Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 544]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bestaat er een Vlaams, Waals en Brussels socialisme?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze inleidende gedachten leren in elk geval nog maar eens hoe waarden- en tijdsgebonden de vraagstellingen in de menswetenschappen kunnen zijn. De analyse-elementen van twintig jaar geleden zijn daarom niet vals geworden, maar zij volstaan niet meer om een geldig antwoord op de nu gestelde vraag te formuleren. Anderzijds - en dit heeft dan minder te maken met de gebondenheid aan de eigen politieke aktualiteit - is het wetenschappelijk onderzoek over de arbeidersbeweging aan een fundamentele heroriëntering toe. Tot op heden kenden we vooral een geschiedenis van leiders, instellingen en rezoluties. Nu gaan we meer naar een inzicht-verrijkende analyse van militanten, aanhang, socio-professionele struktuur, banden met ekonomische en kulturele fenomenen, enz... Bij de viering van 75 jaar BWP-BSP (Belgische Werklieden Partij - Belgische Socialistische Partij) in 1960 kon men nog Les Fastes du Parti uitgeven, een historisch prentenboek met overwinningsverhalen op de sociale ellende en de politieke rechteloosheid. Het ziet er naar uit, dat tegen 1985 ander en meer historisch studiemateriaal aanwezig zal zijn om te evalueren wat een eeuw Belgisch socialisme betekent.
Vanuit deze dubbele optiek dus wil ik zoeken naar elementen van antwoord op de vraag naar de specificiteit van de socialistische ontwikkeling in Vlaanderen, Brussel en Wallonië.
In het Manifest Doorbraak 1979 dat zeven Vlaamse socialisten eind juni 1979Ga naar eindnoot(1) bekend maakten, wordt gesteld dat het historische verloop van het Belgisch socialisme in drie fasen onder te verdelen is: een eerste fase tot omstreeks 1920 waarin de sociale en politieke ontvoogding van de arbeidersklasse centraal stond en de beweging een alternatieve maatschappijvisie van een klassenloze maatschappij ontwikkelde; een tweede fase tot halfweg de jaren zestig waarin het aksent lag op de uitbouw van sociale welvaarts- en zekerheidsstrukturen en waarin tevens met kracht de parlementaire demokratie werd verdedigd tegen de dreigingen van fascisme en oorlog; tans loopt een derde fase waarin op een ander en meer algemeen nivo de menselijke aliënatie moet tegengegaan worden in een herdefiniëring van het begrip arbeid en van de ontwikkelings- en ontplooiingskansen van iedereen. Een dergelijke ruwe periodisering is natuurlijk vatbaar voor veel kritiek en nuanceringen, maar is toch wel hanteerbaar. Aan deze faseteorie zou men onmiddellijk kunnen toevoegen dat fundamentele karaktertrekken van de ene fase naar de andere worden doorgegeven, zoals genetisch materiaal. Ook in de derde fase van het Belgisch socialisme blijven kenmerken van de eerste fase levendig en elke analyse moet aandacht besteden aan die wisselwerking tussen de input van het verleden en het nieuwe inpikken op de eigen tijd.
Zo zijn er voor de eerste fase een reeks heel belangrijke elementen, die heel lang hebben nagewerkt. Over dit fenomeen gaan de hoofdlijnen van dit artikel.
Men moet goed voor ogen houden dat de drijvende krachten, die het socialisme in België tot een sterke massabeweging uitbouwden, bijna uitsluitend te situeren zijn bij een stedelijke en geestelijk geemancipeerde ‘arbeidersaristokratie’, een gemengde groep van geschoolde ambachtslieden en bescheiden intellektuele beroepen. Hun geestelijke vormingsgrond was dubbel: enerzijds de idealen die in de Eerste Internationale leefden, anderzijds een radikaal liberalisme. In het laatste kwart van de vorige eeuw zocht en vond deze arbeidersaristokratie gehoor in de zones waar grote en homogene groepen half- of niet-geschoolde fabrieks- en mijnwerkers aanwezig waren. Dit was het proletarenleger voor de mars tegen de censitaire herendemokratie. De kerk was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar greep op deze industriële arbeidersklasse aan het verliezen. Aan deze ‘verworpenen der aarde’ bracht het socialisme een boodschap en een bewustzijn. Meteen heeft deze per se niet revolutionaire arbeidersaristokratie zich ideologisch moeten wapenen tegen een verschrikkelijk tegenoffensief, met de Kerk op kop. Hier past het woord negatieve integratie dat de historikus D. Groh gebruikt om de opgang van de Duitse SPD te verklarenGa naar eindnoot(2). Het Duitse model zou trouwens van vrij sterke invloed zijn op het Belgisch socialisme. De strijd voor sociale en politieke rechten was inderdaad meer een integratie- dan een revolutionair proces, maar dit gebeurde in een zo geladen atmosfeer dat zowel voor- als tegenstanders deze proletarische socialistische beweging isoleerden als ‘terribles adversaires qui tâchent de détruire toute autre autorité et de tout bouleverser... nous tâcherons de préserver nos paroissiens de cette pernicieuse contagion’Ga naar eindnoot(3). Uit het voorgaande kan reeds vastgesteld worden, dat de eerste doorbraakkansen van de socialistische beweging regionaal zeer ongelijk moesten liggen. Dit is heel goed te merken wanneer men even de uitslagen bekijkt van de eerste twee wetgevende verkiezingen onder het stelsel van algemeen meervoudig stemrecht (periode 1894-1914: stemrecht voor alle mannen vanaf 25 jaar, maar mogelijkheid om één tot twee stemmen te kumuleren; de ‘éénstemmigen’ vormden ruim 60% van het kiezerskorps, maar zij beschikten slechts over 39% van de uit te brengen stemmen). We nemen voor Vlaanderen de arrondissementen waar de socialisten meer dan 10% van de stemmen haalden, voor Wallonië waar ze meer dan 20% haalden.
De cijfers zijn sprekend. Buiten Gent was er in 1894 geen enkel Vlaams arrondissement waar de B.W.P. over de 10%-skore ging, terwijl het industriële Wallonië reeds massaal achter de socialistische vlag stond en ook Brussel een sterke socialistische inplanting kreeg. Vanaf het begin dus was het politieke zwaartepunt van de elektorale werfkracht in Wallonië en Brussel te vinden. De Gentenaar An- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seele kwam in 1894 in het parlement op een Luikse lijst! Een fijnere analyse op kantonnaal nivo versterkt nog deze vaststelling. Voor 1919 was de relatieve doorbraak in Vlaanderen van het socialisme bijna volmaakt recht evenredig met de aanwezigheid van een gekoncentreerd fabrieksproletariaat (Gent, Aalst, Leuven-Tienen, Boom, Menen-Kortrijk, Ronse). Antwerpen als grote handelsstad was een gemengde kasus en hierdoor ook een uitzondering voor een aantal basiskenmerken van de socialistische beweging. De periode 1894-1914 was er één van versnelde ekonomische groei en ekspansie: voor de Belgische bourgeoisie een waarachtige ‘belle époque’, maar ook voor alle andere bevolkingsgroepen een kansrijke periode voor sociale emancipatie. Op het makro-politieke vlak reikten de twee grote oppositie-blokken - B.W.P. en liberale partij - elkaar de hand om de katolieke suprematie (sinds 1884 in absolute zetelmeerderheid aan het bewind) te breken. Dit versterkte de oude tegenstelling klerikaal-antiklerikaal. Binnen het katolieke blok verhoogde de druk tegen het baasschap van de konservatieve ‘cercles catholiques’ via twee anti-krachten: kristen-demokratische bonden en flamingantisme. Geprojekteerd op de verschillende regio's en sociale strata heeft dit makro-politieke proces een gedifferentieerd en lang doorwerkend effekt gehad. Grosso modo kan men voor het socialisme in Vlaanderen aanduiden dat elke uitbraakpoging uit deze enkele industriële bastions mislukt is in de eerste faseGa naar eindnoot(4). Dit heeft natuurlijk een sterke invloed uitgeoefend op de verdere karaktervorming van de socialistische beweging in Vlaanderen, die mentaal en organisatorisch volledig door het sterke Gent werd overheerst. Een grondige biografische studie van vader Anseele en alle Gentse arbeidersleiders zou voor onze vraagstelling erg verhelderend kunnen zijn. Om een beeld te krijgen van de overheersende mentaliteit in de toenmalige socialistische beweging herleze men de verbluffend interessante studies die de jonge H. De Man en L. De Brouckère in 1911 publiceerden in Die Neue Zeit, het grote ideologisch-leidinggevende tijdschrift van K. KautskyGa naar eindnoot(5). Deze studies deden destijds enorm veel stof opwaaien. Verschillende keren werd er een algemene partijraad aan gewijd met grote incidenten en de dreiging om H. De Man en L. De Brouckère uit de partij te gooien. In de eerste plaats stelden de auteurs vast dat de koöperatieve beweging als materiële basis van de partij een overwegende invloed had. De BWP telde in 1909 reeds 185.319 leden, maar daarvan kwam wellicht meer dan de helft uit de koöperatieve sektor. Naarmate deze doorwoog versterkte het een kleinburgerlijke mentaliteit. Dit had o.m. ook een invloed op de opvattingen inzake een zgn. Belgisch nationaal karakter. De stellingen van de Brusselse Louis Bertrand over de noodzaak van een socialisme ‘van het gezonde verstand’, aangepast aan de partikulariteiten van het Belgisch temperament, hadden grote weerklank in de partij. De leidende burgerij in Vlaanderen, Brussel en Wallonië beleefde dan pas haar grote bloei van een ook emotioneel doorvoeld Belgisch nationalisme met Brussel als groot uitstralingspunt. Dit had ook te Gent zijn uitwerking. Het is bijvoorbeeld opvallend dat de Nederlandse vertaling van Pirenne's Histoire de Belgique werd gedrukt en uitgegeven door de socialistische samenwerkende Volksdrukkerij. Natuurlijk wist men dat er een kontradiktie bestond met het blote feit dat de grote massa van het Vlaamse volk door zijn taal en kultuur afgezonderd was van de eigen burgerij, die met het Frans als kultuurtaal haar belangeneenheid met de gehele Belgische burgerij konfirmeerde. Het besef van deze kontradiktie zou trouwens mede van de Vlaamse kwestie een vrije kwestie maken in de B.W.P.Ga naar eindnoot(6). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uiteindelijk echter waren er andere faktoren, die de eenheid van het Belgisch socialisme in eerstvernoemde zin veilig hielden. Hier speelde weer het negatieve integratieverschijnsel mee. Vooral te Gent in de grote Vlaamse federaties leefde een sterk ouvriëristisch partikularisme dat daarenboven door de organisatorische struktuur van de beweging (geen centraliserende macht) versterkt werd. Voor Vlaanderen kan men vanuit historische en sociaal-ekonomische redenen verklaren waarom dit partikularisme tot een stedelijk kader beperkt bleef. De belangrijkste Vlaamse socialistische leiders - van een Vader Anseele te Gent tot een Achilles Van Acker te Brugge - vertoonden deze dualiteit: enerzijds het streven naar een image van deugdelijk Belgisch staatsmanschap, anderzijds het sterk blijven inspelen in attitudes en taalgebruik op het partikularisme van de eigen stedelijke arbeidersmassa. Dit partikularisme had weinig of geen ideologische dimensie, maar het heeft toch een sterke nawerking op de karaktertrekken van het Vlaams socialisme. Men kan rustig stellen dat de zeer grote psychologische moeilijkheden destijds om tussen de dagbladen Vooruit (Gent) en Volksgazet (Antwerpen) tot een samenwerkingsverband te komen, daarop terug te voeren zijn. Ook in Wallonië kende de socialistische beweging dit partikularisme, maar in tegenstelling tot de stedelijke getto-vorming in Vlaanderen, was het aldaar meer regionaal gespreid. Vooral de mijnindustrieën brachten mee, dat de socialistische inplantingen ook verspreid waren tot in de kleine lokaliteiten. Daarenboven bracht de bijna onmiddellijke meerderheidsposities in Henegouwen en Luik mee dat het ouvriëristisch partikularisme in Wallonië gemakkelijker in symbiose kon komen met een zeker walligantisme. Vanaf de eerste fase dus stond het Waalse socialisme helemaal anders ingesteld tegenover het wallingantisme dan het Vlaamse socialisme tegenover het flamingantisme, maar dit bleef vrij lang gemaskeerd in de unitaire poging om van de B.W.P. een sterke partij in Belgisch nationaal kader te maken. De Eerste Wereldoorlog werd op dit vlak een katalysator, want toen kwam een gedeeltelijk einde aan het negatieve integratieproces, omdat de partij aan de regeringsmacht ging deelnemen en de belangrijkste socialistische leiders zich ‘jusqu'au bout’ achter de oorlogsdoeleinden van de geallieerden schaarden. Wat Vlaanderen betreft moeten we nog even terugkomen op het enigszins aparte geval Antwerpen. Vóór 1914 kreeg de B.W.P. daar elektoraal en organisatorisch minder gemakkelijk voet aan de grond. Met wat nu beschikbaar is over de geschiedenis van de Antwerpse politiek in het algemeen en van de B.W.P. aldaar in het bijzonder, blijft het toch nog moeilijk om de faktoren van deze tragere start voldoende te verklarenGa naar eindnoot(7). Vanaf 1919 immers brak Antwerpen dadelijk door als het sterkste B.W.P.-arrondissement (34,34% tegenover 30,67% voor het pionierende Gentse arrondissement). Ik zal me dus nu niet wagen aan een uitvoerige behandeling van de beschikbare verklaringselementen en beperk me tot een profielschets van de twee opeenvolgende voormannen. Tot 1914 was dr. Modest Terwagne de politieke leider en vanaf 1900 parlementslid. Terwagne was een Waal, die zijn socialistische vorming in het Brusselse had verkregen, als geneesheerstagiair te Antwerpen was beland en vanaf 1895 in de B.W.P. aldaar op de voorgrond trad. De radikale vrijmetselaar Terwagne had geen strukturele machtsbasis te Antwerpen in een koöperatieve of syndikale beweging. Met brio en talent was hij de typische vertegenwoordiger van de zuiver politieke doorbraakaktie. Daartegenover is er de figuur van Huysmans, die vanaf 1898 in het Brusselse aan een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
politieke loopbaan in de B.W.P. begon. Hij geraakte er sterk ingewerkt in het apparaat van de beweging, maar kreeg het er moeilijk om als parlementslid verkozen te worden. Zijn elektorale basis daartoe moest hij immers zoeken als Vlaming en in de nog sterk rurale delen van het Brusselse arrondissement (cf. het weekblad De Ploeg dat hij vanaf februari 1900 uitgaf). Als Vlaming en B.W.P.-apparaatsman kreeg hij echter te Antwerpen een goed gehoor. Zijn aktie als kraaiende haan voor de vervlaamsing van de Gentse universiteit is zeer bekend. Minstens zo belangrijk is zijn aktie geweest om de vakbonden te centraliseren en politiek te integreren in de B.W.P. Daar was Antwerpen de grote uitvalsbasis voor. Heel typerend voor dit dubbel aktiepatroon waren zijn Antwerpse debatten in 1907 met Hector Plancquaert. Terwagne en Huysmans verbleven tijdens W.O. I in Nederland. Terwagne werd er de spreekbuis van een ultra-Belgicistische propaganda. Huysmans behield er vooral zijn kontakten met de grote groep Vlaamse geïnterneerde arbeiders en soldaten. Daarenboven bleef hij als sekretaris van de Tweede Internationale een pacifistisch standpunt nastreven. Hij werd als ‘de man van Stockholm’ zelfs zeer verdacht in Belgisch-vaderlandslievende ogen. Onmiddellijk na de oorlog werd de kombinatie van al deze faktoren zeer winstgevend voor zijn politieke doorbraak in Antwerpen. Wanneer hij wat later, in 1921, een politiek akkoord sloot met Frans Van Cauwelaert (‘het mystieke huwelijk’) voor het beheer van de stad, was ook dit een grote afwijking op de vooroorlogse lijnen. Het was het eerste grote signaal dat een autonoom Vlaams socialisme uit het negatieve integratieproces kwam en tot een heel nieuw type van politieke koalitie-akkoorden kon komen. Het is één van de meest boeiende onderwerpen van onze hedendaagse politieke geschiedenis om te analyseren hoe dit teken nadien afgezwakt werd in het grote koor van de tussenoorlogse politieke problemen in België. Het leert o.m. dat onze vraagstelling naar de specificiteit van een Vlaams, Brussels of Waals socialisme bijzonder kompleks is en sterk mede gedetermineerd werd door het optreden van de niet-socialistische politieke krachten in België. Voor onze uitgangsvraag moeten we nu ook nog even terug naar de ideologische invloedszones van de eerste fase. Ik sprak eerder van de dubbele vormingsgrond van de arbeidersaristokratie, die leiding en struktuur gaf aan de B.W.P. Hier zijn wel verschillen aan te duiden tussen Vlaanderen, Brussel en Wallonië, maar deze zijn van de eerste naar de tweede fase toe versmolten in een typisch politiek ekklektisme. Het politiek ontwaken van de Waalse arbeidersklasse gebeurde bijna eksklusief met ideeën uit Frankrijk. Het was een aansluiten op een radikaal republikanisme, gemengd met nog proud-honiaans-mutuellistische opvattingen (la mine aux mineurs). Daarbij kwamen nieuwe syndikale opvattingen (het wapen van de algemene staking) en bovenal een virulent antiklerikalisme. In Vlaanderen - en dit is opnieuw bijna uitsluitend met Gentse invloed - speelde veel sterker het model van het Britse travaillisme, aangevuld met ideeën uit Duitsland en Holland. De Hollandse invloed zwakte echter af naarmate veel publicisten de anarchistische opvattingen van F. Domela Nieuwenhuys bleven volgen tegen de sociaal-demokratische lijn van Troelstra, die ook een zuiver politiek gerichte arbeiderspartij wou ontwikkelen. Brussel bleef het sterkst onder de invloed van het liberale radikalisme en integreerde zich zonder eigen identiteit hiermee ook het sterkst in een Belgisch politiek model. Dit is natuurlijk een uiterst grove schets, waarbij alvast geen rekening wordt gehouden met de interpenetratie van ideeën, de gelijkaardige ontwikkeling van de grote partij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
instellingen en de invloed van de linkerzijde in de beweging en daarbuiten. Het is zonder twijfel nodig om aan dit ideologisch veld een aparte analyse te wijden, maar aansluitend op het voorgaande kunnen we hiermee wel de doorstroming van een reeks fundamentele karaktertrekken in het Vlaams, Brussels en Waals socialisme blijven volgen. Het duidelijkste voorbeeld is Brussel. Telkens als het Belgisch politiek kader in hoogbloei was of de scherpste konfliktzones in Belgisch nationaal kader werden uitgevochten (schoolstrijd, repressie-epuratie, Koningskwestie) waren de elektorale skores van het Brussels socialisme het hoogst. Hierdoor was en is de elektorale positie van de B.W.P.-B.S.P. te Brussel ook het meest labiel. De grote regimekrisis in de jaren '30 sloeg de Brusselse B.W.P. naar beneden van 33,78% in 1932 naar resp. 25,92% en 22,96% in 1936 en 1939. In de jaren van schoolstrijd en Koningskwestie haalde de B.S.P. te Brussel 41,42% (1950) en 45,07% (1954). Wanneer na 1961 de gemeenschapsproblemen faktor nummer één werden in de Belgische politiek kwam te Brussel het socialisme in een ontzettend vlugge afbrokkelingspositie terecht. Kijkt men naar de cijfers van de Europese verkiezingen op 10 juni 1979, dan merkt men dat de Brusselse franstalige socialisten in een kwart eeuw meer dan 2/3de van hun kiezers verloren zijn en ze politiek en organisatorisch volledig gemarginaliseerd zijnGa naar eindnoot(8).
Het Brusselse voorbeeld brengt ons naar de derde en nu lopende fase van het socialisme in een geregionaliseerd België, en gaat dus verder dan de basisoptie van dit artikel, nl. een overzicht brengen van het genetische materiaal uit de eerste fase. Het is daaromtrent dat wij een eerste konklusie moeten formuleren als aanloop voor een tweede, meer geaktualiseerde bijdrage. Zetten wij de gebruikte analyse-elementen op een rijtje, dan is er het volgende beeld: de uitbouw van het socialisme tot het tweede sterkste politieke blok in België ging uit van een geestelijk en sociaal geëmancipeerde arbeidersaristokratie, die vat en leiding kreeg op de min of meer homogene massa's industrie-arbeiders. Het was een proces van negatieve integratie met vanaf het begin een min of meer konstante regionale differentiatie, waarbij Wallonië het sterk overwegende zwaartepunt was. De spanning van de negatieve integratie in de groei naar een Belgisch politiek blok ging gepaard met een uitgesproken partikularisme dat in Vlaanderen binnen stedelijk kader bleef en ook daardoor minder ideologisch aansloot op andere politieke krachtlijnen zoals in de eerste plaats het nationaliteitenvraagstuk in België. Alleen te Antwerpen, dat een generatie na Gent tot een politieke kracht uitgroeide, was er een andere evolutie, die echter in de tweede fase afzwakte onder de invloed van het algemeen politiek klimaat. In Wallonië verliep dit partikularisme anders door de bijna onmiddellijke meerderheidspositie in grote en gespreide industriële regio's. Het wallingantisme werd daardoor een integrerend deel van het image van de Waalse arbeidersbeweging. Het Brussels socialisme integreerde zich het vlotst in het Belgisch nationaal kader. De elektorale en organisatorische verschillen liepen ongeveer parallel met uiteenlopende ideologische invloedszones. Zo lang de elektorale kracht van het socialisme ongebroken en overwegend langs Waals-Brusselse zijde lag en de unitaire staat België stand hield, bleven deze fundamentele karaktertrekken van het Belgisch socialisme in de drie zones vrij konstant. Uitgaande van een recent ontwikkelingsproces sinds 1960 ongeveer moeten we nu verder uitzoeken hoe de verschilsymptomen van de eerste en tweede fase tans gestalte geven aan eigen identiteit van een Vlaams, Brussels en Waals socialisme. |
|