Ons Erfdeel. Jaargang 21
(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Over Willem Van Hecke (1893-1976)
| |
[pagina 388]
| |
‘Moederschap’
(1950, tekening, 27×22 cm) door Willem Van Hecke. | |
[pagina 389]
| |
opperste zin, draaischijf en kern van heel zijn bestaan en dus ook van zijn kunst.
Hij stamde uit een groot gezin in de Blankenbergse Langestraat, waar vader aannemer en later hotelier was, en waar niets hem tot de kunst leek voor te bestemmen. Toen hij de wens geuit had ‘artiest’ te worden, trok hij, gesteund door zijn moeder, veertien jaar oud met de trein van Blankenberge naar Brugge (dat kostte toen 90 centiemen) en ging daar antichambreren in het pralerig en majestueuze salon van Flori Van Acker, de toenmalige direkteur van de Brugse akademie. Het moet tot een hiaat in het gesprek gekomen zijn, want Van Hecke heeft nooit een voet in een akademie gezet. In een avondschool te Blankenberge heeft hij in die tijd een beetje leren tekenen, maar al het andere, dit hele rijke en lange kunstleven is uit hem zelf en uit hem alleen naar boven gesproten. In die jaren ook moet hij al veelvuldig en volop aan het tekenen zijn geweest, een dromende knaap, een op de natuur en vooral op zee en strand verslingerde jongeling. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak trok de jonge kunstenaar naar Lyon, waar hij in de Hotchkiss- wapenfabrieken ging werken. Het werd een lege tussentijd in zijn kunstleven. In 1917 gaat hij van Lyon naar Le Havre, waar hij brankardier werd in een Belgisch legerziekenhuis. Na de oorlog kon hij terugkeren naar Blankenberge en rond 1920 situeert hij zelf zijn debuut als kunstenaar. Uit die jaren twintig komt zijn werk tot ons onder de vorm van scherp geziene, blokkige en armelijke landschappen, die wél goed gestruktureerd zijn en meteen al van een merkwaardig grafisch talent getuigen. Hij zal eigenlijk ook zijn hele leven een soort, een volstrekt eigen soort schrijfschilderkunst bedrijven, één van de hoofdaspekten van zijn kunst. Het wordt, naast landschappen, kerkinterieurs (o.a. de Sint-Antoniuskerk te Blankenberge) en
‘Hoek van het dorp’
(1948, olie op papier) door Willem Van Hecke. hoevegezichten gelijktijdig of even later ook een heel merkwaardige, meer vlakmatig uitgewerkte kompositieschilderkunst waarin zware, plastische en soms monumentale vissers en boerenfiguren, alleen of in groep, vrijstaand of aan de arbeid zijn voorgesteld. Hier zien we al een tweede aspekt van zijn meesterschap, zijn pikturale fijngevoeligheid die in de latere jaren nog aangescherpt zal worden. De scherpe, steeds verder uitgepuurde grafische koncentratie en de steeds verder aangepaste atmosferische kleurgevoeligheid zullen hem tot hoogtepunten van artistiek scheppen leiden. Langzamerhand haalt Van Hecke meer weg uit zijn schilderijen; hij gaat schematiseren. Hij ontdekt vooral de menselijke figuur. Met zijn goed geoefend oog, zijn relativerend hart en zijn kritische geest bekijkt hij de mens als plastisch gegeven, in zijn lichaam met vormen, spanningen en verhoudingen dus, maar ook als denkend, voelend wezen in zijn bestaan in tijd en ruimte en met al hetgeen er binnen in hem omgaat aan ambitie, afgunst, spot, haat en de andere hebbelijkheden en onhebbeljikheden. Dat leverde dan een serie voorname kunstwerken op, vooral alleenstaande figuren. Ze werden met een ingeboren spontaan evenwichtsen maatgevoel precies in doek of blad neergezet. Veel later zijn ze nog hernomen in de sublieme serie Strukturen van | |
[pagina 390]
| |
‘Struktuur op papier’
(1963, olie op papier) door Willem Van Hecke. 1963 en volgende jaren toen Van Hecke al heel wat eksperimenten had ondernomen. Maar ook deze eerste mens-schilderijen tasten reeds zeer diep naar erkenning en zelfreflektie. Op het randje van de karikatuur vertonen ze én spot én deernis, terwijl ze ook veel rijker zijn geworden dan het lijntje van de tekenaar zou laten vermoeden. Bij Van Hecke kan men moeilijk van nettjes afgelijnde perioden spreken. Deze ekspressionistische tijd bijv. heeft hij zijn hele leven lang doorgehouden. Zij is wel gekenmerkt door een zekere ruwe, haast ongekunstelde afwerking. Van Hecke heeft immers nooit opgehouden verder te zoeken naar de mogelijkheden van zijn kunst en van zijn eigen kunnen. ‘Ik begin elke dag opnieuw’, nog een van zijn gevleugelde woorden, wijst op een doorgedreven zelfkritiek. Hij heeft dan ook alle vormen van de hedendaagse schilderkunst verkend en ook alle soorten materiaal geprobeerd. Zo is hij, nog verder schematiserend, doorgestoten tot aan de rand van wat men ‘het abstrakte’ noemt. Hij heeft dat verstandig, beredeneerd en zeer gevoelig gedaan, door o.m. figuren te omranden met een monochrome achtergrond of vormen in ongelijke stukken te disseceren en die dan ook in één kleur te vatten. In deze schilderijen heeft de kunstenaar het dan steevast gehaald met de intense sensibiliteit van zijn koloriet; wij zien er inderdaad heerlijke evenwichten en spanningen van donkere en lichtere partijen, tussen de voor hem zo typische gelen, bruinen en roden met daarbij, daarin en daaromtrent het dwingende spoor van het alomtegenwoordige zwart. Zo heeft hij uiteindelijk ook in de zuivere abstraktie gewerkt, niet lang en iets minder overtuigend, want hoewel hij aan deze werken de titel ‘abstrakt’ gaf, zal hij, en eigenlijk altijd, van een gegeven, vooral dan van een opmerking zijn uitgegaan. Dat is geen afwijking; we hebben deze kunst te nemen zoals ze tot ons komt, ontwapenend eerlijk en van een personaliteit die gaandeweg zuiverder, echter en groter is geworden. Langs banen van geleidelijkheid en bezield met een even zuivere logika heeft hij later deze zogeheten abstraktie verlaten toen hij zich voorgoed ging vasthechten aan een kunstuiting die de zijne was geworden, in hoofdzaak een bijna grafische techniek van veelal zwarte lijnen, punten, strepen of ‘vorm-gevingen’ tegen een kleurenvlak dat het geheel vasthoudt, schraagt, samenhoudt en tot intens leven heeft gebracht.
De mooiste werken van de kunstenaar munten uit door deze rijkdom aan kleuren en innerlijke spanning. Ze zijn een ode | |
[pagina 391]
| |
‘Struktuur’
(1963, olie op papier) door Willem Van Hecke. aan de mens. Zoals deze door het leven wordt geschramd en geschonden, zo verschijnt hij in de korrelige, gepatineerde vlakten van Van Heckes achtergronden. Zand dat goud wordt onder de hand van de schilder, of dat warm gaat glanzen als rijk, sprekend hout. Dat wil dus helemaal zeggen dat Van Heckes kunst bijlange niet onder één hoedje te vangen is. Hij heeft een enorme produktiviteit aan de dag gelegd, steeds herbeginnend aan steeds nieuwe ‘mannetjes’ en ‘vrouwtjes’, nu eens dikker in de verf, dan weer schraal, ijl, teer gestruktureerd met daaronder een fijne kleurveeg die aan het geheel leven en tegenwoordigheid schenkt. Zoals altijd met een kunstenaar die enig sukses kent, is men dan gaan zoeken naar beïnvloedingen. Men heeft hem bijv. met Picasso vergeleken, maar dat gaat niet op. Hij was allereerst noorders en helemaal niet Latijns van geest, aanvoelen en instelling. Hij heeft zich voorts nooit begeven op paden die hem naar onbekend gebied zouden leiden, zoals het kubisme of het surrealisme. Zijn belang ligt in het feit - en dat zal in de toekomst steeds duidelijker worden - dat hij een hoogte heeft bereikt waar hij alleen staat, dat wel. De eenzaamheid van de lange-afstandloper. Zijn personaliteit, ook als artiest, staat in de Vlaamse schilderkunst alleen. Vlaams omdat zijn kunst in feite wortelt in het ekspressionisme dat wij Vlaams noemen. Hij heeft het gekend, gebruikt als startbaan, maar meteen overstegen en verrijkt met verworvenheden die ook een Dubuffet, zij het anders ingesteld tegenover het leven, als fenomeen heeft gehanteerd. Men heeft Van Hecke inderdaad ook een soort ‘art brut’-affiniteit willen aanwrijven, maar de Blankenbergse meester heeft, meen ik, nooit echt torpederend willen werken. Als hij mikte en raak trof, zowel vanuit de dubbele bodem van zijn tematiek als vanuit het losse, soms bijna wilde aanvoelen van vlakspanning en materiebehandeling, was zijn kunst nooit defaitistisch. Mens en dier zijn in zijn ruimte uiteindelijk overgebleven, man en vrouw, moeder en kind, mens vooral, mens als geraamte bijna, soms als masker of grijns, neergezet in een soort geleide, bewuste en gekontroleerde action-painting.
Men heeft hem ook komisch of naïef genoemd en zijdelings verweet men dan zijn kleine formaten. Hij was zich daar zelf goed van bewust. ‘Een groot schilderij bezit geen intimiteit’ zei hij graag. En in feite heeft hij zich veelal bij kleine formaten gehouden, omdat hij ook daardoor een grotere koncentratie op zijn gegeven kon bereiken, op wat hij te zeggen had. Een ‘mannetje’ met een groot leeg hoofd en korte, kleine benen; een koboldje op lemen voeten, lopen er dan geen rond | |
[pagina 392]
| |
‘Struktuur op roze grond’
(1975, olie op papier) door Willem Van Hecke. in onze kontreien? Te vaak laat men zich bij het bekijken van Van Heckes werk in de maling nemen; men sneuvelt onder het karikaturale, het buitenissige. De kunstenaar wist dat maar al te goed, maar hij nam er afstand van en liet het werk zijn gang gaan, zijn taal spreken. Het was voor Van Hecke een vorm van mensenkennis, van psychologisch doorzicht, van binnenpret, waarom niet. Spreken met schilderijen en tekeningen. Hoe langer hoe meer kwam het daar op aan. Uit het werk van de latere jaren is het vlakwerk bijna helemaal verdwenen. Het schilderij bestaat nog alleen uit een dartel, vlot spel van punten en lijnen die een kop, een gelaat, een figuur voorstellen of suggereren. Hij heeft gesproken met zijn tekens, zoals bepaalde kunstenaars in alle tijden al deden, zoals de jongste jaren Georges Mathieu, Pierre Soulages, Joan Miro, Hans Hartung met soms één streep, stoot of schreeuw, of met een kerf zoals Lucio Fontana aan een schilderij présence en body hebben gegeven. Maar zo depouillerend, zo abrupt heeft Van Hecke nooit het teken in zijn werk ingeschakeld. Hij hoort ergens in deze buurt thuis, met vooral het werk van de laatste jaren, maar toch zijn zijn sobere momentopnamen allerduidelijkst gebleven. Zijn onaf, onduidelijk of primitief geschrift vormt nog altijd een beeld voor taal, een polyvalent kommunikatiemiddel.
Hoe is zijn werk onthaald? Slechts in de laatste tien-vijftien jaar van zijn leven heeft Van Hecke de waardering gevonden die het al lang had verdiend en nu postuum krijgt en zal krijgen. Verwijzen we maar naar de prijzen die hij haalt in galerijen en veilingen. De voosheid van het levenslot. Hij heeft het aanvaard met monkel en grimlach. Hij is natuurlijk nooit een tafelspringer geweest en meed alle verbonden en klieken waar kunstenaars elkaar in volle afgunst bewieroken en glimlachend naar het leven staan. Dat heeft hem als mens en nu ook als kunstenaar groot gemaakt, maar daardoor is hij op mindere goden achtergebleven. Hij heeft daar vaak zelf de draak mee gestoken, maar mensen die van dichtbij de kunstenaar kennen, weten dat hij daar ook onder geleden heeft en dat hij koppig zware momenten doorbeet. Er zijn immers feiten en uitlatingen bekend van grote schilderende streekgenoten die Van Hecke stelselmatig in een verkeerd daglicht hebben geplaatst en hem eronder wilden houden. Dat zal wel in alle tijden en alle landen zo zijn. Het zijn de kleine kanten van soms grote mensen.
Maar hij was vooral een vrij man, dat was zijn leven en zijn lust; hij was vrijgezel | |
[pagina 393]
| |
ook. En hij zei graag dat hij ‘chance’ had, ‘dat hij zich eigenlijk altijd verveelde en dat hij dààrom schilderde’. Is dat geen droom van een leven?
Het boek van Eric Standaert zal er nu op gevoelige wijze toe bijdragen dat zijn gedachtenis in ere blijft, niet alleen bij de verzamelaars van wie een werk in deze publikatie gereproduceerd staat, maar breder bij het hele volk dat hij zo scherpzinnig heeft bekeken. Standaerts tekst - het is niet zijn eerste over Van Hecke - is een koele, goed afgewogen, maar zeer menselijke benadering van mens en kunstenaar. Samen met het groot aantal reprodukties heeft hij over de meester van Blankenberge, voorzover dit nu al mogelijk was, een standaardwerk geschreven. |
|