
8. Het doel van de vertaling.Voor ons was het een verrassing toen wij tijdens ons verblijf in Moskou konden vaststellen door welk een ruim Russisch publiek het werk van G. Durnez Mijn leven onder de Belgen enthousiast werd begroet. Dit werk, dat in het tijdschrift Inostrannaja literatoera (Buitenlandse Literatuur) in 1978 verscheen, werd zo ruim verspreid, dat zelfs Russische lezers, die nooit iets van onze literatuur hadden gelezen, spontaan daarover begonnen te spreken als zij wisten dat wij uit België kwamen. Vaak spraken zij daarover met een glimlach en tintelende ogen. Een kennis lachte zelfs luid als zij verwees naar bepaalde ‘tafereeltjes in proza’ (zo is de Russische ondertitel), die haar zo sterk aan bepaalde Russische gebruiken deden denken. Een Russische gids, die vaak in ons land verblijft, vertelde ons hoe haar Moskouse buurvrouw, ‘een eenvoudige vrouw’, haar zelfs het eerst attent maakte op het werk van G. Durnez. De specialisten prijzen daarbij unaniem de briljante vertaling van de begaafde V. Osjis, die in zijn vertaling ook Durnez' Kijk, Paps, een Belg! had verwerkt. Zelf had Osjis reeds in 1974 zijn visie op dit boek verwoord, toen hij in een recensie sprak dat hij hierin getroffen was door ‘de menselijke warmte, het gezond optimisme, de ongedwongen lyriek van de dichter en de levendige waarneming van de journalist’. Durnez' rake typering van zijn landgenoten herinnerde deze Russische criticus ook aan bepaalde Franse satires in de geest van Montesquieu's Lettres Persanes. Op Vlaamse bodem kon men Durnez dan vergelijken met F. Timmermans, de andere ‘Belgische meester van de lach’, die eveneens handig gebruik | |
[pagina 334]
| |
Gaston Durnez: ‘Mijn leven onder de Belgen’. Voordat de publikatle in boekvorm verscheen, werd ‘Mijn leven onder de Belgen’ tussen 1966 en 1969 in negen afleveringen in ‘Ons Erfdeel’ gebracht.
maakte van elementen als de humor, de ironie en de satireGa naar eind(33). In dit oordeel ligt zeker voor een deel de verklaring van het succes van Durnez in Rusland. De Russen - en dit fenomeen is hier veel minder bekend - gebruiken immers dagelijks de humor als het meest doeltreffende wapen in hun strijd om het bestaan. Door de humor relativeren zij de vaak onbegrijpelijke en onvatbare werkelijkheid. Net als Osjis wees J. Sidorin op de ernstige problematiek, die Durnez door de sluier van de humor heen aan het licht bracht. Nadat Sidorin vele reacties van het lezend publiek had opgevangen, luidde zijn oordeel: ‘Gaston Durnez deed onze mensen de complexiteit beseffen van de specifieke problemen van het huidige België. Daarom hebben zelfs vele Russische lezers, die helemaal niets wisten van deze problematiek zijn werk met grote belangstelling gelezen. Zij vingen daarbij niet alleen de ironie op, waarvan het hele boek is doordrongen, maar beseften ook de ernst van de problemen’. V. Osjis had eveneens op dit feit gewezen, toen hij beweerde dat het Russische volk heel weinig weet over ‘het leven onder de Belgen’ en over het ‘Belgisch of nauwkeuriger het Vlaams en Waals karakter’. Zijn kennis had Vladimir Osjis zelf kunnen toetsen aan de werkelijkheid, toen hij in 1973 enige maanden in ons land verbleef als stagiair van het Ministerie van Nederlandse CultuurGa naar eind(34). In zijn beoordeling van het boek van Durnez had Osjis wel heel raak de eisen verwoord, die men in Rusland stelt ten opzichte van de vertalingen. Hij had opgemerkt dat dit werk ‘het esthetisch genot’ en ‘het aspect van de kennisgeving’ in zich verenigde. Een gelijkaardig antwoord gaf ons ook J. Sidorin, toen wij hem vroegen aan welke voorwaarden een literair werk in Rusland moest voldoen om vertaald en verspreid te kunnen worden. Hierbij bleek dat de Russen bij voorkeur een literair werk kiezen, dat hen iets leert over de typisch nationale kenmerken van een bepaald volk met zijn eigen psychologische en sociale gesteldheid. Sidorin lichtte dit als volgt toe: ‘Pas als de lezer reeds een voorstelling heeft van het kunstvoorwerp, wordt de aandacht gericht op het ethisch en het esthetisch aspect. Voor ons is het zeer belangrijk te | |
[pagina 335]
| |
weten wat “onze buurman” denkt en hoe hij leeft’. Deze houding ten opzichte van de literatuur is wel typisch Russisch. Het is bekend, dat de Russische lezer pas dan volkomen geboeid wordt door een literair werk als het naast het esthetisch genot ook een ruim en waarachtig inzicht geeft in de meest uiteenlopende problemen van zowel het concrete als het metafysische bestaan. Daarbij verlangt de Russische lezer bewust of onbewust dat de schrijver hem zou helpen bij zijn gekwelde zoektocht naar een mogelijk antwoord op de dringende vragen: ‘Wat te doen?’ en ‘Wie is schuldig?’. Deze specifieke houding hangt ook nauw samen met de centrale rol, die de Russische literatuur door de eeuwen heen in het geestelijke, sociale en politieke leven van Rusland heeft gespeeld. Van de Russische schrijver verwachten zijn lezers dat hij zich als kunstenaar eveneens zou inleven in de rol van filosoof socioloog, pedagoog, historicus, psychiater, econoom, e.a. Daarbij moet het literaire werk absoluut beantwoorden aan de gouden regel van ‘de waarheid’. Van deze hoge lezerseisen zijn de hedendaagse Russische schrijvers zich al even sterk bewust als hun grote klassieke voorgangers uit de negentiende eeuw. Tijdens onze reeks gesprekken met vooraanstaande Russische schrijvers in Moskou weerklonk immers ook het woord ‘de waarheid’ steeds opnieuw als een leidmotief. | |
9. De rol van de vertaler.Door onze gesprekken begrepen wij eveneens welk een hoofdrol de vertaler in de Russische literaire wereld speelt. In feite begint de weg van de vertaling bij hem. De vertaler of vertaalster kiest doorgaans niet alleen het boek, maar neemt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid op zich. Hij doet dit in een recensie van het vertaalde werk, dat aan een uitgeverij wordt aangeboden. Op grond van deze bespreking geven doorgaans twee leden van de Kunstraad van de uitgeverij hun oordeel over de al dan niet mogelijke publikatie ervan. Deze Kunstraad bestaat vooral uit schrijvers, critici en vertalers. Deze hechten eerst en vooral waarde aan het thema en dan wordt ook de kunstwaarde van het voorgestelde werk besproken. Over de uitgave wordt uiteraard ook nog verder beslist door de redactie van de uitgeverij, die rekening houdt met de vastgestelde normen, die niet overschreden mogen worden. Daarnaast treedt onze literatuur ook in concurrentie met de buitenlandse literatuur, die eveneens aan bod wil komen op het Russisch vertaalvlak. Het vertaalde werk, dat een unaniem positieve beoordeling krijgt van de Kunstraad, verschijnt doorgaans een jaar later bij een van de belangrijkste Sovjet-uitgeverijen voor buitenlandse literatuur. Dit zijn vooral ‘Progress’, ‘Choedozjestvennaja literatoera’ (De bellettristische literatuur) en het tijdschrift Inostrannaja literatoera (Buitenlandse literatuur). In Moskou hadden wij eveneens een gesprek over de auteursrechten van de te vertalen werken. De directie van de ‘VAAP’, het Sovjet-agentschap voor de auteursrechten, wees er ons op, dat alleen voor werken, die verschenen zijn né mei 1973, auteursrechten worden uitbetaald. Immers pas vanaf die tijd sloot de Sovjet-Unie zich aan bij de Berner Conventie. Als nu een buitenlandse uitgeverij een werk wil uitgeven in de Sovjet-Unie, dan moet die zich rechtstreeks wenden tot de VAAP. Deze stelt de voorwaarden op van het contract. Na de aankoop van een literair werk, betaalt de VAAP per auteursblad, dat 40.000 typografische tekens bevat. De prijs van zo'n blad hangt mede af van het werk zelf, het genre, het succes en de weerklank ervan. Het volledig honorarium wordt uitbetaald in Westerse valuta in de loop van de twee maanden | |
[pagina 336]
| |
Inostrannaja Literatoera: ‘De buitenlandse literatuur’.
na de publikatie van het werk. De VAAP neemt wel 10% commissieloon op de auteursrechten voor zijn rol van tussenpersoon en eveneens voor de inkomstenbelasting, die ook in de Sovjet-Unie op de auteursrechten bestaat. In het contract wordt eveneens gestipuleerd dat er geen enkele wijziging in het aangekochte werk mag plaatsvinden zonder een voorafgaande, schriftelijke toestemming van de auteur. Daarbij wordt ook nog vermeld dat de uitgeverij de auteur op de hoogte zal houden van de recensies, die in de Sovjet-pers over het uitgegeven werk verschijnenGa naar eind(35). De belangrijkste recensies vindt men doorgaans in de tijdschriften Inostrannaja literatoera (Buitenlandse literatuur) en Sovremennaja choedozjestvennaja literatoera za roebezjom (De hedendaagse letteren in het buitenland). Hier kan de auteur de stem beluisteren van de Russische literaire critici, die voor het veeleisend Russisch lezerspubliek de betekenis van een vertaald werk goed moeten doen uitkomen. De Russische lezer zoekt immers niet alleen in zijn eigen literatuur, maar ook in de buitenlandse letteren zijn koortsachtige drang naar goede lectuur te bevredigen. Welke ook de beoordeling van het vertaalde werk mag zijn, welke tegenstrijdige reacties een boek in de bruisende literaire wereld van de Sovjet-Unie ook mag uitlokken, het belangrijke feit blijft toch steeds dat het buitenlandse werk hier uitgegeven wordt. In verband met de verspreiding van zowel de Zuid- als de Noordnederlandse literatuur in de Sovjet-Unie is het bepaald positief dat onze literatuur gevolgd wordt door enkele vooraanstaande Russische specialisten. Deze zijn er zich ook van bewust dat men vooral door een nauwere samenwerking met onze deskundigen tot een beter inzicht in onze literatuur kan komenGa naar eind(36). Door onze gesprekken in Moskou hebben wij begrepen dat in deze drang naar een ruimere kennis van onze literatuur ook het humanistisch streven ligt om ons zelf beter te leren kennen. De belangstelling in het land van Tolstoj, Dostojevski en Tsjechov voor de Nederlandse literatuur wint daardoor nog aan betekenis. |
|