kijk op de rol van de Duitse taal: die rol wordt niet problematisch of kleiner omdat het Duits geen wereldtaal is. Dat is ze nooit geweest. Maar het is de meest verbreide taal in Europa. Een demokratisch kultuurbeleid moet de promotie van de moedertaal zeer ernstig aanpakken. Dat geldt vooral daar waar, zoals in de Europese Gemeenschap, een beperkt aantal talen eerst als werktaal worden doorgedrukt en waar in een volgend stadium de bestuurstaal niet meer de taal van het volk is.
Een opvallend meningsverschil treedt aan het licht inzake de autonomie, de taakverdeling en de juridische vorm van de ‘Mittlerorganisationen’. Hierbij is er een meerderheidsadvies (vanwege de leden benoemd door de SPD en de FDP) en een minderheidsadvies (vanwege de leden benoemd door de CDU). Kern van het probleem is een syntese te vinden van de autonomie van de bemiddelingsorganisaties en de centrale politieke verantwoordelijkheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In de eerste plaats is hiervoor een meer nauwkeurige taakverdeling noodzakelijk. Alle leden van de kommissie zijn het erover eens dat de autonomie en de eigen verantwoordelijkheid van de bemiddelingsorganisaties niet alleen hun centrale leiding betreffen maar evenzeer de lokale filiales. CDU/CSU beklemtoont hierbij meer de noodzaak van een centrale planning door het politiek verantwoordelijke ministerie van Buitenlandse Zaken. Bij kulturele manifestaties in het buitenland kunnen meningsverschillen aan de dag treden ten gevolge van een konflikt tussen estetische en politieke kriteria: in dat geval moet de staat volgens de minderheid het recht hebben zijn steun te ontzeggen als het aanzien of het hoger geacht politiek belang van de Bondsrepubliek in het gedrang komt. Bij dit meningsverschil - het betreft slechts 4 van de in totaal 500 paragrafen van het rapport - speelt duidelijk de herinnering aan de beruchte Strausskartoon op een tentoonstelling te Londen.
De 2.350.000 buitenlandse werknemers in de Bondsrepubliek scheppen een nieuw aspekt van het buitenlands kultuurbeleid. Door hun aanwezigheid ontstaan immers direkte sociale en institutionele kontakten tussen de Bondsrepubliek en andere staten met een verscheiden ontwikkeling. De buitenlandse werknemers en hun gezinnen vormen een nieuwe doelgroep in het beleid en een nieuwsoortig uitgangspunt voor de versteviging van de kulturele betrekkingen met hun tuislanden.
Het buitenlands kultuurbeleid roept ook problemen op in verband met de bevoegdheidsproblemen tussen Bund en Länder. Een wezenlijk aspekt van de federale staatsopbouw is immers de kulturele autonomie van de Länder: hierdoor rijst het probleem van hun grondwettelijke bevoegdheid en hun praktische mogelijkheid van handelen in het kader van de buitenlandse politiek. De kommissie is van oordeel dat het ter zake tot betere afspraken tussen Bund en Länder moeten komen, nochtans zonder dat dit grondwettelijk moet worden vastgelegd.
Wat de bilaterale en multilaterale samenwerking betreft ziet de kommissie de volgende prioriteiten: ontwikkeling van een kultuurgemeenschap van de staten van de Europese Gemeenschap en van de Raad van Europa; intensiveren en versoepelen van de vrije kulturele uitwisseling en samenwerking met de westerse industriestaten; samenwerking met de ontwikkelingslanden als partners; bijzondere aandacht voor het Middellandse Zeegebied en het Nabije Oosten; uitbouw van de betrekkingen met de kommunistische staten; aktieve steun aan universele en multilaterale plannen in internationale organisaties, vooral in de UNESCO.
Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de financiële kant van het beleid. In het begrotingsplan 1974 beliepen de uitgaven op het gebied van de internationale kulturele betrekkingen in het geheel 1.058.711.000 DM. De kommissie acht voor de begroting 1977 een aantal aanpassingen noodzakelijk. Als basis voor de politieke en financiële planning moet jaarlijks een funktioneel begrotingsoverzicht van alle uitgaven op het gebied van de buitenlandse kulturele betrekkingen worden opgesteld en gepubliceerd.
Op 7 mei 1976 heeft de Bundestag het rapport van de kommissie uitvoerig besproken. Aan het eind van het debat werd met algemene stemmen een resolutie aangenomen met het verzoek aan de Bondsregering ten laatste op 15 maart 1977 een nota in te dienen. Hierin zou de regering de Bundestag moeten informeren welke aanbevelingen van de kommissie reeds gerealiseerd zijn en op welke wijze de aanbevelingen die onder haar politieke verantwoordelijkheid vallen op middellange termijn zullen worden verwezenlijkt.
Joris Dedeurwaerder.