gerlijke en militaire politie te coordineren’. Het komitee stond onder voorzitterschap van Janson, minister van Justitie, terwijl Hayoit de Termicourt, advokaat-generaal bij het Hof van Cassatie, Remy Pholien en Destexhe, prokureurs-generaal te Gent, Brussel en Luik, Ganshof vander Meersch, auditeur-generaal, De Foy, administrateur-generaal van de veiligheid en soms Camu, koninklijk kommissaris voor de hervorming van de administratie, deelnamen aan de besprekingen. Dat Komitee besliste op 16 april 1940 dat lijsten aangelegd zouden worden met namen van degenen die ervan verdacht werden betrekkingen te onderhouden met een vreemde mogendheid of wiens aanwezigheid de militaire operaties zouden hinderen. Het kwam er in de praktijk op neer de mogelijkheid te scheppen om zonder enige vorm van proces, zonder verdediging en in volledige afzondering verdachte personen in interneringskampen op te sluiten.
Bij het uitbreken van de oorlog gaf De Foy op 10 mei bevel alle verdachten te doen aanhouden. Het bevel werd, wat de gevangenen van Brugge betreft, door de prokureur-generaal van Gent overgemaakt aan Vervaet, prokureur te Brugge, die op zijn beurt de hoofdkommissaris Vanlerberghe opdracht gaf de nodige maatregelen te treffen. Vanlerberghe was een gewezen adjudant van het leger. Hij had twee inspekteurs: Masijn die uit de rangen van de Brugse politie kwam en Vankerckvoorde, gewezen sergeant van het leger. Deze ekiepe ficheerde de verdachten. Om een idee te geven hoe oordeelkundig de fiches waren opgesteld haalt Vlaemynck o.a. het volgende feit aan: een schoenfabrikant uit Izegem die voor zijn bottines in verschillende politieke week- en maandbladen publiciteit maakte, werd op de fiche ingeschreven als V.N.V.-er, Dinaso, reksist, kommunist en socialistische Jonge Wachter.
Onder de 78 verdachten bevonden zich 21 Belgen, 13 Vlamingen en 8 Walen. Vanuit politiek en ideologisch standpunt waren er o.m. 1 gewezen kommunist, 2 reksisten, 2 Dinaso's, 1 V.N.V.-er, 1 flamingant, 2 vermoedelijk Duitsgezinden, 2 Duitse spionnen, 1 Intelligence Service, 1 door de Fransen aangehouden Belg, 1 vrouw aangehouden in plaats van haar schoonzoon, 1 bij vergissing aangehouden Belg en 3 Belgen aangehouden ten gevolge van de 5e kolonne-psychose. Omdat er Duitsers en Duitse spionnen bij betrokken waren, werden de twee verantwoordelijken voor de moordpartij, luitenant Caron en sergeant Mollet door de Duitse krijgsraad ter dood veroordeeld en terechtgesteld.
Vlaemynck stelt ook de schuldvraag in zijn studie. Wie is schuldig aan al de mishandelingen, aan de overlevering van de verdachten aan Franse militairen en aan de slachting te Abbeville? Hoewel de auteur de mening is toegedaan dat ieder land in dergelijke dreigende oorlogsdagen de nodige voorzorgsmaatregelen moet kunnen treffen, blijkt hij ervan overtuigd dat de maatregelen van de Belgische overheid veel te laat kwamen om behoorlijk uitgevoerd te kunnen worden. Daarbij legt hij er sterk de nadruk op dat geen enkele staat het recht heeft zijn politieke verdachten aan een vreemde mogendheid uit te leveren. De verantwoordelijkheid van Janson voor dit alles schijnt voor Vlaemynck vast te staan. In elk geval is het bedenkelijk dat welke Belg of vreemdeling ook zo maar aangehouden kon worden op basis van een vijandige publieke opinie of van vage vermoedens tegen hun potentiële houding in oorlogstijd. Zonder objektieve en duidelijke wettelijke kriteria vast te leggen, vervalt men in een regime van willekeur en rechteloosheid. De auteur haalt ook een interessant arrest aan van de Raad van State, d.d. 10 april 1962, waarin op impliciete wijze de verantwoordelijkheid van Belgische gezagsdragers in 1940 werd erkend. Tot nu toe heeft nog nooit één Belgische regering het aangedurfd openlijk en officieel eerherstel te verlenen aan de slachtoffers.
Als morgen de vijand opnieuw de grenzen overschrijdt, zal de overheid dan tijdig maatregelen genomen hebben om te voorkomen dat opnieuw onschuldigen moeten boeten? Vlaemynck zegt onder meer dat er op het ministerie van Buitenlandse Zaken te Parijs een dossier over Belgische aangelegenheden bestond. Zaten in dit dossier lijsten met Belgische verdachten? En door wie werden ze eventueel opgesteld?
De studie van Vlaemynck is een opvallend dokument dat om zijn algemeen menselijk karakter op een grote belangstelling mag rekenen.
Mr. Raf Renard.
Dr. Carlos H. Vlaemynck, Dossier Abbeville. Arrestaties en deportaties in mei 1940, Davidsfonds, Leuven, 1977, 424 blz.