Omer Karel De Laey.
De Westvlaamse dichter en essayist Omer Karel De Laey (1876-1909) wordt wellicht nog altijd niet op zijn werkelijke waarde geschat, maar hij is ook nooit geheel uit de belangstelling verdwenen. Naar aanleiding van de honderdste verjaardag van zijn geboorte werd hij in zijn geboortedorp Hooglede herdacht op 26 september 1976, en bij die gelegenheid verscheen een Herdenkingsschrift O.K. De Laey, dat werd samengesteld door Marcel Vermeulen, m.m.v. Cyriel Denewet.
Tegelijk zorgde de vriendengroep van Malegijs (Dorpsstraat 12, 8948 Kemmel) voor een mooie langspeelplaat, met vijf van De Laeys zeer typische Dierensprookjes en een keuze uit zijn gedichten. De Nederlandse teksten werden gelezen door Rose Calmeyn en Guido Cafmeyer, en De Laeys dorpsgenoot Rudolf Neirynck las de verzen die de dichter in het Hoogleeds schreef. Bij de hoes hoort een blad met alle voorgedragen teksten en met een herdruk van de inleiding in het V.W.S.-Cahier dat in 1970 aan De Laey werd gewijd (V.W.S., Ringlaan 1, 8280 Koekelare ).
Het ziet ernaar uit dat deze toch wel aparte figuur ook na het eeuwfeest verder blijft boeien, want Herwig Verleyen heeft begin 1978 kort na elkaar twee nieuwe boekjes over O.K. De Laey laten verschijnen.
Het eerste werd gepubliceerd door de VTB/VAB, als nummer 220-221 in de Vlaamse Toeristische Biblioteek, onder de titel Omer Karel De Laey, dichter en flamingant. Met veel speurzin heeft Verleyen het hele (korte) leven van De Laey in al zijn facetten uitgeplozen, soms tot in het irrelevante, zoals de Memoranda op p. 23 en 24. De grote verdienste van het schriftje is echter dat het voornaamste biografisch materiaal erin is samengebracht en dat de behandelde figuur goed tegen de achtergrond van zijn eigen tijd is geplaatst. Verleyen tekent duidelijk de flamingant die zich tegen de romantiek van zijn tijd kantte en die in één slagzin de te bewandelen weg aanduidde: ‘Vlaamsche Beweging is strijd tegen eigen slordigheden’. Het is vooral van die kant dat De Laey nog altijd onvoldoende wordt gewaardeerd; een nieuwe uitgave van zijn briefwisseling zou uitermate welkom zijn.
Het tweede boekje heet Landelijk Leven en is het nummer 99 in de reeks Poëtisch Erfdeel der Nederlanden, van Heideland. Uiteraard stelt Herwig Verleyen hier in de eerste plaats de dichter voor, en hij doet dat via een zorgvuldige selektie uit de verschillende dichtbundels. Alles wat enigszins de moeite waard is onder de humoristische, satirische of plastisch-deskriptieve gedichten lijkt me in Landelijk Leven opgenomen. Verleyen overtrekt de betekenis van de dichter niet, maar stelt hem in het juiste daglicht: ‘Lyriek of gevoelspoëzie lag hem niet. Hij meende immers dat een goed gedicht in staat moet zijn om,