Ons Erfdeel. Jaargang 22
(1979)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
[Nummer 3]De visie van L.P. Boon op de geschiedenis van de bende van Jan de Lichte
| |
1. De biografische achtergrond van Louis Paul Boon die heeft geleid tot het schrijven van ‘De bende van Jan de Lichte’.In Over mijn boekenGa naar eindnoot(1) vertelt de onlangs overleden Louis Paul Boon dat zijn peetje Sooi, zijn grootvader van vaders kant, hem in zijn jeugd heeft verteld over Jan de Lichte. Hij vertelde dit verhaal aan de hand van een volksboek. Dit boek zou Boon krijgen als peetje overleed. Na peetjes dood heeft Boon dit boek echter niet meer kunnen vinden. Hij was evenwel zó geboeid door de levenswandel van De Lichte dat hij besloot zèlf dit verloren volksboek te gaan schrijven. De bende van Jan de Lichte is een van de eerste boeken waarin hij een geschiedkundig onderwerp behandelt. Later is hij steeds meer ‘geschiedenis’ gaan verwerken. De geschiedenissen die hij behandelt verhalen, zoals in De bende van Jan de Lichte, de strijd van de gewone mens tegen de ekonomische machten die hem (dreigen te) overheersen. In de Haagse Post van 15 maart 1972 merkt Boon het volgende op over zijn beweegredenen om het boek te schrijven: Er zijn hier massa's boeken over bendeleiders verschenen. Ik wou ook zo'n verhaal schrijven omdat dat door het volk gelezen zou worden. Maar daar bracht ik dan een hele heut opstandigheid in, om die mensen die gewoon die volksromans lazen plots te confronteren met revolutionaire elementen, om die een schop te geven. Dat was de eigenlijke bedoeling van het volksboek. Boons visie op de bende van Jan de Lichte blijkt verder duidelijk uit het volgend citaat uit de Maasbode van 12 februari 1957. Deze opstand werd veroordeeld als de rebellie van het dievenverbond. Maar in werkelijkheid was ze een prelude op de Franse revolutie. | |
2. De belangrijkste publikaties van èn uit de roman ‘De bende van Jan de Lichte’ tot en met 1957.De lezer zal hier geen volledige drukgeschiedenis aantreffen, omdat mijn onderzoek slechts de periode tot het
| |
[pagina 326]
| |
Portret van Jan de Lichte uit het volksboek van E. Ternest.
verschijnen van het boek in Nederland bestrijkt. Het belangrijkste hulpmiddel bij het zoeken naar deze publikaties is het werk van R. Roemans en H. van AsscheGa naar eindnoot(2).
In 1950 publiceert L.P. Boon het stuk De bende van Jan de Lichte. Eerste preuve voor een volksboek met ondergrondse bedoelingen, in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 5, nr. 2, oktober 1950, p. 122-145.
Zoals de titel al vermeldt, probeert Boon hier het verhaal van Jan de Lichte te vertellen op de traditionele wijze waarop dit in zijn streek in boeken over dievenbenden en beruchte misdadigers wordt gedaan. De publikatie bestaat uit vier hoofdstukken. Uit het werk blijkt duidelijk dat Boontje al in 1950 in grote lijnen inhoud èn konstruktie van het volksboek in zijn hoofd heeft. In het tijdschrift Tijd en Mens (jrg. 2, nr. 9-10, januari-april 1951, p. 350-366) verschijnt vervolgens het stuk Ik ben een bandiet. Dit fragment blijkt met hoofdstuk XIIII uit het later verschenen boek overeen te komen. Hierna publiceert Boon zijn verhaal over Jan de Lichte in Onze wekelijkse aflevering van het konservatieve dagblad Het laatste Nieuws in de periode van 24 november 1951 tot en met 3 mei 1952. Voor deze krant heeft Boon ook nog andere feuilletons geschreven evenals in het socialistisch dagblad Vooruit.
Juli 1952 staat in De Vlaamse Gids (jrg. 36, nr. 7, p. 423-435) het stuk Uit het leven van een roverskapitein van Boons hand. Dit artikel bevat in totaal negen hoofdstukken. Ik kom straks nog op deze publikatie terug. In 1953 verschijnt dan in België het feuilleton uit Het Laatste Nieuws in boekvormGa naar eindnoot(3).
In Zomer te Ter-MurenGa naar eindnoot(4), Boons tweede boek over de Kapellekensbaan, staan ook een aantal hoofdstukken gewijd aan Jan de Lichte. Dit betekent onder andere dat het verhaal van Jan de Lichte wordt verteld door de schrijver van dit boek: de gij-figuur. Deze gij-figuur vertelt bijvoorbeeld wat zijn vriend Andreus Mottebol over De Lichte in de archieven heeft gevonden en wat Johan Janssens in zijn dagblad over de bendeleider heeft geschreven. Deze gij-figuur en ook wel andere romanpersonages, voorzien de stukken op hun beurt weer van kommentaar. En Polpoets, ook een romanpersonage, geeft aan wat hij in zijn roman over Jan de Lichte zou willen schrijven.
Overigens blijkt nu dat Uit het leven van een roverskapitein (De Vlaamse Gids, jrg. 36, nr. 7, p. 423-435) een voorpublikatie is van Zomer te Ter-Muren. Enkel de te zeer kontekstgebonden informatie is uit dit stuk weggelaten. Het verhaal over | |
[pagina 327]
| |
De Lichte is na de tweede druk uit Zomer te Ter-Muren geschrapt. Tenslotte verschijnt in 1957 in Amsterdam bij De Arbeiderspers een andere versie van De bende van Jan de Lichte. Dit is de editie die ik bij het schrijven van dit artikel gebruik. Het boek wordt opgedragen aan Richard Minne en is geïllustreerd door W.L. Bouthoorn. Ondertitel van de roman is: Een bandietenroman uit de jaren 1700.
Bij vergelijking met de editie van 1953 vallen de volgende verschillen op. In de eerste plaats schenkt Boon in laatstgenoemde editie bijna geen aandacht aan het (vermeende) revolutionaire karakter van de bende. En in de tweede plaats vertelt hij hierin meer over de bendeleden afzonderlijk dan in de editie van 1957. Hij baseert zich hierbij duidelijk op de informatie die de vonnissen over hen geven. Zo laat hij hier bijvoorbeeld De Waal op p. 11 aan de Brusselaar vertellen dat Jan de Priester in het verleden Michel Hantson heeft vermoord. Ook vertelt Boon hier meer over de akties van de bende dan in de eerste ‘Nederlandse’ uitgave. De editie heeft hierdoor een minder revolutionair karakter dan de latere uitgave. Dit hangt ongetwijfeld samen met het feit dat Boon het verhaal eerst schreef in feuilleton-vorm voor de zondagseditie van het reaktionaire dagblad Het Laatste Nieuws. | |
3. De historische Jan de Lichte.1. Een korte bespreking van de situatie in het Land van Aalst rond 1745.In de korte tijd dat Jan de Lichte met zijn bende in het Land van Aalst opereerde ging het politiek en sociaal-ekonomisch gezien niet zo goed met de Zuidelijke Nederlanden.
Vlaanderen werd in de periode van 1744 tot en met 1780 door de landvoogd Karel van Lorreinen bestuurd. Hij was de schoonbroer van de Oostenrijkse Maria-Theresia. Zij had het bewind over de Zuidelijke Nederlanden sinds haar vader keizer Karel VI in 1740 was overleden.
Meteen na deze machtsovername maakten Beieren, Saksen, Spanje, Pruisen en Frankrijk eveneens aanspraak op een of ander deel van de gebieden van de nieuwe keizerin. In 1744 bezette Frankrijk uiteindelijk de Zuidelijke Nederlanden. Dit is het jaar waarin de vrede van Aken tussen onder meer Lodewijk XV en Maria-Theresia werd gesloten.
Wat zo'n bezetting voor gevolgen kon hebben voor een dorp als Velzeke, het geboortedorp van Jan de Lichte, blijkt duidelijk uit het artikel ‘Velzeke in de jaren 1725 à 1750’Ga naar eindnoot(5).
In dit dorp was van 2 juni tot en met 22 juni 1744 een ‘hannovers legher’ gelegerd. Deze troepen vernielden in drie weken een gebied van zo'n 28.523 roeden in de omgeving van Velzeke. Er werden bijvoorbeeld 825 bomen gekapt. Verder moest de bevolking aan 558 en 484 paarden onderdak en voedsel verschaffen. Kortom, het dorp werd geruïneerd. Het artikel vermeldt dan ook dat de bewoners van Velzeke herhaaldelijk om uitstel of kwijtschelding van de betalingen der belastingen moesten vragen. Sociaal-ekonomisch gezien was de toestand in de achttiende eeuw in Vlaanderen ook niet bijzonder goed. Weliswaar berichten handboeken als Kalendarium geschiedenis van de lage landen in jaartallenGa naar eindnoot(6) en Eenheid en scheidingGa naar eindnoot(7) dat het land in vergelijking met de zeventiende eeuw weer tot bloei kwam maar deze bloei kwam toch (nog) niet ten goede aan de onderste lagen van de samenleving. Analfabetisme, bedelarij en landloperij waren - zoals in alle delen van Europa - nog heel normale verschijnselen. Hongersnoden als gevolg van misoogsten en veesterfte kwamen regelmatig voor. E. Ternest maakt in het eerste hoofdstuk van zijn boek Jan de Lichte en zijne bendeGa naar eindnoot(8) | |
[pagina 328]
| |
De titelpagina van ‘De Groote Bende van Jan de Lichte’, uitgegeven door J. van Branteghem uit Aalst.
melding van een hongersnood in 1740 in Vlaanderen | |
2. Andere dievenbenden.In Vlaanderen en ook daarbuiten kwamen in de achttiende eeuw betrekkelijk veel dievenbenden voor. In Frankrijk organiseerde de legendarische Cartouche een grote bende aan het begin van deze eeuw. Ben Lindekens heeft in zijn boek Zij reden bij nachtGa naar eindnoot(9) een studie gewijd aan deze zogenaamde bokkerijders. Deze bokkerijders vormden verschillende dievenbenden in het land van Overmaze, in Luik en in Limburg. Lindekens gaat in dit boek in op de motieven die deze lieden tot de misdaad brachten. Volgens hem kwamen de bokkerijders daartoe uit armoede, uit godsdiensthaat en uit rebellie tegen de gevestigde orde. De naam bokkerijders duidt volgens hem op het duivelsgeloof dat de leden aanhingen. Dit geloof in de duivel komt naar voren in de bekentenissen die de leden, als ze door de justitie gegrepen waren, tijdens de ‘scherpe examinatie’ deden. Ze vertelden dan hoe ze met de duivel, in de gedaante van een bok, uit stelen waren gegaan. Dergelijke bokken legden volgens hen in korte tijd heel grote afstanden af. Lindekens wijst in zijn boek en passant ook op de bende van Jan de Lichte. Hij vindt het opmerkelijk dat deze bende tijdens de Franse bezetting werkte. In het gebied van de bokkerijders was het in die periode namelijk erg rustig. In de achttiende eeuw verschenen verder ook regelmatig boeken over dievenbenden. Schiller schreef bijvoorbeeld Die Räuber in 1792. Ook na de achttiende eeuw kwamen er nog dievenbenden voor in Vlaanderen. Bekend is vooral de bende van Baekeland die aan het begin van de negentiende eeuw heel aktief was. | |
3. De bende van Jan de Lichte.Voor het nu volgend stuk over de ‘historische’ Jan de Lichte gebruik ik het artikel ‘Leven en bedrijf van een achttiende-eeuwse misdadiger: Jan de Lichte’Ga naar eindnoot(10) en het boek Vonnissen Verleent binnen de Stadt AelstGa naar eindnoot(11). Boon zelf heeft in een interview met mij op 11 januari 1978 gezegd dat hij de processtukkenGa naar eindnoot(12) over de zaak van Jan de Lichte niet heeft gebruikt. Bovendien zijn deze stukken pas sinds enkele jaren toegankelijk. Om die redenen heb ik deze dokumenten niet bij mijn onderzoek betrokken. Jan de Lichte werd, blijkens het parochieregister van Velzeke-Ruddersvoorde, op 7 april 1723 gedoopt. Hij was het vierde kind van Josephus de Lichte en Elizabeth de Schepper. Jans familieleden bleven niet altijd op het rechte pad. Zo zag hij tijdens zijn jeugd zijn ouders twee maal veroordeeld worden tot geseling, brand- | |
[pagina 329]
| |
merking en verbanning wegens het plegen van verschillende misdaden. En in 1740 werd Adrianus de Lichte wegens diefstal veroordeeld tot ‘geseling tot den loopende bloede’ en verbanning uit de Zuidelijke Nederlanden voor een periode van vijftien jaar. Dit vonnis wordt uitgebreid besproken in het artikel ‘Strafrecht in vroegere tijden - Rechtspraak in Velzeke in de 18e eeuw’ van L. de VosGa naar eindnoot(13). Gezien de omstandigheden waarin Jan de Lichte opgroeide is het niet verwonderlijk dat hij op jeugdige leeftijd misdaden begon te plegen. In 1737 werd hij bijvoorbeeld op de jaarmarkt te Wetteren op diefstal betrapt. Zoals uit de vonnissen blijkt opereerde de bende van 1744 tot en met 1748. In deze periode heeft de overheid weinig pogingen ondernomen om de bende op te rollen. Simons is van mening dat de Fransen tot 1748 geen tijd hadden om zich te bekommeren over deze groep misdadigers omdat ze het te druk hadden met de oorlog. Pas na de verovering van het strategisch gezien belangrijke Maastricht hadden ze de handen vrij om voor binnenlandse vrede te zorgen. Boon meent evenwel in ‘Een ongewoon kerstverhaal of de ware geschiedenis van de bende van Jan de Lichte’Ga naar eindnoot(14) dat de Fransen de bende aanpakten nadat ze het idee hadden gekregen dat deze de vijand hielp. Als dat niet het geval was geweest hadden ze volgens hem nooit geprobeerd de bende te vangen. Volgens Boon plunderden de Fransen de Vlaamse bevolking even erg als de bende... De bende zou echter een militair gezien belangrijk gebouw als het nieuwe kasteel te Zulten hebben vernield èn zou handel hebben gedreven met de vijand. Voor deze beide punten heb ik evenwel geen bewijsgrond kunnen vinden. Dat komt onder andere doordat Boon in bovenstaand artikel zijn bronnen niet noemt. In elk geval organiseerde de Franse overheid op 28 september 1748 een grote klopjacht op de bende van Jan de Lichte. De gehele bevolking van de kasselrijen Aalst, Dendermonde, Oudenaarde en Kortrijk werd verzocht hieraan mee te werken. In die tijd was het politie-apparaat namelijk nog maar klein. Alle ‘suspecte personen’ die geen ‘behoorelijck certificaet of paspoort’ bezaten werden overgeleverd aan de justitie te Aalst. Rivieren, wegen en dergelijke werden bewaakt en ‘suspecte’ huizen doorzocht. In totaal kwamen op deze manier zo'n 126 personen in het Belfort te Aalst terecht. Dit aantal wijst mijns inziens op een behoorlijke medewerking van de bevolking. Wellicht was Jan de Lichte altans op dàt tijdstip niet meer populair bij het volk?
Elke gevangene werd duchtig aan de tand gevoeld. Ruim dertig personen bleken onschuldig te zijn en werden al spoedig vrijgelaten. Op 8 oktober 1748 werd het eerste vonnis uitgesproken en voltrokken. Het laatste op 14 december. In de periode tussen deze twee data werden in totaal 89 personen voor het Belfort van Aalst gevonnist. Tien ervan werden bij verstek veroordeeld en gestraft. Het is ook nu nog gemakkelijk voor te stellen welk een diepe indruk dit gebeuren op de bewoners van Aalst en omstreken gemaakt moet hebben.
De vonnissen leveren ons onder andere de nu volgende feiten over de werkwijze en de samenstelling van de bende van Jan de Lichte. De bende bestond uit een heel gevarieerd gezelschap mensen. Er behoorden kinderen maar ook oude mannen toe. Egyptenaars (dat wil zeggen zigeuners hoewel men vroeger met het woord ook wel zwervers aanduidde) en andere randfiguren van de achttiende-eeuwse samenleving maakten er deel van uit. Maar ook wel gewone burgers die hulp bij de bende hadden gezocht om bijvoorbeeld een burenruzie te kunnen beslechten. Er bestonden overigens vrij | |
[pagina 330]
| |
Afbeelding van de eksekutie van Jan de Lichte uit ‘De Groote Bende van Jan de Lichte’ (1888).
veel familie-relaties tussen de bendeleden.
Veel leden waren voorts analfabeet. Sommigen wisten behalve hun leeftijd ook hun geboortedorp niet te noemen. Het grootste deel van de bende bestond dus uit wat wij tegenwoordig ‘kansarmen’ noemen. Het waren mensen die geen opleiding en vaak ook geen onderdak of werk hadden. Deze achtergrond zal ongetwijfeld mede veroorzaakt hebben dat ze lid van de bende werden. Simons zegt in dit verband: En toch was deze stelende en moordende Velzenaar eerder een slachtoffer van het pauperisme. Hij was a.h.w. een produkt van één der zwartste en zwaarste tijden die Vlaanderen gekend heeft, de periode 1725-1748, een tragische tijd wegens dat over een weer trekken van ‘Vreemde Troupen’ wat voor landlieden telkens ‘ruïnen, schaeden ende intresten’ betekende, een tijd ook waarin naast de bittere armoede van de aktieve bevolking de grote rijkdom van de aristokraten zoals de Pyckes, de Gavres en de vander Meeres opviel, om maar enkele dorpsheren te vernoemen. Ik heb overigens in de vonnissen niets gevonden wat zou kunnen wijzen op duivelsgeloof of gebruik van toverkunst bij Jans bende. Ook godsdiensthaat, zoals Lindekens die bij de bokkerijders meende te bespeuren, is niet aanwezig bij deze groep. De bende brak weliswaar bij voorkeur in kerken, pastoriën en boerderijen in, maar dit kwam waarschijnlijk doordat deze gebouwen vrijwel steeds onbewaakt stonden. Het is verder opmerkelijk dat de bende nooit bij de ‘echte rijken’ van de achttiende eeuw inbraken, namelijk bij de kloosters en de kasteelheren. Dit feit pleit tegen de mening van Boon. Hij ziet de bende namelijk als een revolutionaire beweging, als een prelude op de Franse Revolutie.
Opvallend is voorts dat er grote verschillen bestaan tussen de straflijsten van de bendeleden onderling. Zo pleegde de zestienjarige Marie-Anne Bleecker samen met haar moeder maar één diefstal. Ze stal namelijk eens een stuk vlees bij een boer.
Jan de Lichte daarentegen nam deel aan minstens negentien inbraken terwijl hij ook aan zes geslaagde en niet-geslaagde moordaanslagen deel had. Deze laatste misdaden pleegde hij overigens in de tijd die direkt aan zijn aanhouding voorafging. De straffen waren voor die tijd in overeenstemming met de gepleegde misdaden. De ergste misdaden werden bestraft met radbraking en de galg. De minder ernstige met geseling, brandmerking en verbanning. Een aantal vrouwelijke leden hoefde de hen opgelegde straf niet te ondergaan omdat ze óf te jong óf zwanger waren. Simons gaat in zijn artikel ook nog in op de legenden die zelfs nu nog in het land van Aalst ‘leven’. Zo | |
[pagina 331]
| |
doet daar het verhaal de ronde dat Jan de Lichte en zijn makkers kaarsen van mensenvet gebruikten op hun rooftochten. Want kaarsen van mensenvet zouden heel moeilijk doven... | |
4. De bronnen.1. De volksboeken.Boontje noemt in zijn boekje Over mijn boeken een bepaald volksboek als de belangrijkste bron voor zijn versie van het verhaal over de bende van Jan de Lichte. Zoals ik in hoofdstuk 2 reeds vermeldde zou Boon dit volksboek van zijn grootvader erven maar op een of andere manier is het zoekgeraakt. In BoonboekGa naar eindnoot(15) zegt hij het volgende over dit werk: De eigenlijke stot komt uit een boek dat ik nog altijd zoek. Het moet geschreven zijn door ergens een gemeente-secretaris uit een dorp hier in de omtrek, ik herinner mij dat nog goed, achteraan in het boek waren processen opgenomen. Ja, het was uit dat boek dat peetje vertelde. Trouwens, De bende van Jan de Lichte zoals ik het geschreven heb, ligt in de lijn van die versie, is helemaal zo geconcipieerd. Voor wat ik er mij natuurlijk nog van herinner. Het zou eigenlijk interessant zijn om dat boek nog te lezen. (p. 11) Welnu, dit werk is waarschijnlijk: Jan de Lichte en zijne bende. Naar de echtste bronnen bewerkt door E. Ternest, gemeentesecretaris te Wetteren. Negende Uitgave, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, Gent [z.j.]. Dit boek is immers geschreven door een gemeente-sekretaris uit een dorp niet ver van Boons woonplaats Erembodegem. Blijkbaar was dit boek heel populair. In 1926 (dit jaartal noemt G. Simons in zijn artikel over Jan de Lichte) was het al aan de negende druk toe. Het is mij niet duidelijk of deze negende druk van de vorige drukken verschilt. Ik weet verder ook niet zeker of Boon juist deze negende druk heeft gebruikt. Boon zegt dat in dit boek ook de processen waren opgenomen maar dit is niet het geval. Altans niet in deze uitgave. Ik zal nu een korte beschrijving geven van de inhoud van dit boek en daarna aanduiden welke elementen hieruit Boon mijns inziens heeft gebruikt voor zijn verhaal. Het volksboek bevat 36 hoofdstukken verdeeld over 368 pagina's. Het is geschreven vanuit een nogal paternalistisch aandoend auktoriaal perspektief. Hier een voorbeeld-zin: Ten einde de lezer in staat te stellen ons verhaal gemakkelijker te begrijpen, en opdat hij zich kunne reden geven hoe de schriktooneelen, die wij beschrijven, in een beschaafd land jarenlang straffeloos konden uithouden, achten wij het noodig van den toenmaligen toestand onzes vaderlands een korte schets te geven, want deerlijk zou men zich bedriegen... (p. 7) Het boek begint met Een geschiedkundig kapittel tot inleiding waarin de auteur laat zien hoe de slechte politieke en sociaal-ekonomische situatie in Vlaanderen omstreeks 1700 het ontstaan van dievenbenden en dergelijke in de hand werkte. Hij keurt deze benden echter ook niet goed. De auteur laat Jan de Lichte aan het begin van de vertelling verliefd worden op Marianna Smet. Zij wijst hem af maar hij ontvoert haar tóch. Marianna wordt gelukkig ‘op tijd’ bevrijd door Mietje, de dochter van Livina Sonneville. Deze Mietje was Jans vroegere geliefde en ze is heel jaloers op Marianna totdat ze hoort dat dit meisje helemaal niet op Jan is gesteld. Jan weet intussen kapitein te worden van de bende waarvan hij al enige tijd deel uitmaakt door de oude kapitein te vermoorden. Hij bewijst daarna zijn leiderschap door twee proefstukken uit te voeren, respektievelijk het overvallen van de postkoets Gent-Brussel èn het kaarten met de burgemeester van Strijpen en de baljuw van Velzeke. Deze twee zitten namelijk achter hem aan. Hij belooft zijn bendeleden hen altijd in moeilijkheden bij te staan èn hen altijd van voedsel te zullen voorzien. Uiteindelijk trouwt hij toch met Mie omdat haar moeder groot gezag heeft in de bende. Het is overigens uit verscheidene getuigenissen in | |
[pagina 332]
| |
Illustratie van de aanval op de postkoets door de bende van Jan de Lichte uit het volksboek van H. van Horenbeek.
het proces der bende gebleken, dat zekere Livina, die later Jan's schoonmoeder werd, in de bende het ambt van priesteresse uitoefende, en zelve de huwelijken inzegende... (p. 58) Hierna beschrijft de auteur aan de hand van enkele misdaden de werkwijze van de bende: spionnen, heling door vrouwen, het bangmaken van de bevolking, enzovoort.
Jan de Lichte wordt in dit boek niet uitsluitend als een slechte misdadiger gekarakteriseerd. Hij zorgt goed voor zijn bende en helpt ook mensen die hem of zijn vrienden hebben geholpen door hen bijvoorbeeld een vrijgeleide te schenken. Dit is het parool ‘één voor allen, allen voor één’. De auteur gaat uitgebreid in op Jans laatste levensjaar. Vier bende-leden (Gillis van Pamel, Lange Jan, Cies Tincke en Kloeke Pier) onttrekken zich dan aan zijn gezag. Zij worden hiervoor weliswaar gestraft maar toch verliest Jan hierdoor langzaam zijn overwicht op de bende. Op een roversfeest maakt hij bekend dat de overheid binnen afzienbare tijd weer aandacht zal gaan schenken aan de binnenlandse vrede. Zij zal dievenbenden en dergelijke weer gaan bestrijden. Hij beveelt de rovers daarom alleen nog in kleine groepjes te werken en dan nog slechts tijdens de nachtelijke uren. Marianna Smet wordt tenslotte vermoord door Jan de Lichte omdat ze heeft geprobeerd hem te verraden. Tijdens de klopjacht van 1748 wordt Jan gegrepen. Hij sterft als de bekeerde zondaar. De slotregel van Ternests boek luidt aldus: Moge de barmhartige God, die altoos bereid is den berouwhebbende zondaar in genade te ontvangen, de schrikkelijke doodstraf van den rooverskapitein en zijne medeplichtige als voldoende kastijding voor hunne talrijke misdrijven hebben beschouwd en hun hunne boosheden vergeven hebben. (p. 368) De elementen die Boon volgens mij uit dit boek heeft overgenomen zijn de proefstukken. Het proefstuk van de overval op de postkoets is in Boons boek ook te vinden maar het kaarten met de notabelen wordt bij Boon in hoofdstuk XI vermeld als voorbeeld van Jans roekeloosheid tijdens zijn laatste levensjaar. Verder is de werkwijze die Boon van de bende geeft vrijwel gelijk aan de metode die Ternest vertelt. Ook worden bij Boon de mensen die Jan de Lichte in het voorjaar van 1748 aanvalt of vermoordt afgeschilderd als ontrouwe bendeleden en als verraders.
Ik heb aanwijzingen gevonden dat Boon behalve dit volksboek ook nog twee andere volksboeken heeft geraadpleegd eer hij zijn verhaal over De Lichte ging schrijvenGa naar eindnoot(16). Eén van deze boeken is: De Groote Bende van Jan de Lichte. Bewerkt naar de oorspronkelijke processtukken, en de meest herhaalde en meest verspreide overleveringen 1745- | |
[pagina 333]
| |
1748. Aalst, J. Van Branteghem, drukker-uitgever, Groote Markt, 1888.
Het boek begint met een Voorwoord waarin de auteur een kort historisch overzicht geeft van de ekonomische en politieke situatie van Vlaanderen gedurende de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Ook nu wordt het verhaal weer verteld vanuit het auktoriaal wij-perspektief. De verteller is dus alwetend en spreekt de lezer af en toe direkt toe. En hier dan vooral vermanend. Het boek is verder verdeeld in drie delen die in totaal zo'n 607 pagina's in beslag nemen. Achter in dit boek is een lijst opgenomen ‘dergenen die, beschuldigd als deel uitgemaakt te hebben van de Bende, zijn gerecht, bij verstek gevonnisd, of vrijgesproken’. Van elk bendelid wordt, indien bekend, geboortejaar en woonplaats vermeld. In het stukje ‘Algemeene Bemerkingen’ wordt daarna ingegaan op bepaalde verschijnselen die in het boek zijn genoemd. Tenslotte wordt in het Nawoord iets gezegd over het gedrag van de Franse bezetters. De auteur is hierover heel duidelijk: Middelerwijl ontmantelde hij (= vijand) schier al de bestaande fortressen; putte de nationale schatkist ijdel, bestool, zonder genade burgers en boeren, en buitte het volk uit ten voordeele zijner Generalen. Het gansche land was, men mag het zeggen, sedert lang tot den bedelzak gebracht... (p. 615) Het is opmerkelijk in verband met Boons uitlatingen over ‘het verloren volksboek’ dat dit volksboek wèl in het kort wat over de processen meedeelt. Ik zal nu ook van dit boek een kort uittreksel geven en daarna de punten noemen die Boon uit dit boek heeft gehaald en verwerkt in zijn vertelling.
Deel I bestaat uit 11 hoofdstukken. Het boek vangt aan met een hoofdstuk over de ouders van Jan de Lichte: 't Jeef de Lichte en Beth de Schepper. Beth heeft net ontdekt dat haar lieveling Jan haar heeft beroofd van haar spaarcenten. De beide echtelieden maken ruzie over de vraag wie van hen beiden schuldig is aan de slechte opvoeding van Jan die er onder andere voor heeft gezorgd dat hij zich tegenwoordig zo slecht gedraagt. In het volgende hoofdstuk weet Jan, verkleed als edelman, in de herberg Het Kruisken van Jaak Plantijn drie mensen voor zijn bende te winnen. Hij schetst hen in het kort hoe de bende moet werken: Wij zijn de kern van de bende: aan ons de beste kansen en de beste brokken. Wij zullen samen werken; wij zullen elkander helpen en beschermen, en onze leus luidt: ALLEN VOOR EENE, EENE VOOR ALLEN. (p. 37) Hij wil profiteren van het feit dat de Fransen geen aandacht kunnen geven aan de binnenlandse situatie door de oorlog. Na dit hoofdstuk wordt de opkomst van de bende geschetst. In het vijfde hoofdstuk heeft Jan de Lichte een ontmoeting met een boer die hem uiteenzet hoe ‘de plaag van Vlaanderen’, dit is de bedelarij en de landloperij, is ontstaan en hoe zij weer zou kunnen verdwijnen. De boer ziet als oorzaak van de ‘plaag’ de armoede in het land tengevolge van oorlogen, hongersnoden en dergelijke. En als de oplossing voor het probleem ziet hij tewerkstelling in fabrieken en rasphuizen. Jan de Lichte is hierdoor zo geroerd dat hij de man met rust laat. In het hoofdstuk Het Reuzenplan schildert de auteur een vergadering van de bende waarin Jan de organisatie helder uitlegt. De bende moet bestaan uit strakgeleide autonome groepen. De groepen zullen hun goederen evenwel gemeenschappelijk beheren. Schatbewaarder is Embo. Verder heeft Jan plannen voor een winkel-koöperatie van gestolen goederen. Ook wordt in dit hoofdstuk de werkwijze van de bende verder toegelicht. De vergadering wordt verraden. Aanvankelijk verdenkt men Tincke, Jans tegenstander, hiervan maar hij blijkt het niet gedaan te hebben. Het vervolg van het eerste deel gaat over de gevangenschap van Jan in het Belfort te Aalst. Hij is namelijk gepakt op de | |
[pagina 334]
| |
Op deze wijze geeft W.L. Bouthoorn op p. 245 van Boons ‘De bende van Jan de Lichte’ de terechtstelling van Jan de Lichte weer.
avond dat de vergadering werd verraden. De bohemers van de bende proberen hem tijdens de kermisdagen te bevrijden maar dit mislukt. Jan komt uiteindelijk vrij dankzij een zelf verzonnen list.
In het tweede deel worden verschillende akties van de bende uitgebreid beschreven. Jan de Lichte is veel strenger geworden sinds zijn gevangenschap. Een soldaat die hem tijdens zijn verblijf in de toren had mishandeld, wordt door hem vermoord. De aardige cipier Jaak Steven daarentegen helpt hij. Verder laat hij nu de kluis van 't Jeef en Beth herbouwen. In dit deel komt ook een hoofdstuk voor waarin Jan, nadat hij zijn tegenstrever Arjen de Waal heeft vermoord, het parool moet wijzigen in ‘Wat is zwarter dan kool? Een verradershart!’. Hij doet dit omdat hij bang is voor verraders en heeft gehoord dat ook de politie het oude wachtwoord kent. De politie wil namelijk proberen in de bende te infiltreren.
Het derde deel verhaalt de neergang van de bende. In 1747 gaat het steeds slechter met de groep. De organisatie ervan verslapt en tegelijkertijd wordt de politie en de bevolking veel alerter. Jan de Lichte is door zijn gevangenschap en door de tegenstand in de bende veranderd van Klijster de Lichte in een grimmig, verbitterd man. Hij pleegt aanslagen op ontrouwe bendeleden. Vooral nadat men zijn dappere vrouw, Mie-Gendarme, heeft mishandeld, pleegt hij ernstige misdrijven. Opmerkelijk is dat Marianna de Smet in dit boek, de vriendin van Jan de Vrieze, een afvallig bende-lid, is. Mie-Gendarme doodt haar uit jalouzie maar hiervoor is in feite geen reden. Na de klopjacht wordt Jan opgepakt. Als Mie hem probeert te bevrijden verraadt hij haar. Zó neemt hij wraak op haar voor de dood van Marianna. Pas na de dood van zijn moeder bekeert hij zich op het laatste moment tot het kristendom. Hij sterft dus ook hier als een berouwvolle zondaar.
Het lijdt geen twijfel dat Boon dit boek heeft gekend. Hoofdstuk 2, waarin Beth de Schepper en Tjeef de Lichte worden geïntroduceerd, is vrijwel gelijk aan hoofdstuk 1 Een deftige familie van het boek van de anonieme auteur. Verder wordt ook de oprichting der bende op bijna dezelfde manier beschreven als in dit volksboek. Heel opvallend vind ik dat Boon aan het begin van hoofdstuk IV als het ware kommentaar levert op de mening van de boer over ‘de plaag van Vlaanderen’: IV/ ‘DE HONGER’. Waarin de lezer kennis maakt met wat men noemde ‘de plaag van Vlaanderen’. Maar men bedoelde daarmee het steeds groeiende leger van bedelaars en landlopers, die in die dagen met ganse zwermen de wegen onveilig maakten, wij toch bedoelen er ook nog iets anders mee: | |
[pagina 335]
| |
de kasteelmeneerkens, die het land steeds onder de knoet hebben gehouden. (p. 48) Verder komt bij Boon ook het vermeend verraad van Tincke voor en laat ook hij Jan de Lichte gevangen nemen. Deze punten, er zijn er beslist méér te noemen, lijken mij voldoende bewijsgrond om te stellen dat Boon dit volksboek - óf altans het verhaal ervan - moet hebben gekend.
Het laatste volksboek dat Boon gebruikt heeft voor het konstrueren van zijn volksboek is: Jan de Lichte en zijne zwarte rooversbende. H. van Horenbeek (ps. van A. Hans). Verschenen in Antwerper z.j. Het boek bevat 162 hoofdstukken die in totaal 572 pagina's vullen. Ook nu is weer sprake van een auktoriaal wij-perspektief. Het boek bevat naast het verhaal over de bende van Jan de Lichte ook de geschiedenis van Aleida de Creil en Godfried van Meerdal. Bovendien worden er een aantal hoofdstukken gewijd aan ‘de zeeschuimers’. Het verhaal over De Lichte wordt hier meer verlevendigd door een aantal amoureuze intriges. Dit boek navertellen zou veel ruimte in beslag nemen en daarom zal ik nu alleen de punten van overeenkomst tussen het boek van Van Horenbeek en van Boon noemen.
In de eerste plaats komt in beide boeken de figuur van baron Johan de Creil voor. Ook wordt in beide boeken een bendelid uit het kasteel van De Creil bevrijd door Jan de Lichte. Deze is vermomd als monnik. In het boek van Van Horenbeek komt verder een Baru voor. Deze Baru is hier een rijke oude zakenman die met Aleida de Creil wil trouwen. Dit lukt hem echter niet en later zint hij op wraak op Aleida en haar echtgenoot Godfried van Meerdal. Voor deze wraakplannen vraagt hij De Lichte om hulp. Ook is in dit boek sprake van een Brusselaar. Deze Brusselaar is een reiziger die ternauwernood aan Jan de Lichte weet te ontsnappen en hem daarna verraadt. Bij Boon is Baru dezelfde persoon als de Brusselaar. Hij vervult in dit boek een akelige dubbelrol. Voor een uitgebreid verslag van Boons visie op deze figuur verwijs ik de lezer naar hoofdstuk III van de voorpublikatie in het Nieuw Vlaams Tijdschrift van 1952.
Mijns inziens zijn dit de belangrijkste punten van overeenkomst tussen beide boeken. Beide elementen komen namelijk niet in de vorige twee volksboeken voor. | |
2. Andere bronnen.Jean Weisgerber stelt in zijn artikel L.P. Boon. De bende van Jan de Lichte (1957)Ga naar eindnoot(17) dat Boon gebruik heeft gemaakt van het boek van Joost de Damhoudere Practycke in criminele saecke. Dit boek verscheen in 1618 in Rotterdam. Als bewijsplaats voert hij hiervoor het hoofdstuk Het werk van de beul uit Zomer te Ter-Muren (blz. 158 e.v.) aan. Dit fragment komt echter geheel overeen met hoofdstuk 159 uit het volksboek van Van Horenbeek. Sommige regels van beide boeken zijn zelfs geheel identiek. Het lijkt mij dan ook mogelijk dat Boon dit moeilijk leesbare werk niet heeft gelezen maar vooral bovenstaand hoofdstuk uit het boek van Van Horenbeek goed heeft bestudeerd.
Ook uit het boek van Boon over De Lichte blijkt geen andere informatie dan al in het hoofdstuk van Zomer te Ter-Muren is vermeld. In Over mijn boeken zegt Boon dat hij voor het schrijven van zijn boek de vonnissen en de processen van de bende heeft doorgenomen: Dagenlang heb ik de oude archieven van de stad Aalst in handen genomen, het stof ervan weggeklopt, en in processen en vonnissen al de helden teruggevonden, waarover peetje Sooi met begeestering èn afschuw verhalen kon. Het is wel duidelijk dat Boon de vonnissen heeft gekend. Dit blijkt vooral duidelijk uit de voorpublikaties van De Vlaamse Gids van 1952, met name uit hoofdstuk 7. De feiten die hier over een aantal bendeleden worden vermeld zijn niet in de behandelde volksboeken te vinden maar alleen in de vonnissen. | |
[pagina 336]
| |
Omslag van de eerste uitgave van Boons verhaal over Jan de Lichte die in 1953 in Het Laatste Nieuws werd afgedrukt.
Een heel nauwkeurig onderzoek van de afwijkingen en dergelijke van Boons werk van de vonnissen lijkt mij niet zinvol. Boon is hier immers niet als een archivaris maar als een romanschrijver te werk gegaan. Bovendien moest hij de karakters van de personen, evenals de volksboekschrijvers, voorzover zij altans de processen niet hebben gebruikt, zélf kreëren. Zelfs in het krante-artikel in de Provinciale Zeeuwsche Courant wijkt hij af van de feiten. Feiten die hij zeker wel weet. In het boek staan ook dergelijke ‘fouten’. Op p. 178 laat Boon Jan de Lichte in 1749 nog leven terwijl hij in het laatste hoofdstuk deze held op een augustusdag (sic!) van het jaar 1748 laat radbraken (p. 242). Louis Paul Boon heeft zich dus - dit blijkt toch wel uit het voorafgaande - behoorlijk gedokumenteerd, al is hij met deze dokumentatie niet als een nauwgezet wetenschapper maar als een romanschrijver omgegaan. | |
5. De revolutionaire aspecten van Boons volksboek.Zoals uit de citaten die ik in hoofdstuk 2 gegeven heb blijkt, wilde Boon geen ‘gewoon’ volksboek over de bende schrijven. Hij wilde het lezerspubliek van de volksboeken daarentegen verrassen met een ‘revolutionair’ volksboek. In dit hoofdstuk wil ik laten zien op welke wijze Boon heeft geprobeerd het volksboekgenre in zowel inhoudelijk als vormelijk opzicht een revolutionaire gestalte te geven. | |
1. De inhoud.Boon schildert in zijn boek Jan de Lichte af als een revolutionaire held die zelfs op het schavot nog geen eerbied toont voor het gezag door ‘Voor geen chanterik peu!’ (p. 246 en p. 247) uit te roepen. De in het vorige hoofdstuk behandelde volksboeken schilderen Jan de Lichte allemaal af als een schurk die zich uiteindelijk vlak vóór zijn terechtstelling nog bekeert en het gezag van staat en kerk erkent. Weliswaar kunnen alle volksboekschrijvers wel enig begrip opbrengen voor de motieven waarom de bende tot de misdaad kwam maar ze keuren het krimineel gedrag ervan toch unaniem af. Boon kiest echter duidelijk de zijde van de bende. Hij schildert haar af als een samenzwering van de underdogs tegen de gevestigde orde. Hij ziet in haar optreden een prelude op de Franse revolutie (p. 179). En Jan de Lichte is bij hem, zoals al gezegd, geen schurk maar een held die de verdrukten, de kansarmen van de 18e-eeuwse Vlaamse samenleving organiseert. Boon kiest dan ook partij tegen de boeren die de bende tegenwerken (p. 124), tegen ‘de kasteelmeneerkens, die het land steeds onder de knoet hebben gehouden’ (p. 48) en de magistraten en rechtsheren | |
[pagina 337]
| |
die ‘willoze lakeien der vreemden’ (p. 237) zijn. Ook de tegenstrevers van Jan de Lichte in de bende zélf moeten het bij Boon ontgelden. Voor een nauwkeurige analyse van Boons visie op de kans van slagen van ‘de revolutie’ zoals die uit dit boek blijkt verwijs ik de lezer naar het reeds eerder vermelde artikel van Jean Weisgerber. En verder heeft Boon in hoofdstuk II van de voorpublikatie in het Nieuw Vlaams Tijdschrift van 1952 heel duidelijk zijn visie op Jan de Lichte én zijn motieven (naast de biografische!) voor het schrijven van dit volksboek verhaald.
Ik meen hier te mogen konkluderen dat Boon zijn volksboek over Jan de Lichte inderdaad een revolutionaire inhoud heeft gegeven. | |
2. De vorm.Boons volksboek is mijns inziens ook in vormelijk opzicht afwijkend te noemen in vergelijking met andere volksboeken. Zoals gezegd in hoofdstuk 4 is het vertelperspektief in de traditionele volksboeken auktoriaal. Dat wil zeggen dat de vertellende wij-persoon almachtig en alwetend is. Bovendien verbreekt deze af en toe het fiktionele karakter van de vertelling door zich rechtstreeks tot de lezer te wenden. Hij legt dan bijvoorbeeld uit waarom hij een bepaalde episode uit de geschiedenis overslaat. Overigens stellen de schrijvers van de boeken over Jan de Lichte telkens uitdrukkelijk dat het hier om een ‘waar gebeurde’ geschiedenis gaat zodat de vertelling eigenlijk geen zuiver fiktioneel karakter draagt.
Tenslotte is ‘het verhaal’ in deze traditionele boeken veel belangrijker dan ‘de moraal’. Soms lijkt het er zelfs op dat de aan het einde toegevoegde moraal een rechtvaardiging moet zijn voor de misdadige inhoud van deze romans. Bij Boon is het vertelperspektief ingewikkelder. Weliswaar hanteert ook hij het auktoriale point-of-view in De bende van Jan de Lichte maar hij speelt hier veel meer mee.
De typisch 19e-eeuwse auktoriale verteltrant neemt hij duidelijk op de hak in zinnetjes als: Smeer uw benen in, waarde lezer, want we moeten deze avond nog in de omgeving van Hundelgem zijn... (p. 22)en Het zijn geen beschrijvingen die ge vraagt, waarde lezer. Er moet actie zijn, we moeten Jan de Lichte hebben! (p. 166) De schrijver zegt hierover in Over mijn boeken: Het was niet zijn schuld maar de mijne, (sic!) wij zijn nu eenmaal geboren in een land waar ge, vooraleer iets grappigs te vertellen, moet zeggen: Luister, dit is om mee te lachen. En waar ze dan niet kunnen om lachen, maar kwaad worden. Boon haalt ook wel andere ‘trucs’ uit met het vertelperspektief. Zo leidt de wij-figuur ‘de waarde lezer’ in het boek gewoonlijk door het land van Aalst ten tijde van Jans bende. De wij-figuur vertelt de lezer-vannu over de akties, over de situatie in Vlaanderen, enzovoort.
Soms blijven de wij-figuur en de lezer evenwel geen toeschouwers van het gebeuren maar worden zelf ook als bendeleden voorgesteld en zó direkt bij de handeling betrokken. Elaas, nogmaals maakt iemand onder ons kennis met de toren van het belfort. Maar wreken zullen wij ons, neersteken zullen wij allen, terwijl de ‘zwarte vlag’ ontplooid wordt. (p. 197) De lezer-van-nu wordt op deze wijze geidentificeerd met de bende-van-toen. Iets wat in de oude volksboeken volstrekt uit den boze is. Heel ingrijpend vind ik tenslotte het feit dat Boon de wij-figuur soms de karakters van de personen of zelfs de loop van het verhaal ter diskussie laat stellen. Om met het eerste te beginnen geef ik nu een passage waaruit blijkt dat de wij-fi- | |
[pagina 338]
| |
guur af en toe heel duidelijk de karakters schijnt te begrijpen. Op p. 26 zegt deze bijvoorbeeld: Wij besparen de lezer de ruzie. Hij kent dat immers genoeg. Hij weet wat Beth de Schepper Tjeef allemaal verwijten gaat, alsof hij in dezes plaats zou zijn. Dit gebeurt na een heel lange introduktie van deze twee figuren zodat de lezer de karakters van beiden redelijk kent. En nu dan een fragment waarin de auteur een karakter niet zo goed lijkt te doorgronden: (...) wat is er met haar, dat zij met het onschuldigste gelaat van de wereld een man de dood inlokken kan. Een Lorelei? Wij weten het niet, waarde lezer, voor de zoveelste maal staan wij voor een mysterie, gelijk er altijd in het leven en de harten der mensen zullen blijven bestaan. (p. 208) Dit stuk is mijns inziens duidelijk een fragment waarin het auktoriale perspektief doorbroken wordt. De alwetende verteller weet nu niet meer wat er zich in één van de figuren afspeelt. Boon doorbreekt hier het patroon van het volksboek waarin de verteller van alles op de hoogte is en deze ook alles verklaren kan. Ook de loop van het verhaal lijkt de auteur ter diskussie te stellen. Hij laat de wij-figuur dan kommentaar leveren op de konstruktie van het boek of gaat als het ware een diskussie aan met de lezer over de gewenste inhoud ervan. Hier enkele voorbeelden: Alle wegen leiden naar Rome, zegt men. Maar alle wegen in dit boek leiden naar Velsiecke, waar Jan de Lichte geboren werd. (p. 26) Dit heeft mijns inziens tot gevolg dat de lezer de ‘waar gebeurde’ geschiedenis van Jan de Lichte - die hier weliswaar geromantiseerd wordt, maar tóch... - als fiktie, als een verhaaltje gaat beschouwen. En hierdoor geeft Boon naar mijn mening aan dat het hem niet zo zeer om het verhaal te doen is maar ook (en misschien wel vooral) om ‘zijn boodschap’. In de kommentaar van de wij-figuur kan Boontje immers zijn visie op de kans van slagen van ‘de revolutie’ projekteren?
De vertellende wij-figuur, ik heb hier in hoofdstuk 5 al op gewezen, vertelt nu en dan tegenstrijdige dingen over romanpersonen. Zo laat hij Marieke Bleecker vermoorden terwijl hij eerder had verteld dat zij later door de justitie zou worden gegeseld, gebrandmerkt en verbannen. In hoofdstuk V zegt hij verder dat Baru bij baron de Creil logeert en in diezelfde tijd zit volgens hem de Brusselaar in de postkoets van Gent naar Brussel (hoofdstuk IV en V). Deze feiten zouden elkaar eigenlijk behoren uit te sluiten want later blijkt dat Baru en de Brusselaar één en dezelfde figuur zijn.
Dergelijke passages brengen de lezer ook aan het twijfelen over de autenticiteit van het verhaalde.
Boon vertelt het verhaal van Jans bende - net als andere volksboekschrijvers - heel realistisch, spannend en smeuig. Hij schrijft wel degelijk een volksboek maar daarnaast relativeert hij het verhaal én het genre door in de kommentaar heel duidelijk zijn persoonlijke kijk op het verhaal en ‘de revolutie’ te geven. Zó ondersteunt de afwijkende vorm van Boons volksboek de revolutionaire inhoud ervan. |
|