| |
| |
| |
Pro Deo
Abel J. Herzberg 85 jaar
Willem M. Visser
Geboren in 1941 te Ridderkerk (Nederland). Studeerde Nederlands aan de Nutsacademie voor Pedagogische en Maatschappelijke Vorming te Rotterdam. Tans leraar Nederlands Havo/Vwo aan het Christelijk Lyceum te Almelo. Publiceerde over Jan Wolkers in Levende talen, over Gerrit Achterberg in Ons Erfdeel en over P.C. Hooft in De Nieuwe Taalgids.
Adres:
Acacialaan 2, 7611 AR - Aadorp, Nederland.
‘Je kijkt door een smal venster en ziet een heel wijd perspectief.’
Dit jaar wordt hij 85 jaar, Mr. Abel J. Herzberg, jood en Nederlander, auteur en advokaat, romancier en kroniekschrijver, gevoelsmens en analitikus. Zijn boeken werden bekroond en de auteur werd geprezen, maar een monografie over de persoon en het werk van Herzberg zal men vergeefs zoeken. Schrijvers van handboeken over Nederlandse letterkunde noemen zijn werk van betekenis, maar gaan niet in op de betekenis van zijn werk. En dat is spijtig. Waarom, dat moge blijken uit het hiernavolgende.
| |
Achtergrond.
Ten aanzien van biografische feiten heeft Herzberg eens geschreven: ‘Je moest een anonymus kunnen wezen.’ (...) ‘Begrijp me goed, dat wat je doet, je werk, moet men merken. Maar niet wie er achter zit.’ Desondanks - maar dan wel in het kort - ter informatie enkele gegevens.
Abel Jacob Herzberg werd op 17 september 1893 in Amsterdam geboren als zoon van Russische joden. Na zijn studie in de rechten heeft hij het Nederlanderschap verworven, en zich als advokaat en prokureur gevestigd te Amsterdam. Hij heeft zich gespecialiseerd in het administratief recht, met name in de juridische aspekten van het horeca-bedrijf. Daartoe vervaardigde hij het lijvige handboek voor de Drankwet - 1931, naar zijn zeggen het enige boek van zijn hand waar hij tevreden over is. Het was ook geen kunst om het te schrijven; enkel een kwestie van kunde en van ijver. Hiermee moest de jurist Herzberg naam maken, zich presenteren. Daarvan getuigt reeds de titelpagina, waar de auteur zijn volle rechtskundig gewicht in de schaal legt: De nieuwe drankwet, met toelichting ontleend aan hare geschiedenis en de toepassing der oude wet, voorzien van eene inleiding en een overzicht van de tekst der oude en
| |
| |
Abel J. Herzberg.
| |
| |
nieuwe wet, door Mr. Abel J. Herzberg, advocaat te Amsterdam, rechtskundig adviseur van den Nederl. Bond van Werkgevers in hotel-, restaurant-, café- en aanverwante bedrijven ‘Horecaf’. (Vermeldenswaard is, dat zelfs dit juridisch vakwerk begint met het vertellen van een verhaaltje, hetgeen me typerend lijkt: de joodse kultuur, die bij uitstek verbaal is, wordt geschraagd door verhalen.)
Herzberg heeft de advokatenpraktijk vijfenvijftig jaar uitgeoefend. Bij het beëindigen ervan, in 1973, werd hem de zilveren penning van de stad Amsterdam toegekend, waarop te lezen staat: ‘Amsterdam aan Mr. A.J. Herzberg. Zijn stempel staat op Amsterdams menselijkheid.’ Ook als we deze lofspraak ontdoen van het superlatieve element dat gelegenheidswoorden pleegt te kenmerken, houdt in elk geval de kern stand: zijn menselijkheid. Deze is karakteristiek voor Herzberg, zowel voor de persoon als voor zijn geschriften.
‘Homo homini homo’ luidt het motto van Jacob Pressers novelle De Nacht der Girondijnen. Het ligt voor de hand, deze zinspreuk op te vatten als een versterkende variant van ‘homo homini lupus’. Nee, zegt Herzberg, geen versterking is het, maar een tegenstelling: ‘Uit de diepste zedelijke verwordenheid ontlaadt zich, zonder duidelijke aanleiding: mensenliefde.’ Ook zijn houding t.o.v. nazi-misdadigers en kollaborateurs getuigt van een grote humaniteit. Herzberg achtte zich bv. niet gerechtigd zitting te nemen in de zogeheten Zuiveringscommissie die na de Tweede Wereldoorlog werd ingesteld, want ‘Ik heb geen Heil Hitler! geroepen. Oordeel nooit over je naaste, voor je in zijn positie geweest bent.’ En dan te bedenken wat hij in de oorlog te verduren heeft gehad. Uiteraard(!) het verlies van vele familieleden en vrienden; zelf, samen met zijn vrouw, in september 1943 in Barneveld geïnterneerd en vervolgens via Westerbork naar Bergen-Belsen overgebracht, waar ze van januari 1944 tot het einde van de oorlog vijftien lange maanden onder de meest onmenselijke omstandigheden hebben getracht mens te blijven. De laatste dagen van de oorlog werden de kamp-‘bewoners’ in een trein geladen en doelloos rondgereden, in een makabere afvalrace, tot ze bij Tröbitsch door de Russen bevrijd werden.
Herzbergs standpunt inzake de ‘Drie van Breda’ en de kwestie-Menten brengt hem nogal eens in de publiciteit. (Bijv. Openbare briefwisseling met de Minister van Justitie, vraaggesprek voor de t.v.) Dit standpunt komt in het kort hier op neer. Door de situatie te handhaven verander je niets, terwijl verandering juist dringend geboden is. Als je de zondebok de woestijn in stuurt, de misdadiger uit de samenleving verbant, is je rechtsgevoel bevredigd, maar heb je niets wezenlijks gedaan ter verbetering. Haat en wraak brengen geen genezing. Stel goed tegenover kwaad, daarmee bereik je iets. ‘Wij moeten de waarheden toepassen die wij zelf hebben.’ Dat is de essentie; daarop komt het bij Herzberg steeds weer neer: het handhaven van de eigen waarde. Als mens. Tijdens één van de zinloze verhuizingen in het kamp stootte Herzberg in de onbeschrijfelijke chaos met zijn voet tegen een vrouw, die op de grond lag te sterven. In haar hand hield zij een boekje geklemd, de Ethica van Spinoza...
| |
Ondergrond.
Herzberg beantwoordt de enigszins merkwaardige vraag naar wat hij zich nu het meest voelt: jood of Nederlander, gewoonlijk met de opmerking: ‘Waarschijnlijk ben ik een beter Nederlander dan jullie, want jullie hebben het Nederlanderschap door geboorte verkregen, dus automatisch, maar ik heb het bewust gewild en ervoor betaald.’ Inderdaad, het staatsburgerschap kan men verwerven, en ook verliezen. Het jood-zijn echter niet, al
| |
| |
heeft menigeen dit laatste wel geprobeerd. Al menige jood heeft de wens geuit van zijn uitverkiezing verlost te worden.
Sartre, in zijn Réflexions sur la question juive, poneert: ‘Le Juif est un homme que les autres hommes tiennent pour Juif: voilà la vérité simple d'où il faut partir.’ Deze stelling is eerder karakteristiek voor Sartre, dan een typering van de jood. In plaats van deze ene, horizontale, relatie, is er mijns inziens een drietal relaties dat de situatie van de jood bepaalt. In de eerste plaats de relatie met Jahweh, dus de overtuiging deel uit te maken van het goddelijk Verbond, voorts de wezenlijke verbondenheid die de jood voelt met het voor- en nageslacht, en tenslotte dan de positie t.o.v. de niet-jood, de goj.
Verbond, verbondenheid en onderscheid. Is de jood die zich op grond hiervan jood voelt dan hoogmoedig? Nee. Altans, hij is zeker niet hoogmoediger dan de niet-joden die - hoe ruimdenkend! - verklaren dat joden óók mensen zijn. En hij is allerminst hoogmoediger dan ariërs en Uebermenschen. Hij is op z'n hoogst moedig, het geeft hem de moed om door te gaan op zijn tocht door de woestijn van het leven naar het Beloofde Land. Eén van de belangrijkste principes van de joodse godsdienst is het besef dat de mens voortkomt uit de Eenheid, door de tweeheid, de gebrokenheid van dit leven gaat, met al z'n tegenstellingen en onvolkomenheden, om tenslotte weer op te gaan in de Eenheid. ‘Er is een bron waaruit alles voortkomt en er is een zee waarin alles uitmondt. Daartussen liggen feiten. Oorsprong en doel van alle mensen zijn gelijk. Die feiten niet.’ (Drie rode rozen) ‘Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is Eén.’ (Deuteronomium 6:4). Het is vanuit dit besef, dat de joden altijd voortgaan, gedreven door het verleden en gericht op de toekomst. Met de zojuist geciteerde woorden uit Deuteronomium op de lippen zijn ze de gaskamers binnengegaan, in de weten-schap: Ze kunnen ons wel dood maken, maar niet kapot.
| |
Op de voorgrond.
Beresjith barah elohim... In den beginne schiep God...
⊐, beth, is de eerste letter van het eerste Bijbelboek. De betekenis ervan is: huis. Daaruit kan men zich de voorstelling maken dat de mens vanuit het huis het leven ingaat, van bovenaf geïnspireerd, geruggesteund door een achtergrond, in stand gehouden door een ondergrond. Wanneer iemand op de voorgrond treedt, is het goed te weten uit welk huis hij komt. Vandaar ook de indeling van dit artikel. Nu pas wordt de aandacht gericht op de boeken.
Abel Herzberg schrijft voornamelijk in opdracht, hetzij van buitenaf, hetzij van binnenuit. Pro Deo. Van beide gevallen een voorbeeld. Toen de kampkommandant van Bergen-Belsen, Joseph Kramer, berecht zou worden, zei Herzberg tegen de hoofdredakteur van De Groene Amsterdammer: ‘Schrijf nu alsjeblieft eens iets anders dan al die kreterige stukjes over misdadigers en moordenaars.’ ‘Ga je gang’, luidde het antwoord. En dat leidde tenslotte tot het boek Amor fati. Over zijn schrijven in het algemeen vertelt Herzberg het volgende: ‘In Westerbork is een baby geboren, en die baby is in Bergen-Belsen gestorven, vermoord. Dat is toch niet te verdragen! Dan kun je toch niet zwijgen!’
Het zal nu meteen duidelijk zijn, dat Herzberg zichzelf niet als literator beschouwt. Literair sukses (betrekkelijk weinig, als men de herdrukken telt), literaire prijzen (betrekkelijk veel, o.a. de Constantijn Huyghensprijs en de P.C. Hooftprijs) ondergaat en ontvangt hij met gemengde gevoelens. Zijn grootste sukses als schrijver boekte hij in het verborgene: een man die om zijn gedrag in oorlogs- | |
| |
tijd in de gevangenis had gezeten, kwam Herzberg bedanken om wat hij uit zijn boeken geleerd had. Daar weegt geen P.C. Hooftprijs tegen op.
Dit alles neemt overigens niet weg, dat Herzbergs werk wel degelijk tot de literatuur gerekend dient te worden. Hella S. Haasse geeft in haar boek Zelfportret als legkaart een treffende omschrijving van wat naar haar opvatting een goed boek is: ‘Het goede boek’ (...) ‘schijnt mij dat boek dat, hoe dan ook, voor schrijver en lezer beiden een stimulans is bij (de) innerlijke rijping van passief tot bewust leven.’ In dit licht bezien heeft Herzberg uitsluitend goede boeken geschreven, en het doet dan weinig ter zake of ze nu dokumentair of fiktief zijn. (Het is trouwens überhaupt de vraag of het maken van een dergelijk onderscheid zinvol is.)
Weliswaar heeft Herzberg bepaalde boeken als jurist geschreven, als Mr. Abel J. Herzberg, maar de funktie daarvan lijkt mij het aksentueren van het afstandelijke en van het streven naar objektiviteit, juist omdat de betrokkenheid van de auteur bij zijn onderwerp zo groot is. Boeken als de Kroniek der Jodenvervolging en Eichmann in Jeruzalem zijn niet in de eerste plaats geschreven door een slachtoffer van de jodenvervolging, maar door een beoordelaar, een onderzoeker ervan.
Wat bezielt hen? Dat is de vraag die Herzberg zich steeds weer stelt. Wat bezielt de jodenhaters? Wat be-zielt de joden? Wat bezielt Herodes, wat bezielt Eichmann, wat bezielt Mariamme, wat bezielt de Zionisten, wat bezielt het eenvoudige joodse mannetje in Westerbork, wat bezielt... etc.; een gebed zonder end.
Over Herodes, Herodes de Grote - ‘Mijn vijand’, noemt Herzberg hem - heeft hij twee boeken geschreven. Van het eerste, Herodes. De geschiedenis van een tyran, wordt de kern gevormd door Herodes. Een toneelstuk in zeven bedrijven; het tweede is een historische roman, getiteld De memoires van koning Herodes. Opvallend is, dat in de ondertitel van het toneelstuk niet gesproken wordt van een tragedie, maar heel neutraal van toneelstuk. Wellicht omdat Herzberg in Herodes nu eenmaal moeilijk de held kon zien, die in een tragedie gewoonlijk de hoofdrol speelt. Bovendien is de rol van de tegenspelers van Herodes even belangrijk. In het inleidende deel lezen we: ‘De tijd van Herodes is de tijd, waarin het jodendom een vernieuwing heeft ondergaan van blijvende betekenis.’ (...) ‘Het volk had nu te bewijzen, of en in hoeverre het de drager was en blijven kon van een persoonlijke waarheid, wat het aan geestelijke reserves bezat, en welke zelfstandige kracht het daaraan kon ontlenen.’ Deze levenshouding wordt in De memoires van koning Herodes gepersonifieerd in Mariamme, de vrouw van Herodes. We leren Herodes in dit boek kennen als een zwak en eerzuchtig mens. Vanwege roddel over vermeend overspel van Mariamme moet hij haar aanklagen en de doodstraf eisen. Hij doet dat, in de hoop dat het hof door vrijspraak van alle blaam gezuiverd zal worden. Echter, de rechters willen de koning niet weerstreven, en spreken de doodstraf uit. De koning kan dan altijd nog gratie verlenen, en daarmee ligt de verantwoordelijkheid bij hém. Maar... Mariamme, met haar zedelijk besef, haar gevoel van eigenwaarde, vraagt geen gratie. Dus wordt ze ter dood gebracht. Herodes is gebroken, in zichzelf verdeeld, hij deelt en verdeelt; alles verpulvert hij, zichzelf inkluis. Op het eind van zijn leven dikteert hij zijn memoires: deze roman.
Herodes heeft werkelijk zijn memoires geboekstaafd, doch deze zijn verloren gegaan. Herzberg heeft ze nu opnieuw geschreven, en wel op volkomen aanvaardbare, ja bewonderenswaardige manier. Het is geen geringe prestatie dat iemand
| |
| |
zich zo in de persoon van zijn vijand inleeft. Overigens komt nu de eerder gegeven karakteristiek ‘historische roman’ wel op losse schroeven te staan. Het feit dat het beschrevene zo'n tweeduizend jaar geleden werd beleefd, is immers niet van belang. Herzberg zegt ook hier: ecce homo. Je leest Herzberg niet met rode oren, maar met rode wangen.
Het motief van de hierboven aangeduide tegenstelling tussen mensen is ook aan de orde in het toneelstuk Sauls dood. Drama in zeven tonelen. In de inleiding schrijft Herzberg: ‘Saul, uit innerlijke gespletenheid, veroorzaakt door een veelheid van eigenschappen, machteloos, afhankelijk van krachten buiten hem, en daardoor niet opgewassen tegen zijn levenstaak, mislukt. Hij is niet bij machte tot ontraadseling te komen zijner problemen. David, besloten in zichzelf, gelovend in zijn roeping, en daardoor allen die hij ontmoet daarvan overtuigend, slaagt.’
En hetzelfde kan gezegd worden van het dagboek dat Abel Herzberg in Bergen-Belsen zo goed en - meestal - zo kwaad als het ging heeft bijgehouden, en dat naderhand onder de titel Tweestromenland is uitgegeven. In het Ten geleide bij dit dagboek schrijft hij: ‘Twee stromingen hebben zich in het kamp - en niet alleen daar - gemanifesteerd: nationaalsocialisme en Jodendom. Niet alleen vervolgers en vervolgden, machtigen en machtelozen, waren de spelers in dit sombere spel. Twee onverenigbare levensbeginselen streden onzichtbaar in de zichtbare strijd.’ Uit de dagboekaantekeningen één voorbeeld: ‘Er wordt veel gefilosofeerd, gepolitiseerd, de juwelen uit de Hebreeuwse literatuur behandeld, psalmen uit het hoofd vertaald of verzen van Juda Halevy. En dan weten we heel goed, welk verschil er bestaat tussen de Scharführer en ons.’ (29 aug. 1944). Men denke zich de omstandigheden in waaronder dit plaatsvond...
Amor fati. Zeven opstellen over Bergen-Belsen werd kort na de oorlog geschreven. Desondanks, zou ik bijna zeggen, worden in dit boek heldere analyses gegeven. In enkele bladzijden wordt een haarscherp portret getekend van de Scharführer. Niet met de bedoeling te schelden en te veroordelen, maar in een pogen iets te begrijpen van de drijfveren van deze mensen. Wat bezielt hen? Want wat geweest is, kan terugkeren. L'histoire se répète. In het laatste opstel, dat eveneens Amor fati heet, schrijft Herzberg: ‘Het is’ (...) ‘van groot belang, dat men niet alleen weet, wat er gebeurd is, maar ook probeert het te begrijpen.’ (...) ‘Wanneer men’ (...) ‘op een zomeravond weer eens in een eigen bed ligt, zonder boven- en zonder benedenbuurman, in een echte kamer, en het raam staat open en de wind beweegt de gordijnen en buiten slaat een klok, dan komt van lieverlede de vraag omhoog: Wat is er toch eigenlijk gebeurd? Hitler is dood, en hij had beloofd mij te zullen vernietigen, maar ik luister naar een merel, die op een tak van een boom in de tuin zit te fluiten.’ Je kijkt door een smal venster... en daar steekt een merel de kop op, dezelfde merel die zingt in de gedichtenbundel Orpheus en Ahasverus van Jacob Presser. Toen zijn echtgenote een jaar weg was, gedeporteerd, en terugkeer redelijkerwijs niet te verwachten viel, schreef Presser een gedicht dat aldus eindigt:
En toch: de lente komt. Toch zingt
Diezelfde merel weer zijn lied.
Ik wanhoop en mijn hart verbeidt.
En van een ander gedicht is dit de slotstrofe:
Het zij zo. Toch zal het verschiet
Weer zonnig staan als nu en klaar,
De merel weer in 't vroege jaar
Het leven zeegnen in zijn lied.
Toch een perspektief. Amor fati, aanhan- | |
| |
kelijkheid, geen berusting, aanvaarding, gelatenheid o.i.d., maar doorgaan, opgewekt en bemoedigd: ‘Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is Eén.’ In Westerbork hoorde Herzberg een heel eenvoudig joods mannetje in een moeilijke situatie zeggen: ‘Als je niet weet, wat je doen moet, dan moet je je beginselen volgen, daar heb je ze voor.’ (Kroniek der Jodenvervolging). Je beginselen volgen: beresjith - in den beginne; dat wat je van huis uit hebt meegekregen voor de levensweg. ‘Ik denk aan Bergen-Belsen en ik weet het: Wij hebben de heiden ontmoet, en wij zullen hem weer ontmoeten. Wat blijft ons over? Amor fati.’ Amor fati: de aanhankelijkheid aan het levenslot, zoals op de titelpagina van de nieuwste druk ter verduidelijking staat vermeld. Dus niet: liefde voor het noodlot. Het Hebreeuws kent zelfs het begrip noodlot niet, naar ik me heb laten vertellen. Wel lot, bestemming, levenslot. ‘Zouden we dat niet in handen kunnen nemen en ten goede wenden? Door iets te doen, iets te veranderen in deze wereld?’ En dan de slotzin van het boek: ‘Zeg jij het, fluitende merel.’
De merel zegt niets. Hij zingt. En dat is heel wat meer.
Nu moeten we geen misverstand kweken: joden zijn geen heiligen. Of misschien ook wel, maar dan niet in de gebruikelijke zin. Moedeloosheid, ontreddering, ellebogenwerk, diefstal van primaire levensbehoeften - iets anders was er niet te stelen - kwamen in de kampen in ruime mate voor. Ook dat is menselijk. Zowel in Amor fati als in Tweestromenland vermeldt Herzberg dat de mens om een lepel soep alles wil doen. Om een lepel soep is dan de titel geworden van een boekje dat, volgens de ondertitel, gaat Over advocaten en hun cliënten. Het gaat dus over de mens, over iedereen, en is derhalve voor iedereen lezenswaard, en zeker niet alleen voor juristen bestemd.
Hetzelfde moet gezegd worden van Eichmann in Jeruzalem. Dit boek staat bekend - voor zover men hier van bekend mag spreken - als een studie waarin de juridische aspekten van het proces-Eichmann worden behandeld, en dat derhalve voor de gemiddelde lezer niet interessant zou zijn. Noch de veronderstelling, noch de gedachtengang is juist. Immers, de rechtspleging gaat ons allen aan, en niet enkel de incidentele beklaagde, benevens de juristen. Het boek is voor iedereen interessant, en dit in letterlijke zin: wij zijn er allen bij betrokken. Ook hier weer: het gaat niet om een misdadiger, het gaat om een mens, nee, het gaat om de mens. Ecce homo. Een citaat uit de inleiding: ‘Dit blijft belangrijk, niet omdat die man zo belangrijk, maar juist omdat hij, zoals wij hopen uiteen te zetten, zo onbelangrijk was. En omdat hij daardoor, met zijn mogelijkheden tot herhaling, meer dan iets anders, te allen tijde een waarschuwing blijft.’
Herzberg is wel wat nuchterder dan Harry Mulisch, in De zaak 40/61. Indrukwekkend is bijvoorbeeld de portretten-teorie die Mulisch - bewonderenswaardig en intuïtief als altijd - in zijn boek ontvouwt. Daarbij steken de illustraties in Herzbergs boek sober af. Maar eigenlijk zijn ze veel overtuigender: twee tekeningen die Eichmann in de gevangenis maakte, zijnde schema's van de hele organisatie waartoe zijn afdeling behoorde, met huiveringwekkende akribie ontworpen. Geen detail wordt veronachtzaamd; de eigen karrière wordt met zorg vastgelegd.
Hierboven wees ik er al op, dat Herzberg op grond van zijn betrokkenheid wel afstand moést nemen. Maar men behoeft waarlijk geen scherpzinnig lezer te zijn, om de betrokkenheid en het gevoel op te merken. Neem nu de titel. Op het eerste gezicht een nuchtere konstatering: Eichmann in Jeruzalem. Maar wat betekent de naam Eichmann voor een jood? En wat betekent Jeruzalem voor een jood? Eich- | |
| |
mann in Jeruzalem: groter kontrast, groter konflikt-situatie is nauwelijks denkbaar. Herzberg: de joden, ‘voor wie zijn naam een vloek beduidt’, hebben Eichmann ‘uit de duisternis, waarin hij was ondergedoken, in het licht gebracht’ om hem te berechten. Uit de duisternis, waarin hij thuishoort, in het licht, in Jeruzalem, de Stad van de Vrede. Om hem te berechten, om hem officieel en definitief uit te bannen. En om de feiten vast te leggen, want ook dat is het belang van een proces. Maar het werkelijke belang, aldus Herzberg, is dat men antwoord krijgt op de vraag: Wat bezielt deze mens? Hoe komt een eerzaam handelaar in oliën en vetten ertoe een aantal jaren als de drijfveer van de vernietigingsmachine te fungeren, om nadien weer als eerzaam burger verder te leven? Het is belangwekkend, Herzberg in zijn beschouwingen te volgen. Prof. Presser, die De zaak 40/61 en Eichmann in Jeruzalem tegelijkertijd in De Gids besprak, noemde ze ‘allebei ronduit voortreffelijk’, en wenste ze ‘in veler handen’. T.a.v. Mulisch is deze wens in vervulling gegaan; Herzberg is in de eerste druk blijven steken...
Beter is het op dit punt gesteld met Brieven aan mijn kleinzoon. Hiermee kreeg Herzberg naar literaire begrippen algemene bekendheid. Omdat hij uit ervaring wist hoe ontredderd je je voelt, als het voorgeslacht buiten je gezichtsveld ligt, heeft hij datgene wat hij over zijn ouders en grootouders wist, voor zijn kleinzoon opgeschreven. Voor hém zijn deze brieven bedoeld, en wij mogen over zijn schouder meelezen. (En zelfs hier blijft datgene wat hij schrijft algemeen menselijk. De ik-kerigheid van veel schrijvers is Herzberg vreemd). Uit deze brieven blijkt wel duidelijk uit welk huis hij komt en wat deze mensen bezielt. ‘Er is een zeer verre afstand ontstaan tussen ons en het chassidisme en zelfs tussen ons en de godsdienst in het algemeen. Maar mijn grootvader is er altijd geweest en heeft bij mij gestaan en boven mij. Toen ik trouwde, toen de kinderen geboren werden, toen vader en moeder stierven, toen de kinderen kinderen kregen en toen jij geboren bent. Hij is met mij de Duitse kampen ingegaan en heeft mij behoed. En hij is er nu, terwijl ik dit schrijf. Ik heb niet opgehouden een kind te zijn en hij heeft niet opgehouden te zegenen.’
Over de relatie tot de niet-joden, met name over het antisemitisme, gaat het vooral in Pro Deo. Herinneringen aan een vooroordeel. ‘Pro Deo betekent niet kosteloos’, zo brengt de auteur in herinnering. Dit boek geeft een goede indruk van Herzberg als zegsman over de problematiek van joden en niet-joden gedurende een aantal jaren. Telkens wordt zijn visie gevraagd. Hij geeft die. Pro Deo.
En dan het laatste werk, de novelle Drie rode rozen.
‘Salomon Zeitscheck hield van de schemering.’ Zo begint het verhaal van deze oude jood. Zijn nichtje Clara en hij zijn bij het einde van de oorlog de enige overlevenden van een familie van tweeëntachtig personen. Hij stelt haar voor, dat zij zullen gaan samenwonen. ‘Hij zou weer een dochter hebben en zij een vader.’ Maar Clara verkiest naar Israël te gaan, en dan blijft Salomon Zeitscheck alleen achter. Of eigenlijk met z'n tweeën: Salomon en Zeitscheck, ‘want de man was een tweegesprek geworden’. Treffender had Herzberg de tweeheid, de gebrokenheid niet kunnen weergeven. (In dit boek komt ook vaak het fragment in relatie tot de Eenheid ter sprake.) Salomon is overwegend filosofisch ingesteld, Zeitscheck is meer de nuchtere realist, zoals de namen reeds te kennen geven, want, zo leren de joden, ‘de naam geeft het wezen weer’. Waar gesproken wordt van Salomon Zeitscheck betreft het dus ‘de hele mens’. Zo is het Salomon Zeitscheck die
| |
| |
in de oorlog zijn vrouw en kinderen heeft verloren, Salomon Zeitscheck die heeft liefgehad, Salomon Zeitscheck die brieven gaat schrijven aan Job, de Dulder, zijn vriend, met wie hij veel gemeen heeft. Veel, niet alles. ‘Ik echter, Salomon Zeitscheck, door God in tweeën gespleten, kom naar je toe, niet als één die weet, maar die ontkent en weten wil.’ Hij vraagt zich af:... ‘de weg die de lijdende ziel moest gaan om vrede te vinden als God tegen hem was, waar was die?’ (Kursivering door mij, V.) Toch is er een kracht die Salomon Zeitscheck in stand houdt: de liefde. Hij vertelt twee liefdesgeschiedenissen, te subtiel om ze hier na te vertellen. In het eerste liefdesverhaal zegt het meisje tegen hem: ‘Mijn prinsje, als God met ons is, wie zal tegen ons zijn?’ (Kurs. V.)... ‘hoe vaak in zijn latere leven, heeft hij in zijn hart die lieve stem horen zeggen: “Als God met ons is, wie zal er tegen ons zijn?”.’ Het tweede liefdesverhaal vertelt van een bloemenmeisje dat hem drie rode rozen geeft. ‘Ze hield ze hem voor: “Geloof, hoop en liefde”, zei ze’. (...) ‘Soms als hij 's ochtends zijn sleutel in het slot van zijn winkel stak, prevelde hij: “Geloof, hoop en liefde”. En midden in zijn werk, zonder dat er aanleiding toe was, kwamen die drie woorden over zijn lippen.’
Als Salomon Zeitscheck zijn testament maakt, vermaakt hij drie rode rozen aan de zoon van Clara, ‘die zo graag een grootvader hebben wil.’ Liefde, zegt hij, ‘is de enige kracht die ons gegeven is.’ (...) ‘Daaraan zou ik willen dat hij gelooft, daarop moet hij hopen. De drie rode rozen zijn voor de kleine kinderen bestemd.’ Dat is het perspektief: geloven in de liefde, hopen op de liefde.
‘Toen kwam Ursula binnen’, het bloemenmeisje. (...)
‘Het is tijd om op te houden fragment te zijn,’
(...)
‘Toen ging zij weg, maar hij merkte het niet. Hij merkte ook niet dat het licht van de dageraad hem had overgenomen.’
Salomon Zeitscheck, de gebrokene, die hield van de schemering, gaat op in het licht van de dageraad, de Eenheid.
| |
Bibliografie van afzonderlijk verschenen werken van Abel J. Herzberg:
1932 |
De nieuwe drankwet. Uitv. |
1934 |
Vaderland, toneelstuk. Uitv. |
1946 |
Amor fati. De aanhankelijkheid aan het levenslot. Zeven opstellen over Bergen Belsen, 1977(6). |
1950 |
Tweestromenland. In herdruk. |
1950 |
Kroniek der Jodenvervolging. In herdruk. |
1955 |
Herodes. De geschiedenis van een tyran. Uitv. |
1958 |
Sauls dood. Drama in zeven tonelen. Uitv. |
1962 |
Eichmann in Jeruzalem. Uitv. |
1964 |
Brieven aan mijn kleinzoon. De geschiedenis van een joodse emigrantenfamilie, 1975(9). |
1969 |
Pro Deo. Herinneringen aan een vooroordeel. Gewijzigde herdruk in voorbereiding. |
1969 |
De schaduw van mijn bomen. Uitv. |
1972 |
Om een lepel soep. Over advocaten en hun cliënten. 1976(3). |
1974 |
De memoires van koning Herodes, 1975(2). |
1975 |
Drie rode rozen, 1976(3). |
|
|