Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 1]De historische realiteit in Louis Paul Boons ‘Geuzenboek’
| |
I. Het GeuzenboekGa naar eind(1).Deze buitengewoon indrukwekkende roman is het laatste grote werk van de betreurde grote Vlaamse auteur. Hoe het Noorden der Nederlanden kon herboren worden is door velen beschreven geworden, maar hoe het Zuiden in bloed en bittere tranen tenonder ging is nog niet in zijn geheel behandeld, aldus verklaart L.P. Boon de opzet van zijn monumentale boek (pp. 7-8), dat begint met de geboorte van Karel V in 1500 en eindigt met de val van Antwerpen in 1585. Het aanpakken van de extreme complexiteit van het geheel der XVIe-eeuwse Opstand, waarbij structurele en conjuncturele elementen van economische, sociale, politieke, kerkelijke, religieuze en institutionele aard hun rol hebben gespeeld, en die te verwerken in een historisch epos, is allesbehalve een gemakkelijke taak. Immers, bij de historici zelf zijn de visies over de Opstand zeer uiteenlopend en leidden ze zelfs tot heftige polemieken. Deze controversen zijn te omvangrijk om ze allen te vermelden, maar voor J.N. Bakhuizen van den Brink, bijvoorbeeld, zijn de Hervorming en de zucht naar gewetensvrijheid de belangrijkste motievenGa naar eind(2), terwijl het bij H. Pirenne vooral gaat om de tegenstelling ‘Etat espagnol - Etat bourgeois’Ga naar eind(3). P. Geyl meent dat in de Opstand het nationaal element overheerstGa naar eind(4). L.P. Boon is in de eerste plaats een romanschrijver, niet een geschiedkundige wiens werk op zuiver wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd. Hoewel hij belangrijke studies en bronnenpublicaties heeft geraadpleegd, schoof hij in menig opzicht de historiciteit terzijde om plaats te ruimen voor originaliteit. Zo o.m. trekt hij gebeurtenissen uit hun context en gooit hij ze chronologisch door elkaar om ze aan zijn eigen, persoonlijke visie en interpretatie aan te passen. Zo wil dit Geuzen- | |
[pagina 6]
| |
boek dan een soort bijbel zijn, waarin vastgelegd werd hoe de vromen en rechtzinnigen konden uitgeroeid door heerszuchtigen die het woord van Christus tot een godlasterlijk woord maakten, en in zijn naam duizenden en duizenden ombrachten door vuur en water, door strop en zwaard, stelt Boon (p. 8). De geschiedenis van de Opstand was echter niet zo simplistisch. Het corrigeren van iedere afwijking van de werkelijkheid is in dit gelimiteerd artikel zinloos. Als historicus lijkt het ons dan ook veel interessanter de inhoud van het Geuzenboek in zijn geheel onder de loupe te nemen en in dit perspectief Boons visie met de realiteit te vergelijken. | |
II. De inhoud.De belangrijkste gebeurtenissen van de strijd der XVIe eeuw in de Zuidelijke Nederlanden zijn, volgens L.P. Boon, de Bloedplakkaten, de poging tot exterminatie van de wederdopers, de Beeldenstorm in het Westkwartier, de Bosgeuzenbeweging van Jan Camerlynck aldaar, en tenslotte het blijvend verzet van de stad Gent tijdens de chaotische veroveringstocht van Vlaanderen door de Spaanse troepen en de Malkontenten. | |
a. Boek EenHet was belachelijk, grotesk en afschuwelijk: uit de vuilnis van een nachtpot moest men deze oprapen die de grote Keizer Karel zou worden... (p. 13). Met deze honende beschrijving van de geboorte van Karel V in 1500 begint L.P. Boons Geuzenboek. Op spottende en sarcastische wijze stelt hij dan de intriges van de verscheidene Europese dynastieen in het begin van de XVIe eeuw aan de kaak, die uiteindelijk zouden leiden tot de rivaliteit tussen de Franse koning Frans I en Karel V voor het overwicht in Europa. In deze optiek behandelt de schrijver vervolgens de éénmaking van de Nederlanden, het keizer worden van Karel V van het Heilig Roomse Rijk, de veldslagen in Italië, de vrede van Madrid in 1526, die Boon ten onrechte de vrede van Milaan noemt (p. 75), de plundering van Rome in 1527, de vrede van Kamerrijk, ook de ‘Damesvrede’ genoemd, in 1529. Tussendoor schetst hij, zonder zijn antipathie en afkeer te verbergen, de decadentie van het Vaticaan. Zowel Julius II als Leo X, met zijn dik pafferig gelaat, de vleselijke lippen en de uitpuilende ogen van een kikvors (p. 28), Adrianus VI en Clemens VII worden in uiterst scherpe taal onder de hakbijl gelegd. De reactie tegen de uitspattingen in Rome liet niet lang op zich wachten: Maarten Luther hoorde over dit alles en waarlijk het sloeg hem in de darmen, hij zat vier dagen lang met een door God gezonden diarree... Hij veroordeelde niet alleen het gesjacher met de aflaten en de verkoop van een bisschopsambt, hij strekte ook nog beschuldigend de benige wijsvinger naar de verre stad in Italië, waar de troon stond waarvan het ene hoerejong na het ander zich meester maakte (p. 39). Een buitengewoon originele wijze om het ontstaan van de Reformatie te omschrijven. Spoedig spreidde Luthers alternatieve leer zich over de Nederlanden. De institutie van de Inquisitie, het afkondigen van de plakkaten en de eerste openbare verbranding van ketters zijn voor de schrijver dé middelen waarmee Karel V zijn autoriteit over zijn onderdanen wilde bevestigen (p. 67).
Weldra bereikte een tweede reformatorische strekking de Zeventien Provinciën, nl. het revolutionaire anabaptisme, een produkt van de Duitse boerenopstand in 1525. Melchior Hoffman, Jan van Leiden en andere wederdopers trokken vooral van leer tegen de autoriteiten en de vorsten en wilden in de Nederlanden een stad veroveren om het Rijk Gods op aar- | |
[pagina 7]
| |
de te stichten. Hun genadeloze vervolging in Noord en Zuid - waar ze voornamelijk in het Westkwartier en de aangrenzende gebieden een onderkomen trachtten te vindenGa naar eind(5) -, de afslachting na de val van Munster en na de Amsterdamse revolte in 1535, is voor Boon, zoals reeds gezegd, een der belangrijkste gebeurtenissen in de strijd van de Zuidelijke Nederlanden. Naast deze dramatische feiten schenkt de auteur aan menig andere belangrijke interne gebeurtenissen aandacht, zoals o.m. aan de Gentse opstand tegen de belastingspolitiek van Karel V, de aansporing van de stad tot een groot en algemeen verzet en de bestraffing met de Karolijnse Concessie van 1540, die L.P. Boon incorrect in 1539 dateert (pp. 134-143). Te midden van deze complexiteit deed ondertussen een nieuwe leer de Nederlanden aan: de leer van Calvijn, die streefde naar een nieuwe maatschappelijke orde in een wereld waar wanorde heerste. En niet alleen de armen en verstotenen, maar ook de naarstige handwerkman en de kleine burger, de man die handel dreef en zelfs de edelman die in deze tijd zich nutteloos voelde worden, zij allen konden hun hulp en troost vinden in dat boek (de bijbel), zo vat Boon de sociale implicaties van het Calvinisme zeer goed samen (p. 133). De reactie van Karel V bleef niet uit. Om de plakkaten te ontvluchten stak in 1540 een eerste golf van emigranten het Kanaal over naar Engeland, waar de heerser in onmin leefde met de paus (p. 14). Waar L.P. Boon de informatie gevonden heeft om de eerste emigratie naar Engeland in 1540 te laten plaatsvinden is een raadsel. Immers, de uittocht van Jan van Utenhove gebeurde pas in 1547Ga naar eind(6). Zeer gedetailleerd analyseert Boon dan de verdere evolutie van de woelingen in Vlaanderen tot het einde van de jaren vijftig van de XVIe eeuw. De gevolgen van de aanstelling van Titelmans als inquisiteur, de oprichting van de Engelse vluchtelingenkerken, het op het toneel verschijnen van Willem de Zwijger, de toenemende betekenis van het Vlaamse Westkwartier - vooral de Hondschootse textielagglomeratie - in de verspreiding van en de adherentie tot het calvinisme, de troonsafstand van Karel V en de machtsovername van Filips II, diens huwelijk met de katholieke Mary Tudor van Engeland, de gevolgen van de vrede van Cateau-Cambrésis. Na de troonsbestijging van Elizabeth I van Engeland, van waaruit vanaf 1559 de calvinistische propaganda georganiseerd werd, steeg de aanhang van de nieuwe religie zienderogen. Weldra zouden de gebeurtenissen een nieuwe wending nemen.
Wat reeds vanaf de eerste pagina van het Geuzenboek dadelijk opvalt, is Boons veelvuldig gebruik van lachwekkende descripties van interne en externe karaktertrekken van bepaalde figuren, waarmee hij zijn voor- of tegenstand uitdrukt, of waarmee hij zijn persoonlijke visie van hun houding binnen een bepaalde historische context prijsgeeft, maar die wetenschappelijk niet verantwoord zijn. Zich onloochenbaar achter de verdrukte protestanten scharend, aarzelt hij niet in zijn typische volkstaal vorsten en autoriteiten tot in het extreme belachelijk te maken. Zo meent hij dat Filips II liever boetprocessies zag dan feestelijke fakkeloptochten (p. 162), hiermee wijzend op zijn fanatiek katholicisme; zijn latere echtgenote, Mary Tudor, beschrijft Boon als een kween, een pilaarbijtster (p. 170). Willem van Oranje, die - aldus Boon - Filips II als een sukkel beschouwde, omdat hij alleen wat Spaans en wat Frans begreep (p. 163), zou later eveneens gewoon van godsdienst veranderen als van hemd (p. 100). Ook de ‘goede’ Vlaamsgeboren Karel V moet het ontgelden, want de op | |
[pagina 8]
| |
macht beluste keizer liet steeds zijn Bourgondische onderlip hangen telkens wanneer zijn verreikende ambities niet bevredigd werden (cfr. o.a. pp. 25, 29). De grote verdienste van dit eerste deel van het Geuzenboek is dat L.P. Boon vanaf het begin de Nederlanden in een internationaal perspectief plaatst en niet als een zuiver nationale entiteit beschouwt. De Nederlanden vormden immers slechts een onderdeel van het immense Habsburgse rijk. Zeer opmerkelijk echter is dat hij bij het behandelen van de internationale politieke situatie in Europa tijdens de eerste decennia van de XVIe eeuw, er op geen enkel ogenblik Engeland bij betrekt. Van de balanspolitiek van Hendrik VIII - zich nu eens bij de keizer aansluitend, dan weer bij het Franse vorstenhuis -, om het machtsevenwicht in Europa na te streven, is helemaal geen sprake. Ook de breuk met het Vaticaan om zich van het pauselijk gezag te ontdoen, en die daardoor het ontstaan gaf aan het Anglicanisme, wordt om welke reden dan ook verzwegen. Toch is dit een belangrijk feit, gezien de determinerende rol die het protestantse Engeland later in de Opstand zal spelen.
Dat sociaal-economische en politieke factoren hun invloed uitgeoefend hebben op de verspreiding van het lutheranisme, het anabaptisme en later vooral het calvinisme, en tevens op de geleidelijk toenemende opstandigheid van de bevolking, wordt door Boon overgenomen. En hoe armer het volk was, meent hij, en hoe erger het werd uitgebuit, zou het in steeds grotere groepen voor hun nieuwe geloof strijden, lijden en sterven (p. 64). Gelijkaardige en andere toespelingen komen geregeld in de tekst voor (cfr. o.a. pp. 98-99, 133, 144), maar jammer genoeg werden ze zonder enige verklaring uit de gehele context gesleurd. Zo is er weinig of geen spoor te vinden van de triomf van de Engelse textielnijverheid tijdens de tweede helft van de XVe eeuw, die de Vlaamse steden harde klappen toebracht, de crises in de internationale handel gedurende de jaren twintig en dertig van de XVIe eeuw, de achteruitgang van de kleine landelijke industriecentra in het Westkwartier (wanneer hij de groei en bloei van Hondschoote beschrijft), de crises van de jaren 1556-1557 en 1559, en de wijzigingen in de sociale structuur als gevolg hiervanGa naar eind(7). Meer aandacht besteedt de schrijver aan het politiek element, waarin hij vooral de positie van de adel beklemtoont. Herhaaldelijk stelt hij immers - terecht - dat Karel V en Filips II de macht van de adel langzamerhand beknotten door deze stand uit het bestuur en staatszaken te sluiten (cfr. o.m. p. 95) ten voordele van beroepsambtenaren. Bij die politieke en juridische machteloosheid voegde zich verder een economische ten gevolge van de steeds terugkerende depressies. L.P. Boon valt dus duidelijk het standpunt van H.A. Enno van Gelder bij: de fundamentele structuren van de feodale maatschappij stonden tegenover de fundamentele structuren van de nieuwe, op kapitaal gesteunde maatschappijGa naar eind(8). | |
b. Boek TweeHet tweede deel van het Geuzenboek begint in 1560, het jaar waarin in Vlaanderen het calvinisme een massabeweging werd (en niet in 1563, zoals Boon schrijft, cfr. p. 235), het jaar met onweer in de lente, stormwinden die de bloesem zouden vernietigen (p. 213), en eindigt middenin 1568, wanneer Alva's terreurverwekkende ‘Bloedraad’ over de hele Nederlanden reeds in volle operatie was. Het zesde decennium van de XVIe eeuw is een mijlpaal voor de verdere evolutie der geschiedenis van Noord en Zuid. L.P. Boon is zich daar ten zeerste van bewust en daarom heeft hij zoveel mogelijk gegevens in dit deel trachten te verwerken. | |
[pagina 9]
| |
Zeer uitvoerig behandelt hij de primordiale rol van het Westkwartier van Vlaanderen, vooral dan de omgeving van Hondschoote, de snelle verspreiding van het calvinisme in dit gebied door uit Engeland overgekomen predikanten en vluchtelingen, het toenemend verzet tegen de Inquisitie aldaar, dat vanaf het begin van de jaren zestig grote proporties aannamGa naar eind(9). Ook elders in Vlaanderen, zoals in Gent, Brugge en Oudenaarde, steeg de adherentie tot de nieuwe religie, en dus de opstandigheid, zienderogen. Zoals Boon correct stelt: de ketterij transformeerde zich tot rebellie. Zelfs de stedelijke en andere lokale autoriteiten begonnen inquisiteur Titelmans te dwarsbomen. Zo stonden zij reeds tegenover elkaar, de geestelijke macht de inkwisitie en de stedelijke autonomie, besluit de auteur (p. 214). In het Westkwartier, Gent, Brugge, Axel, Hulst, in Doornik en Valenciennes, overal werd het calvinisme de ruggesteun van de strijd tegen de bestaande orde, waarvan de Inquisitie het symbool geworden was. Enkele opmerkingen evenwel. Hoewel de auteur wijst op de tegenstelling tussen de gematigde en radicale calvinisten op het gebied van het gewapend verzet, vinden we nochtans geen vermelding van de heftige ideologische discussies over dit punt zowel bij de consistories der Engelse vluchtelingenkerken als op de Antwerpse synode van 1562. De overwinning der radicalen leidde immers tot de gewapende openbare predikatie te Boeschepe op 12 juli 1562, waarmee het gewapend verzet in Vlaanderen en de gehele Zuidelijke Nederlanden officieel werd ingezetGa naar eind(10). Nog een tweede opmerking. Na de afslachting van 1535 had het anabaptisme zijn anarcho-communistisch karakter verloren en was het een meer pacifistische weg ingeslagen. Bij de opkomst van het oppositioneel calvinisme, zegt Boon, besloten vele doopsgezinden zich bij de gereformeerden aan te sluiten. Wat hij echter niet vermeldt, is dat juist de sterke aanhang van het anabaptisme één der hoofdoorzaken was van de late doorbraak van het calvinisme in Vlaanderen. In steden zoals Kortrijk, bijvoorbeeld, waar het anabaptisme stevig wortel geschoten had, zou het duren tot 1566 voordat het calvinisme er succes begon te krijgenGa naar eind(11).
Was de religieuze agitatie in Vlaanderen ten gevolge van de ongewoon heftige repressie na het sermoen te Boeschepe in een stagnatie verzeild geraakt, op het politieke vlak kwam daarentegen heel wat bewogenheid. Weer accentueert L.P. Boon de toenemende machteloosheid van de adel tegenover de stijgende invloed van Spaanse en andere beroepsambtenaren. Daarbij wendde Filips II een valse politiek aan, aldus Boon. De edelen die hij het meeste vreesde, o.a. Oranje en Egmont, had hij het bevel gegeven over de Spaanse troepen in de Nederlanden, zodat zijzelf tegen deze aanwezigheid niet konden protesteren en zich achter het oproerige volk scharen (p. 221). Maar, zegt de schrijver, het volk der Nederlanden was niet hun eigen volk, hun namen waren geen echte namen (Oranje en Mansfeld waren Duitsers, Aarschot bleef een De Croy, Aremberg een De Ligne, Hoorn een Montmorency, etc, p. 222), hun geloof was geen echt geloof, ze noemden zich Rooms, omdat dit de gemakkelijkste en meest gangbare godsdienst was, en omdat die tevens hun belangen en bezittingen beschermde... (p. 222). De lagere plattelandsadel, die geen belangen meer te verdedigen had en in het calvinisme het middel tot sociale promotie gevonden had, heeft Boon echter uit het oog verloren. Langzamerhand begint de auteur nu de figuur van Willem de Zwijger in het daglicht te stellen, die, om zijn eigen belang en dat | |
[pagina 10]
| |
van andere edelen te verdedigen, protest aantekende tegen de gehate Consulta en de invloedrijke kardinaal Granvelle, die de positie van de adel o.m. in de Raad van State trachtten te verlammen. Onder leiding van Oranje werd Granvelles kerkelijke en wereldlijke politiek hevig op de korrel genomen en werd tevens zijn ontslag geëist. In januari 1564 verliet Granvelle dan de Nederlanden. De Zwijger had succes geboekt: ...zijn eerste proeve van politiek laveren mocht schitterend geslaagd genoemd worden (p. 241), de Raad van State kreeg controle over de koninklijke administratie.
Dadelijk kropen de militante calvinisten uit hun schelp. In 1565 bevestigde de koning echter de toepassing van de plakkaten, wat rechtstreeks indruiste tegen hun eis en die van de edelen tot de invoering van enige vorm van godsdienstvrijheid. Het politiek palaberen beu zijnde, besloten de Engelse vluchtelingenkerken - met de steun van de Hugenoten - tot een invasie in de Nederlanden, een plan waarvan Oranje het bestaan kende. In 1565 staken ze dan in gezelschap van revolutionaire predikanten massaal het Kanaal over om vooral in het Vlaamse Westkwartier de opstand te komen voorbereiden. Het sein kwam na een preek van de fervente Sebastiaan Matte nabij Roesbrugge in mei 1566, waarmee de grote hagepreken in Vlaanderen hun intrede deden. De hoge edelen, aldus Boon, wisten dat elk ogenblik de revolutie beginnen zou en werden bang en laf. Slechts enkelen, zoals Lodewijk van Nassau, dachten aan gewapend verzet, terwijl Oranje, Egmont en Hoorn weigerden tot het Eedverbond toe te treden. Het Smeekschrift was een flop, zegt Boon verder, dat was het, niets minder, maar ook niets meer: een smeekschrift om Protestant te mogen zijn zonder ervoor veroordeeld te worden (p. 266). Maar dagelijks steeg de revolutionaire stemming onder de massa. Te St.-Truiden kwamen dan de rijkste calvinisten en de edelen bijeen om te besluiten de revolutie af te wenden en de woede te laten afkoelen op kerken en kloosters (p. 283).
Hier neemt Boon een ferme loop met de historische realiteit. Ondanks de gebeurtenissen te Valenciennes in 1563, heerstte er tot 1566 - en niet tot 1565 zoals Boon beweert - een betrekkelijke rust in de Zuidelijke Nederlanden op het gebied van godsdienstige agitatie. De economische depressie en fluctuaties van 1563 tot 1565 en de daarmee gepaard gaande algemene sociale ontreddering, zowel bij de lagere volksklasse als bij de middenstand, waar de auteur van het Geuzenboek klaarblijkelijk de betekenis niet voldoende van heeft ingezien, bracht Vlaanderen, en voornamelijk het Westkwartier, opnieuw in bewegingGa naar eind(12). De stimulante betekenis van de aanbieding van het Smeekschrift brengt hij ook niet genoeg naar voren, want juist na de gebeurtenis van 5 april 1566 kwamen ballingen en predikanten uit Engeland terug, in de hoop hun religie vrij te kunnen beoefenen. Dat het hun bedoeling was met een leger de opstand in het industriegebied te ontketenen, staat los van elk historisch bewijsmateriaal, en als Oranje van een dergelijk plan op de hoogte zou geweest zijn, dan zou hij eerder getracht hebben het plan te verijdelen dan het te ondersteunen. Dat er reeds vóór de Beeldenstorm in termen van een militaire solutie gedacht werd, hebben we in onze eigen studie naar voren gebracht en wordt o.m. bewezen door het itinerarium van de Storm in het WestkwartierGa naar eind(13), maar de oorsprong ervan dient eerder gezocht te worden bij de leden van het Kompromis, wellicht op de bijeenkomst te St.-Truiden. Dit staat rechtstreeks in contradictie met Boons visie, die in dit perspectief duidelijk E. Kuttners standpunt ondersteuntGa naar eind(14). | |
[pagina 11]
| |
Op 10 augustus 1566 brak in het Westkwartier de Beeldenstorm los. In een buitengewoon emotionele taal, alsof hij zelf een ooggetuige was, beschrijft L.P. Boon dan uiterst gedetailleerd de verspreiding van de storm over het industriegebied, de Vlaamse steden en de Noordelijke Nederlanden. Zich daarna op het Westkwartier concentrerend, verhaalt hij het blijvend verzet in dit gebied na de Storm, terwijl de rest van Vlaanderen begon te stagneren, de reactie van het volksleger van geuzenleider Jan Denijs na de mislukking van de op de synode van Gent geplande pogrom van 17 oktober 1566, de nederlagen van de geuzenlegers te Wattrelos en Lannoy, en het Bosgeuzenverzet van Jan Camerlynck als stoottroep van een nieuw invasieplan van het Westkwartier en de Nederlanden. Boons visie op de gebeurtenissen in Frans-Vlaanderen en het omgevend gebied tussen 1566 en 1568 hebben we in een ander artikel verwerkt, zodat we het zinloos achten in herhaling te vallenGa naar eind(15). Wel moeten we even blijven stilstaan bij Boons mening over de houding van Oranje tegenover de feiten. Voor zijn weigering het belegerde Valenciennes enige hulp te bieden, zijn lakse en tweeslachtige reactie te Antwerpen, waardoor de stad aan de Geuzen ontglipte, het niet ter hulp komen van Brederode's geuzenleger te Austruweel in 1567, zijn terugkeer naar Duitsland, heeft Boon geen goed woord. Oranje was een verrader, die de revolutie om hals had willen brengen (p. 364, 367). Toen echter in januari 1568 Alva Oranje dagvaardigde om voor de ‘Bloedraad’ te verschijnen, verandert L.P. Boon duidelijk zijn opinie: niet van hoogverraad kon men hem beschuldigen, en ook niet van medewerking met de Geuzen. Alleen maar dat hij als Prins van den lande vrede en rust had willen brengen en niet voldoende lieden naar de galg en de brandstapel had gejaagd (p. 400). Maar de komst van Alva, die, meent hij, even beestachtig was als zijn inquisitie (p. 401), bracht een nieuwe situatie in de Nederlanden teweeg. | |
c. Boek DrieMet het derde deel van het Geuzenboek komt de lezer middenin de Opstand terecht. De aanhouding van Egmont en Hoorn in september 1567 had heel wat opschudding verwekt. Terwijl Alva's Raad van Beroerte de rebellen genadeloos uitroeide, maakte de Zwijger zich dan eindelijk klaar om de Nederlanden binnen te vallen. Maar 1568, waarin de Tachtigjarige Oorlog zijn aanvang maakte, werd een jaar van teleurstellingen. Tot driemaal toe werden de slecht georganiseerde troepen van Lodewijk en Willem van Nassau door het Spaanse leger uiteengeslagen. Om zijn triomf volledig te maken, liet de Spaanse generaal op 5 juni 1568 Egmont en Hoorn executeren. Omstreeks december van hetzelfde jaar was de weerstand van de Geuzen totaal ingestort. De Nassau's voegden zich bij de Franse Hugenoten in de hoop in de nabije toekomst met hun hulp een nieuwe aanval op de Nederlanden te kunnen wagen. Tegelijk deed zich een andere gebeurtenis voor, die, naar L.P. Boon terecht meent, veel belangrijker was dan de nederlagen van de Nassau's, nl. het ontstaan van de Watergeuzen, want, stelt de auteur, alleen de woede van het volk, en opstand en het wegvagen van alles wat tot dan toe als wettig in het oorlogvoeren werd beschouwd, kon het juk der Spanjaarden afwerpen (p. 425). Hiermee kreeg de Opstand dus een nieuwe impuls. Zowel de Nederlandse kust als het gehele Kanaal maakten de piraten onveilig. Door hun voortdurend succes voegde Dolhain zich bij hen. Op 1 april 1572 nam de Opstand een andere wending, toen de Watergeuzen onder leiding van Lumey en onder de vlag van Oranje het kleine ha- | |
[pagina 12]
| |
venstadje Den Briel innamen. Deze gebeurtenis kan niet uit het internationaal toneel weggedacht worden en moet men interpreteren vanuit de eeuwige XVIeeeuwse driehoeksverhouding tussen Frankrijk, Spanje en Engeland, een aspect, hoe minimaal zijn verwijzingen zijn, waarvan Boon dan toch de betekenis heeft ingezien. Elizabeth I had steeds de strijd van de Franse Hugenoten ondersteund, en aarzelde dan ook niet oogluikend de Watergeuzen in de Engelse kustplaatsen een onderkomen te laten vinden. De in Frankrijk vertoevende Oranje zag in dat deze kapers zijn zaak konden steunen en verschafte hen semi-legale markbrieven - die de koningin van Engeland als wettig beschouwde -, terwijl zijn broer Lodewijk de Watergeuzen vanuit het Hugenotenbolwerk La Rochelle organiseerdeGa naar eind(16). Noch Filips II noch Alva namen de piraterij en dreigden tot tweemaal toe Engeland aan te vallen. Niet voorbereid tot een treffen met Spanje, gaf Elizabeth in maart 1572 de Watergeuzen het bevel Engeland te verlaten. Met het bekende gevolg.
Weldra bleek dat de inname van Den Briel geen geïsoleerd incident zou worden, want enkele dagen later veroverden de Watergeuzen eveneens Vlissingen. Toen besloot Oranje, die in de kapers een dreigend gevaar voor zijn eigen meesterschap begon te zien, de Opstand zelf in handen te nemen. Na de mislukking van de inname van Bergen door Lodewijk wegens de plotse dood van Coligny, de grote Hugenotenleider, verschoof in 1573 het slagveld bijna geheel naar het Noorden, terwijl het Zuiden door de Spanjaarden onder controle gehouden werd. Hier ziet L.P. Boon reeds, zonder zijn spijt onder stoelen of banken te steken, de scheuring tussen Noord en Zuid ontstaan (p. 489), een stellingname die geheel tegen de realiteit indruist en volledig in tegenspraak is met de verdere evolutie van zijn verhaal, dat zich nu hoofdzakelijk op de strijd van het Zuiden tegen de Spaanse onderdrukker concentreert. Maar ook het Noorden was nog niet geheel in handen van de Geuzen gevallen. Boon vestigt nu alle aandacht op de komst van Requesens, de Spaanse Furie, de Pacificatie van Gent en het gouverneurschap van Don Juan, die er ondanks de steun van de Malkontenten, de Waalse ‘Paternostersoldaten’ (p. 518), evenals zijn voorganger niet in slaagde de Nederlanden weer onder Spaans gezag te brengen.
De Pacificatie van Gent moest nageleefd worden, de Spanjaarden moesten weg. In het Zuiden besloot de stad Gent nu de leiding van het verzet op zich te nemen. Het laatste deel van Boek Drie en bijna het hele vierde deel van het Geuzenboek wijdt Boon aan de hardnekkige strijd van Gent, dat uiteindelijk alleenstaand en aan zijn lot overgelaten, ten onder zou gaan. Onder leiding van de radicale calvinisten Ryhove en Hembyze rukte de stad zich, aanvankelijk met de goedkeuring van Oranje, in oktober 1577 van het katholieke Spaans gezag los en poogde andere Vlaamse, Brabantse, Hollandse en Zeeuwse steden ertoe te overhalen haar revolutionaire daad na te volgen. De Gentse Calvinistische Republiek was geborenGa naar eind(17). De Zwijger, vervolgt Boon, zag niet af van zijn gematigde politiek om de Roomsen te behouden en zou zijn mening over het revolutionaire Gent weldra herzien. De radicale calvinisten gingen er immers over tot het uit de weg ruimen van alle Roomsgezinden, ontketenden er een nieuwe Beeldenstorm, confisqueerden de kerkelijke goederen, gooiden elke tegenstander in de gevangenis en weigerden zelfs een plakkaat van de Raad van Vlaanderen - dat reeds eerder door de Staten-Generaal was afgekondigd - uit te geven dat aan de Pacificatie herinnerde: | |
[pagina 13]
| |
in Holland en Zeeland mocht niets tegen de Roomsen ondernomen worden, terwijl in Vlaanderen de calvinistische praktijken stopgezet moesten worden. Oranjes zorgen werden nog groter toen in 1578 - en niet in 1577 zoals Boon zegt - Filips II Alexander Farnese naar de Nederlanden stuurde en de Franssprekende steden begon te veroveren. Gent besloot eigenhandig de stadsmuren te versterken en spoorde de andere Vlaamse steden ertoe aan hetzelfde te doen. In Oranje had men geen vertrouwen meer. Zijn plan van godsdienstvrede, dat door de Staten-Generaal onderschreven werd, had verdeeldheid in de Nederlanden gebracht (de Waalse provincies hadden de Staten de rug toegekeerd en zich met de koning verzoend); op militair terrein had hij gedurende het hele verloop van de Opstand geen enkele serieuze veldslag gewonnen. L.P. Boon laat hier duidelijk twee factoren naar voren komen, nl. de mislukking van het conservatisme van Willem van Oranje enerzijds, de tegenstelling tussen Waalse en Vlaamse provincies anderzijds. Oranje was nooit afgeweken van zijn politieke lijn van 1566, tot alle prijs de vrede te willen herstellen en elke vorm van extremiteit te willen uitschakelen. Het radicale Vlaanderen zag hierin verraad (predikant Pieter Dathenus, een der co-leiders der Gentse Calvinistische Republiek, verweet hem zelfs atheïsme) en de Zwijger zou zijn uiteindelijk doel, heerser over de hele Nederlanden, nooit kunnen verwezenlijken. De gematigde politiek van de Zwijger, meent Boon, was hierdoor in haar geheel een mislukking geworden, zoals tot nu toe alles in zijn leven mislukt was, zijn huwelijken, zijn verlangen om te heersen over de Nederlanden, zijn oorlogen, zijn politiek (p. 550). De tegenstelling tussen Waalse en Vlaamse provincies, die in 1578 sterk tot uiting gekomen was, was volgens L.P. Boon eveneens een gevolg van Oranjes politiek. Wellicht is dit nogal simplistisch voorgesteld. Don Juan had de Walen te Gembloers verslagen en de katholieke Waalse edelen maakten van de gelegenheid gebruik hun troepen van de Staten los te scheuren. Bovendien werden ze uiterst bezorgd over de ‘volkse’ dictaturen en het calvinistisch extremisme in Vlaanderen. Farnese hield hiermee rekening. Zijn veroveringstocht van de Zuidelijke Nederlanden begon dan ook met de Waalse steden, niet de Vlaamse. | |
d. Boek VierZoals reeds gezegd is het vierde en laatste deel van het Geuzenboek geheel gewijd aan de veldtochten van Farnese in het Zuiden, terwijl Gent, te midden van een reeks interne problemen waaronder het verraad van Hembyze, als laatste Vlaamse verzetsbasis alleen moest standhouden. Uiteindelijk zou de stad bezwijken. De val van Antwerpen in 1585 sloot een buitengewoon dramatisch hoofdstuk van de Belgische geschiedenis af. Boek Vier begint in augustus 1578 met de aankomst te Gent van Casimir van de Palts, om wiens steun de stad had verzocht. Verder behandelt Boon wat hij noemt het uitspelen van Walen tegen Vlamingen door Farnese - in feite ging het om het bewerkstelligen van de totale breuk tussen protestanten en katholieken -, de oprukkende Malkontenten, die de Vlaamse bevolking tot op het merg uitzogen, de totale verwerping van Oranje door Gent, de Unie van Utrecht en Atrecht, de Vrijbuiters die in Vlaanderen hun intrede deden en terreur onder de bevolking zaaiden, de uitschakeling van Hembyze door Oranje, zijn poging om Frankrijk en Engeland in het gebeuren te mengen, de opgave van het Zuiden, de moord op Oranje te Delft, de val van Gent, Antwerpen en geheel Vlaanderen, kortom een situatie van chaos en anar- | |
[pagina 14]
| |
chie, tekort aan levensmiddelen, voortdurende prijsstijgingen, armoede, uitbuiting, muiterij, vrijbuiterij, pestepidemie en zelfs aardbeving (p. 622). De herhaling van Boons feitenrelaas lijkt ons overbodig. Toch moeten we even blijven stilstaan bij zijn visie op de Unie van Utrecht en Atrecht. De historische realiteit is, dat er geen sprake was van een scheuring tussen Noord en Zuid, zoals de gebeurtenis door velen tot op heden wordt geïnterpreteerd, maar wel van een officiële scheuring tussen katholieken en protestanten. Hoewel L.P. Boon dit onderschrijft (Beide Unies werden gebouwd op de rots der religie (p. 570), ziet hij hier evenwel de gelegenheid waarin de Zwijger alle calvinistische Nederlandssprekenden onverbreekbaar aan elkaar had kunnen smeden. De stad Gent, weldra gevolgd door andere Vlaamse steden, was een der eerste om tot de Unie van Utrecht toe te treden. Voor Boon is het dus niet de scheuring tussen Noord en Zuid, maar tussen Nederlandssprekenden en Franssprekenden. Hij (De Zwijger) zag niet in dat Atrecht en Utrecht elk het begin waren van een afzonderlijke Staat, en zich hier de fatale scheuring voordeed van de reeds gebarsten pot die nimmer meer te lijmen viel (p. 570). Boons verder verloop van de feiten zal dan ook geheel vanuit deze tegenstelling geïnterpreteerd worden. De eigenlijke scheuring tussen Noord en Zuid begon met de inname van Gent in 1584 en werd volledig na de kapitulatie van Antwerpen in 1585. Maar in het Noorden werd het koren rijp onder de vrije hemel, en op de vrije grond konden maaiers en pikkers de oogst binnenhalen... En Vlaanderen was overwonnen en stierf, en alle Geuzen waren er uitgeroeid, amen en uit (p. 705). | |
II. De bronnen.Een haast niet te overziene berg van boekwerken... werd doorploegd en doorpluisd... Veel van het gelezene bleek een herkauwen van bestaand materiaal en werd als dusdanig terzijde geschoven... (p. 7). Hiermee verantwoordt L.P. Boon de keus van de bronnen waarop hij het Geuzenboek baseerde. Het aantal artikelen, boeken en bronnenpublikaties dat over de XVIe-eeuwse Troebelen en de Opstand is verschenen, zowel met betrekking tot het Noorden als tot het Zuiden, is inderdaad onmetelijk. Een bronnenselectie was dus ontegensprekelijk een noodzaak. Maar met enige verbazing moeten we dan toch vaststellen hoe gering zijn uiterst onnauwkeurige bibliografie is (pp. 706-707). Weliswaar was de auteur gelimiteerd door de enorme omvangrijkheid van het onderwerp, maar het valt moeilijk te aanvaarden dat hij enkel de daar vermelde bronnen heeft geconsulteerd. In zijn Woord Vooraf heeft Boon het o.m. over ‘nog niet opgemerkte scripties en thesissen’ (p. 7). Hiervan vinden we geen enkel spoor in de bibliografie. Belangrijke en interessante werken, zoals bijvoorbeeld die van E. de Coussemaker, K. de Lettenhove, Ph. Crew, A. Despretz, T. WittmanGa naar eind(18) en talrijke andere komen er eveneens niet in voor. Verder vinden we ook geen verwijzingen naar studies of bronnen met betrekking tot de sociaaleconomische - met uitzondering van Kuttners Hongerjaar - of internationale factoren die met de problematiek verband houden. Dit vormt misschien de verklaring voor het feit waarom L.P. Boon sommige belangrijke elementen die hiermee in connectie staan over het hoofd heeft gezien of uiterst onnauwkeurig heeft weergegeven. Het meest onbegrijpelijke punt van zijn bronnenmateriaal is dat Boon, zoals hij zelf toegeeft (p. 7), veel informatie heeft geput uit het zeer verouderde werk van J.L. MotleyGa naar eind(19), dat in 1862 werd gepubliceerd, wat natuurlijk weer de | |
[pagina 15]
| |
talrijke onjuistheden en afwijkingen van de realiteit kan verklaren. Deze opmerking nog. L.P. Boon citeert heel wat werken over Willem de Zwijger; het voornaamste is echter afwezig, nl. de bronnenuitgave van G. Groen van Prinsterer, Archives ou Correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau, Leiden, 1835.
Heel wat gegevens haalde L.P. Boon eveneens uit verhalende bronnen. Hoewel deze bronnen voor de historicus onmisbaar zijn, moet de inhoud ervan dan toch steeds met een korreltje zout worden genomen. Daarmee heeft de schrijver blijkbaar weinig rekening gehouden, wat weer menige onjuistheid verklaart. Voor Boon blijken ze echter zeer nuttig geweest te zijn, daar hij er goed gebruik van gemaakt heeft, naast zijn eigen imaginatie, om bepaalde gebeurtenissen voor te stellen alsof hij zelf er ooggetuige van was. Meer nog. Menigmaal gaat hij tewerk als een kroniekschrijver door de feiten bijna jaar voor jaar voor te stellen. Het weinig kritisch gebruik van deze bronnen is er waarschijnlijk de oorzaak van dat de schrijver verschillende feiten een jaar te vroeg dateerde. De chronologie van de XVIe eeuw was immers uitgewerkt in de ‘oude stijl’: het jaar liep van Pasen tot Pasen. Vele ‘volkse’ elementen haalde Boon uit deze bronnen, die hij aanvulde met legenden, o.m. geput uit De Costers Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak. Een weinig geschiedkundige werkelijkheid dus.
Kortom, de historische realiteit van het feitenrelaas van L.P. Boons Geuzenboek laat op menig gebied heel wat te wensen over. Maar, zoals we in het begin van dit artikel al zeiden, L.P. Boon is in de eerste plaats een romanschrijver, geen geschiedkundige, met alle gevolgen van dien. Als geschiedkundige kan men het boek geenszins als een ‘bijbel’ beschouwen, dit in tegenspraak met de intentie van de auteur. Voor een historicus bestaat er immers geen geschiedkundige ‘bijbel’, omdat elk artikel, elk boek, elk document een bijdrage is tot verbreding van het gezichtsveld of tot het in acht nemen van andere standpunten. L.P. Boons resultaat verdient nochtans alle bewondering. Allereerst slaagde hij er inderdaad in het gehele gebeuren in het XVIeeeuwse Vlaanderen in een werk samen te brengen. De grote verdienste van het Geuzenboek ligt in het feit, dat L.P. Boon naast historisch gerechtvaardigde standpunten getracht heeft heel wat persoonlijke visie naar voren te brengen en ze in een origineel bezield verband bracht. Tenslotte, zich aan de zijde scharend van de verdrukten is hij er ontegensprekelijk in geslaagd de strijd van de Geuzen in Vlaanderen eervol te rehabiliteren. |
|