Ons Erfdeel. Jaargang 21
(1978)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||
[Nummer 1]Nederlands als teologie-medium
| |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
Edw. Schillebeeckx (o1914).
teologie zijn moeilijk denkbaar in een ‘dode’ taal. Indien Heideggers bekende uitspraak ‘Die Sprache ist das Haus des Seins’ waar is, dan is de eigen ‘Sitz im Leben’ van zowel het gelovig-zijn als het teologisch reflekteren de eigen taal- en kultuurgemeenschap, altans in eerste instantie. Een Fransman voelt anders aan dan een Brit of een Duitser; in zekere zin denkt hij anders. Waarom zou zijn teologische bezinning, hoe wetenschappelijk gestruktureerd deze ook mag zijn, geen eigen kleur krijgen? Ik wil de verschillen niet overdrijven en het eigensoortige niet overdreven beklemtonen. Maar dat de eigen volksaard en kulturele traditie bepaalde gevoeligheden wekken en tot bepaalde aksentueringen leiden, kan moeilijk geloochend worden. Aan iedere teologie gaat een geloof vooraf en dit heeft met konkrete historische levenservaringen te maken. Vandaar de stelling: het best geschikte medium voor de teologie is de eigen moedertaal, wat in het geheel niet betekent dat anderstalige religieuze en teologische literatuur een gesloten boek mag blijven. Integendeel, het kontakt met deze anderstalige geloofswereld kan zeer vruchtbaar zijn en kan verhinderen dat de geloofstaal ontaardt in een getto-taal. Dat de vernederlandsing van liturgie en teologie een weldadige verworvenheid is, hoeft geen betoog. Ik weet dat sommigen heimwee koesteren naar de Latijnse liturgie (en enkele ‘rari nantes’ zelfs naar de Latijnse handboekenteologie) met het argument dat de eenheidstaal ons dit zalige gevoel waarborgde van overal ter wereld thuis te zijn. Maar men kan net zo goed het tegengestelde beweren: met het Latijn voelden de meeste gelovigen zich nergens thuis, niet eens in eigen parochiekerk. En wat de band met de traditie betreft, waarom halt houden bij de contrareformatie en Pius V in plaats van terug te gaan tot de generatie van de apostelen en van de eerste kristenen die het alles in hun eigen volkstaal (of in het grieks) deden. Dat de overschakeling de behoudsgezinden psychologisch zwaar valt, is begrijpelijk, maar zij mogen het verleden niet te zeer ophemelen. Tot voor dertig jaar verliep de Romeinse liturgie nog uitsluitend in het Latijn, uitgezonderd de preek en de eventuele begeleidende kommentaren, zoals bepaald door het Trentse koncilie in 1562. Tot in het begin van de jaren vijftig speelde het Latijn, naast Frans, Duits en Engels, nog een eerste rang rol als internationale (katolieke) teologische vaktaal. Zo werd in vele internationale studiehuizen en fakulteiten nog in het Latijn gedoceerd, hoewel de proefschriften meestal in een levende taal (ook het Nederlands) werden opgesteld. Zelfs in onze Vlaamse seminaries en religieuze studiehuizen waar de voertaal sinds lang het Nederlands was en de Latijnse handboeken geleidelijk in onbruik geraakten, kon een of ander professor zich toentertijd nog ongestraft wagen aan een klad kerklatijn, al kreeg hij zodoende weinig ernstig gehoor. De eigenlijke kennisoverdracht geschiedde in de volkstaal en de bibliografie bevatte weinig of geen Latijnse titels meer, terwijl in- | |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
tegendeel het aantal wetenschappelijke publikaties in het Nederlands voortdurend groeide. Terloops wil ik hier het baanbrekend werk vermelden van twee Vlamingen die zeer veel hebben bijgedragen tot de vernederlandsing van de teologie zij het op het niveau van de hoge vulgarisatie: Theodoor van Tichelen (Stabroek 1877 - Brussel 1945) en de scheutist Aloïs Janssens (Zele 1887 - Leuven 1941). De eerste richtte het tijdschrift Ons Geloof op. Onder impuls van de laatste verscheen een reeks Leerboeken der Dogmatica en Apologetica (22 delen, De Standaard Boekhandel, Antwerpen-Nijmegen, 1924 tot 1945). Janssens wiens teologie naar vorm en inhoud nog sterk scholastisch was, slaagde er vrij goed in een Nederlandse vakterminologie te smeden. Hijzelf schreef 17 delen van de reeks handboeken naast een aantal oekumenische bijdragen o.a. over het anglikanisme. De Nederlandstalige bibliografie uit de jaren 1940-'60 wekte ook belangstelling in het buitenland. Vooraan komen de publikaties van de kalvinisten uit het noorden die de traditie van H. Bavinck (1854-1921) in een of andere richting voortzetten. Namen als H. Kraemer, H. Ridderbos, H. Berkhof, K.H. Miskotte, A.A. van Ruler, G. Sevenster, W.C. van Unnik, G.C. Berkhouwer, G.C. van Niftrik werden vaak geciteerd in Engelse en Duitse wetenschappelijke publikaties. Revues als het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift en het Nederlands Theologisch Tijdschrift hebben steeds hoge waardering geoogst. Aan katolieke zijde kan men verwijzen naar de Jaarboeken van het Werkgenootschap van Katholieke Theologen in Nederland (van 1947-'48 tot 1967-68) die getuigen van de wetenschappelijke ernst waarmee de teologie in het Nederlands werd beoefend in die periode. Vermeldenswaard is het wereldbefaamde Bijbels Woordenboek (Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1947) dat volledig herwerkt verscheen in 1954-'57 en in het Frans en het Duits werd vertaald. Daarnaast verscheen ook, zij het op een ietwat meer vulgariserend nivo, het driedelige Theologisch Woordenboek (Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1952-'57-'58). Ook de tijdschriften Studia Catholica (Nijmegen) en Bijdragen voor Filosofie en Teologie (Jezuïeten) kregen in het buitenland een goede pers. Het is onmogelijk hier de lijst te publiceren van proefschriften, essays, monografieën en verzamelwerken die representatief zijn voor de Nederlandstalige bibliografie van de jaren vijftig. Ik beperk mij tot één titel: de magistrale studie van E. Schillebeeckx, De sacramentele Heilseconomie (Antwerpen, 1952). Ondertussen was de teologie reeds in de jaren veertig een nieuwe weg ingeslagen: minder spekulatief maar meer positiefhistorisch (bijbels en patristisch), minder scholastisch (resp. tomistisch) maar meer inspelend op de personalistische en ook de eksistentialistische trends. Wat de bijbeleksegese betrof, men werkte liever op de Griekse of Hebreeuwse grondtekst dan op de Latijnse vulgaat-vertaling. Toen in 1958 paus Johannes XXIII tot teleurstelling van zeer velen het Latijn oplegde als voertaal voor het teologisch onderwijs, vond zijn oproep nauwelijks weerklankGa naar eind(2). Met het afscheid van de scholastieke teologie (er bleven natuurlijk enkele reservaten bestaan) was ook het einde van het Latijn als teologie-medium ingeluid. In de eerste jaren na de oorlog was het al bijbelse en patristische herbronning en historische kritiek dat de klok sloeg. De ‘retour aux sources’ was trouwens in de jaren dertig al volop aan de gang. De invloed van de Franse ‘nouvelle théologie’ (Y. Congar, H. de Lubac, J. Mouroux, G. Thils, M.-D. Chenu, e.a.) en van de Duitse ‘kerygmatische Theologie’ (verkondigingsteologie; K. Rahner) was niet meer te stuiten. Groeiend was ook de belangstelling voor de grote tenoren van de protestantse teologie: Karl | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
Max Wildiers (o1904).
Barth (neo-orthodoksie), Rudolf Bultmann (eksistentiële teologie) en Paul Tillich. De reaktionaire encycliek van paus Pius XII Humani Generis (1950) kon het tij niet keren. De levensvreemde scholastieke teologie met haar verintellektualiseerde geloofsopvatting (Credo = kennis) en haar star dogmatisme (waarheid = onveranderlijk), met haar cartesiaans-heldere begrippen-apparaat en Latijnse klichees zou wijken voor een teologie die enerzijds probeerde de inbreng te integreren van de profane wetenschappen (geschiedenis, literatuurwetenschap, psychologie, sociologie, antropologie, enz.) en van de kritische bronnenstudie (bijbel, konciliedokumenten, enz.), en anderzijds ernst maakte met de eigentijdse levensproblemen. Dit proces greep plaats lang voor er uitdrukkelijk sprake zou zijn van sekularisatie-fenomeen of van ‘God-is-dead-movement’. Maar het is niet mijn bedoeling de evolutie van de teologie sinds de jongste wereldoorlog te schetsen. De opzet van dit artikel is tweevoudig. Allereerst wil ik de betekenis van de eigen moedertaal voor de teologie aangeven en dat niet alleen om pragmatische redenen maar omwille van de teologie zelf. Uiteraard zal een teologie in de eigen volkstaal nuttiger zijn voor katechese, predikatie, geloofsopvoeding; kortom, zij zal ‘pastoraal’ interessanter zijn dan bijv. een Latijnse. Dat hoeft geen betoog. Vanzelfsprekend ben ik gevoelig voor deze ‘pastorale’ motivatie. Teologie is ook dienst aan kerk en wereld en haar pastorale bruikbaarheid is niet in tegenspraak met wetenschappelijkheid. Maar ik plaats mij hier niet op het standpunt van de pastoraal, maar ik bekijk de teologie vanuit haarzelf, wanneer ik in deze bijdrage de betekenis van de eigen moedertaal wil benadrukken. Ik weet het, een pleidooi houden voor de vernederlandsing van de teologie is een open deur intrappen. Het is een ‘fait accompli’: het Nederlands is sinds jaren teologische vaktaal. Maar het gaat niet alleen om het ‘materieel’ gebruik van het idioom. Zoals Flip Droste onlangs betoogde is het gedragspatroon en het denkpatroon in hoge mate gekonditioneerd door de wetten van de moedertaal die een grote rol speelt bij de vorming van de denkkategoriën en zelfs bij de analyse van de feiten en gebeurtenissen om ons heenGa naar eind(3). Het gaat om de integratie van een hele kultuur. Niet alleen de bijbel, de kerkvaders, de pauselijke en konciliaire uitspraken, de tradities en de geschiedenis van het kerkvolk kunnen autentieke bronnen van openbaring en geloof, en dus vindplaatsen (‘locus theologicus’) van de teologie zijn, maar ook de eigentijdse roman- en toneelliteratuur en de moderne poëzie, tenminste in zekere mate. Immers, in deze laatste kunnen de diepste aspiraties en noden van de tijd verwoord worden, kan de aktuele vraaghorizon zich aftekenen en kunnen de meest waarachtige religieuze ervaringen weerspiegeld liggenGa naar eind(4). In de tweede plaats beoog ik de plaats te situeren van het Nederlands op het internationale teologie-forum. Het is een feit dat de Nederlandstalige teologie de | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
jongste twintig jaar een belangrijke verbreiding heeft gekregen op wereldschaal. Zonder chauvinisme mag dit ronduit worden gezegd. | |||||||||||
1. Teologie is taalgebeuren.Kristelijke teologie kan omschreven worden als de wetenschappelijk gestruktureerde bezinning op de geloofservaring van de individuele gelovigen en van de kerkgemeenschap. Aan iedere teologische reflektie gaat een levend geloof vooraf; daarom is de bepaling van wat geloven is van wezenlijk belang voor de opvatting van de teologie. Niet intellektualistisch vat ik het geloof op, als een verstandelijke aanvaarding van een aantal religieuze waarheden en ideologische stellingen op het gezag van een hogere macht of rede, maar meer etisch, namelijk als een levenshouding en gezindheid waardoor de persoonsgroei wordt bevorderd. Zonder de levensbeschouwelijke dimensie te verwaarlozen, - geloven is ook inzien en interpreteren -, wil ik de geloofshouding opvatten als een waardenbeleving en een zingevende bestaansoptie, geïnspireerd en genormeerd door de evangelische waardenschaal waar de vrijheid (het zichzelf worden, autenticiteit) en de medemenselijkheid (het zichzelf inzetten voor anderen, solidariteit) fungeren als top-waarden die al de overige relativeren en radikalizeren. Vrijheid en solidariteit zijn tenslotte twee facetten van de belangloze en aanstekelijke liefde. Kristelijk geloof is geloof in de liefde als absolute waarde, zoals deze is voorgeleefd door Jezus van Nazaret: radikaal en konsekwent tot het einde toe, onvoorwaardelijk en ondanks alles. Hij die, gefascineerd en begeesterd door het aanstekelijke voorbeeld van Jezus, de absolute voorrang geeft aan de onbaatzuchtige liefde en wedt op rechtvaardigheid, verzoening, vrede, barmhartigheid, trouw, dankbaarheid, eerbied voor het leven, vroomheid, hoop, waarheid en waarachtigheid, ‘ondanks alles’, ervaart de wereld anders. De integratie van de evangelische waardenschaal vervreemdt de gelovige niet van de konkrete leefwereld, maar zal een ander licht werpen op mensen en dingen, gebeurtenissen en situaties. De kristen ziet dezelfde werkelijkheid als de niet-kristen, maar toch ervaart hij deze ‘anders’Ga naar eind(5). Dit ‘anders ervaren’ kan zijn ekspressie vinden in een gebed tot God, in een gesprek met de medemens. Soms spontaan, ongekunsteld. Soms met veel zorg en aandacht voor vorm en stijl, nadenkend en onderzoekend. Teologie is de systematische en kritisch verantwoorde poging om deze geloofservaring ‘taal’ te laten worden. Teologie is een woord- en taalgebeuren waardoor op een bepaalde manier, namelijk een wetenschappelijke, de geloofservaring wordt geëkspliciteerd. Zowel de vorm van de reflektie, de wetenschappelijkheid, als de inhoud, het geloof als zingevende bestaansoptie en persoonlijke waardenbeleving, bepalen het eigen karakter van de teologie en haar taalmedium. De taal van de teologie is niet die van twee plus twee is vier, de taal van de positieve wetenschappen, evenmin deze van ‘o zoete Jezus’, de taal van de vrome beschouwing of de mystieke kontemplatie. Teologie is een wetenschap, maar een wetenschap volkomen ‘sui generis’. Tenzij zij opgevat wordt als een wijsbegeerte van de godsdienst of een geschiedenis van de teologie, zal zij op een of andere manier met het konkrete leven te maken hebben. Velen hebben ervaren hoe levensvreemd en hoe weinig begeesterend de scholastiek is met haar abstrakte, symbool-arme begrippentaal en met haar strenge, koude logika. Ik beweer geenszins dat de teologie zich slechts kan bedienen van de religieuze taal, een taal van ‘inzicht en engagement’ (‘discernment and commitment’, Ian T. Ramsey)Ga naar eind(6). Maar dat de teologie | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
Jan H. Walgrave (o1911).
een eigen taalspel heeft, zoals de taalanalytici beweren, is een onloochenbaar feit. Teologische taal kan niet de zakelijk-objektiverende zijn, de taal van de ‘platte beschrijvingen’Ga naar eind(7) en de zuivere informatie. Natuurlijk moet de teologische ‘weten-schap’ gevoed worden door informatie, maar uiteindelijk gaat het om ‘interpretatie’ van de gegevens, om inzicht en verheldering. Waar het gaat om de ultieme levensvragen, om de persoonlijke zinduiding van het bestaan, om de diepste grond en het uiteindelijke doel, om absoluut geloof en hoop, zijn de taal van de eksakte wetenschap en de neutrale berichtgeving volstrekt ontoereikend, zelfs volkomen misleidend. God is geen empirisch verifieerbaar wezen, het geloof is geen meetbare grootheid, daarom moet de taal van de teologie die zijn van de symbolen, oproepend en suggererend, meer nog: een auto-implikatieve (waarbij wij onszelf uitdrukken) en een performatieve taal (waarbij wijzelf ook veranderen). De grote Duitse eksegeet en teoloog Rudolf Bultmann (1884-1976) schreef ooit: ‘über Gott reden hat überhaupt keinen Sinn’. God moet in ons spreken zelf ter sprake komen. Ieder spreken van God moet om zinvol te zijn ook een uiten zijn van onszelf. ‘Es ist also mit unserer Existenz eine ebenso merkwürdige Sache wie mit Gott; über beides können wir eigentlich nicht reden, über beides verfügen wir nicht... Jedenfalls müszte ein Reden von Gott, wenn es möglich wäre, auch ein Reden von uns sein’Ga naar eind(8). Omwille van het eksistentiële karakter van de teologie als ekspressie van geloofervaring is de keuze van het konkrete taalmedium uiteraard zeer belangrijk. Het kan voor de teologie zelf niet onverschillig zijn of zij geschiedt in een voor de teoloog vreemd idioom of in zijn eigen moedertaal, ook al is er een fundamenteel onderscheid tussen de biddende bezinning en de teologische reflektie. In de mate dat ze autentiek kristelijk zijn, hebben onze geloofservaringen ook te maken met die van de vorige generaties en via deze met de ervaringen van Jezus zelf. Onze waardenbeleving is genormeerd door de evangelische waardenhiërarchie. Om het klassiek uit te drukken: kristelijk geloof is een antwoord op een goddelijke openbaring. Teologie bestudeert beide: én het goddelijke openbaringswoord én het menselijke geloofsantwoord. Strikt genomen is de teologie geen leer (‘logos’) over God ‘op zichzelf beschouwd’, maar eerder een systematische reflektie op Gods woord zoals dit historische gestalte heeft gekregen in het optreden van de profeten en de wijzen van Israël en in dat van Jezus en zijn apostelen. Het goddelijke spreken ligt verwoord en ingebed in het antwoordend geloven van al deze getuigen - met Jezus als kroongetuige aan de top, ‘Gods Woord’ tout court -, een getuigenis dat zijn neerslag heeft gevonden in de bijbel en in de kerkelijke traditie. Daarom zal de teologie beginnen met het kritische onderzoek en verklaring (eksegese) van deze bronnen van openbaring en geloof. Via literaire en historische kritiek van de | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
bijbelse en kerkelijke dokumenten probeert zij te bemiddelen tussen ‘de boodschap’ en de hier-en-nu levende mens met zijn aktuele noden en verwachtingen. Het vertalen van de eeuwenoude blijde boodschap in een eigentijdse taal die ons raakt en boeit, ons wat zegt en ons wat doet, is een allereerste taak van de teologie. Teologie is taalgebeuren niet alleen omdat zij de aktuele geloofservaring probeert te verwoorden en in kaart te brengen, maar ook omdat zij de vroegere ervaringen wil aktualiseren, duiden en vertalen; de vertaling van de eeuwenoude ervaringen, - de traditie -, is enorm belangrijk gezien deze vroegere ervaringen normerend en inspirerend zijn voor de huidige.
De ‘hermeneutische’ (= vertalende, verklarende, interpreterende) funktie van de teologie bestaat niet alleen in de zakelijke omzetting uit het Hebreeuws of het Grieks, maar ook en vooral in het aktualizerend herdenken en duiden van bijbel en traditie binnen de aktuele socio-kulturele kontekst en dit tegen de achtergrond van onze eigentijdse vragen en verwachtingen. Bultmann's bekende onderscheid tussen ‘das Gesagte’ en ‘das Gemeinte’ komt hierbij te pas. Wat bedoelden de gewijde schrijvers eigenlijk met hun primitieve verhalen over schepping, paradijs, zonde in de tuin, uittocht? Kan de symboliek van de profeten Israëls de moderne mens aanspreken? Hoe Jezus' parabelen en Paulus' morele voorschriften interpreteren in onze tijd? Wat met het kindsheidsevangelie en de mirakelverhalen? Welke is de waarde van de twaalf artikelen en van de kerkelijke dogma's voor onze levenspraktijk? Het gaat er om de aanspreekbaarheid van de boodschap en om zijn invloed op ons dagelijks bestaan.
De studie van de oude talen (Hebreeuws, Grieks), van de literaire genres, van het literaire en historische milieu van de geschriften, de literaire kritiek van de teksten, is ongetwijfeld allernoodzakelijkst voor eksegese en teologie. Het gaat er immers om de mediatie tussen het goddelijke woord van toen en de menselijke situatie van nu. Deze mediatie is een ‘taal-gebeuren’. Teologie is vertaling en de teoloog is een tolk, spreekt dus minstens twee talen, is polyglot. De teoloog moet de taal van de bijbel verstaan én de taal van zijn eigentijds milieu. Hij moet ook eksegeet zijn van de aktuele leefkontekst. De wetenschappelijk doorgevoerde analyse van de huidige socio-kulturele situatie behoort ook wezenlijk tot de teologische onderneming. De eigen moedertaal is ontegensprekelijk het meest geschikte medium voor de teologie als taal- en woordgebeuren. Let wel op: het meest geschikte, maar niet het enige. Het kontakt met anderstalige teologiën kan uiterst vruchtbaar zijn. De teoloog kan nadenken in ‘vreemde talen’ tenminste voorzover hij deze machtig is. Anders zou ons hele betoog terecht de opwerping uitlokken ‘qui nimium probat nihil probat’ (wie teveel bewijst bewijst niets). Geen getto-vorming, geen taalfanatisme, maar dan in geen enkele richting en door geen enkele taalgroep. Uitgerekend wegens het eksistentiële karakter van de teologie die levensecht en wereldnabij moet zijn, is de eigen moedertaal het beste medium dat de andere talen niet uitsluit maar wel relativeert. Wordt de integratie van de hele kultuurgemeenschap en het hele kultuurpatrimonium niet het best gewaarborgd door het gebruik van de eigen kultuurtaal, in kasu de Nederlandse? | |||||||||||
2. Nederlandse teologie op internationaal niveau.Teologie wordt volop in het Nederlands bedreven. Dit is een verheugend feit. Deugddoend is bovendien de vaststelling dat deze Nederlandstalige teologie zich een internationale faam heeft verworven in disproportie met de geografische beperktheid | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
Louis Monden (o1911).
van ons taalgebied. Gedurende de jongste kwarteeuw is dit relatief klein taalgebied voor de teologische wetenschap (dus niet alleen voor de vulgarisatie) een bijzonder vruchtbaar terrein geweest. Talrijk zijn de Nederlandstalige teologen met internationale reputatie. Mij beperkend tot de huidige generatie van specialisten in de ‘dogmatische’ of ‘systematische’ teologie (dus zonder melding te maken van beroemde moralisten, eksegeten, godsdiensthistorici, pastoraalteologen, enz.) wil ik enkele namen noemen. Aan protestantse kant: H. Berkhof, G.C. Berkouwer, H.M. Kuitert, de onlangs overleden K.H. Miskotte en J.C. Hoekendijk; aan katolieke kant: E. Schillebeeckx, P. Schoonenberg, J.H. Walgrave, P. Fransen, L. Monden, N.M. Wildiers, S. Trooster, P. Smulders, e.a. Talrijk zijn de Nederlandstalige teologische onderzoekcentra en onderwijsinstellingen. Naast de protestantse universitaire fakulteiten van Leiden, Groningen, Utrecht, Amsterdam en Brussel, en de katolieke van Leuven en Nijmegen, zijn er nog de vele teologische hogescholen en seminaries. Talrijk zijn de vaktijdschriften, de akademische verhandelingen, de proefschriften, de monografieën, de essays, de bundels, de miscellanea en andere wetenschappelijke publikaties. Regelmatig worden zowel in noord als in zuid teologische kongressen en kolloquia georganiseerd. De Nederlandstalige bibliografie is de jongste tijd op indrukwekkende wijze toegenomen. Om het nogmaals te beperken tot de ‘dogmatische’ of ‘systematische’ teologie wil ik verwijzen naar de volgende reeksen: Christendom in discussie (Romen & Zonen, Roermond-Maaseik), Wetenschap en Bezinning (Erven Bijleveld, Utrecht), Anatomie van de Toekomst (Wereldvenster, Baarn), OEkumene (Bosch & Keuning, Baarn), Carillon (Ten Have, Amsterdam), Aula-boeken over godsdienst en christendom (Spectrum, Utrecht-Antwerpen), Sterrenserie (De Boer, Brand, Hilversum), Van Gorcum's theologische bibliotheek (Van Gorcum, Assen); last but not least verdienen de Ambo-publikaties een bijzondere vermelding (Utrecht, Bilthoven). Men kan ook denken aan ietwat oudere series (uit de jaren 60): Woord en Beleving (Lannoo, Tielt), Bezinning en Bezieling (De Vroente, Kasterlee) en de verschillende Patmos reeksen (Patmos, Antwerpen). Naast deze series en kollekties zijn er nog onnoemlijk veel losstaande monografieën en essays verschenen. Sommige hiervan, zoals bepaalde werken van E. Schillebeeckx, P. Schoonenberg, H.M. Kuitert, A. Hulsbosch e.a., oogstten veel bijval in het buitenland, zoals verderop nog ter sprake zal komen in verband met de vertalingen. Het is natuurlijk onmogelijk deze waardering en verbreiding in kaart te brengen. Vermeldenswaard is ook het groeiende aantal vertalingen vooral uit het Duits en het Engels, - relatief minder uit het Frans in vergelijking met twintig en meer jaren geleden. Ook hier wil ik slechts enkele grote namen aanhalen, mij andermaal beperkend tot de ‘dogmatici’ (dit vooral | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
niet bij gebrek aan waardering voor moralisten, eksegeten of pastoraalteologen, maar gewoon omdat ik met deze minder vertrouwd ben). - Uit het Duits werd de jongste vijftien à twintig jaren in het Nederlands vertaald: het grootste deel van het oeuvre van Dietrich Bonhoeffer, Martin Buber, Jürgen Moltmann, Dorothee Sölle, Heinz Zahrnt; vele werken van Hans Urs von Balthasar, Rudolf Bultmann, Gerhard Ebeling, Helmut Gollwitzer, Walter Kasper, Karl Rahner, Josef Ratzinger, Helmut Thielicke, Paul Tillich. - Uit het Engels: het merendeel van de werken van Harvey Cox en van John A.T. Robinson; bijna de hele God-is-dood-literatuur (J.J. Altizer, P. van Buren, W. Hamilton, G. Vahanian); sommige werken van Leslie Dewart, John Macquarrie, Reinhold Niebuhr, Leslie Newbigin. Onnodig te herhalen dat al deze opsommingen zeer onvolledig zijn en als louter illustratief geïnterpreteerd moeten worden. Zij tonen aan dat heel wat vakwerk en hoge vulgarisatie toegankelijk is voor Nederlandstalig lezerspubliek. Natuurlijk, echt wetenschappelijk onderzoek veronderstelt de studie van de teksten in hun originele taal. Toch worden de vertalingen hierdoor niet waardeloos voor de teologische reflektie op wetenschappelijk niveau. Deze bewering hoeft geenszins in tegenspraak te zijn met de hierboven ontwikkelde beschouwingen over de teologie als taalgebeuren. Op voorwaarde dat ze zeer kritisch onderzocht en getoetst worden, kunnen de bestaande vertalingen zeer nuttig zijn, ook voor de vakteoloog die vanzelfsprekend liefst naar de oorspronkelijke versie teruggrijpt. Wat de invloed en betekenis van het Nederlands als teologie-medium op wereldschaal betreft, deze kan onmogelijk gemeten worden. Zo iets laat zich niet becijferen, zelfs niet bij benadering. Hoogstens kunnen enkele symptomen van verbreiding en weerklank worden aangeduid. Zo kan men verwijzen naar de Nederlandstalige teologen die doceren aan buitenlandse universiteiten of werkzaam zijn in buitenlandse onderzoekcentra. Ook via gastkolleges en referaten op kongressen is er doorstroming. Men zou ook kunnen refereren naar het aantal abonnementen op Nederlandstalige tijdschriften in het buitenland; naar de getalsterkte van de vreemde studenten in onze fakulteiten en instituten en van de buitenlandse deelnemers aan onze kongressen en kolloquia. Men denke o.m. aan het ‘english programme’ van de teologische fakulteit van de K.U. te Leuven en aan haar tijdschrift Louvain Studies. Maar bovenal is het sukses van de vertalingen uit het Nederlands betekenisvol, ook al kan men zich geen juist idee vormen van de ‘lees-dichtheid’ van deze vertalingen.
Wie regelmatig in Ons Erfdeel de rubriek volgt ‘Bibliografie van het Nederlandstalige boek in vertaling’ stelt vast dat de teologische en religieuze literatuur, zowel de vakkundige als de vulgariserende, er goed in vertegenwoordigd is. Het heeft geen zin de hele lijst hier te reproduceren. Ik beperk mij tot enkele staaltjes, vooral van wetenschappelijke publikaties; de aandacht gaat hierbij hoofdzakelijk naar de ‘dogmatische’ of ‘systematische’ teologie.
Een paar uitzonderingen wil ik toch maken en vooraf twee bestsellers, ook kwa vertaling, noemen: een op het gebied van de katechese, nl. De nieuwe Katechismus. Geloofsverkondiging voor volwassenen (1966), en een op het gebied van de spiritualiteit en liturgie, nl. Huub Oosterhuis' Bid om vrede (1966). De weerklank van de nieuwe Nederlandse katechismus ook op internationaal niveau is zonder meer enorm te noemen, want niet alleen is deze in bijna alle Westeuropese talen omgezet, maar bovendien werd er (ook en vooral in het buitenland) zeer veel over geschreven. Dit boek is tot nu toe uniek in zijn genre. | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
Piet Fransen (o1913).
Het heeft veel deining verwekt. Men mag zeggen dat het imago van de Nederlandse katolieke kerk er goeddeels door getekend werd. Dat het na tien jaar nog steeds gewaardeerd wordt, bewijzen de herhaaldelijke herdrukken (ter illustratie: in 1975 verscheen de achtste editie van de Duitse vertaling). Wat Oosterhuis' Bid om vrede betreft, de ene herdruk volgde spoedig op de andere: de Duitse versie was in 1971 reeds aan de negende editie, de Franse in 1968 aan de derde, de Italiaanse in 1968 aan de tweede, zonder te spreken van de Engelse, de Spaanse of de Finse. Een gelijkaardig sukses kenden ook Oosterhuis' volgende bundels: In het voorbijgaan (1968), Zien, soms, even (1970), Hoever is de nacht (1974). Oosterhuis is een van onze meest gelezen en gewaardeerde auteurs. Massa's gelovigen, zowel in binnen- als in buitenland, bidden in zijn taal. De meest invloedrijke Nederlandstalige teoloog van onze tijd is onbetwistbaar de Vlaamse dominikaan Edward Schillebeeckx (1914), sinds 1958 professor in de dogmatische teologie aan de K.U. Nijmegen, hoofdredakteur van het Tijdschrift voor Theologie (1961) en van het internationale tijdschrift (met ook een Nederlandse editie) Concilium (1965). Reeds zijn eerste groot werk De sacramentele Heilseconomie (1952) vestigde zijn wereldfaam. Wat Schillebeeckx gedurende vijfentwintig jaar gepubliceerd heeft, grenst aan het ongelooflijke: hij is een groot meester. Zijn bibliografie beslaat vele bladzijden (zie Tijdschrift voor Theologie 1974, 491-501). Bijna al zijn boeken, vanaf Christus als sacrament van de Godsontmoeting (1958) tot zijn monumentale studie Jezus het verhaal van een levende (1974) zijn vertaald in het Duits, Engels, Frans, Spaans, Italiaans (sommige zelfs in het Portugees, Katalaans, Pools, Hongaars). Naast zijn werken over het huwelijk, het ambtscelibaat, Maria, de eucharistie moeten vooral de vijf lijvige delen van Theologische Peilingen (1964-1972) die grotendeels bestaan uit reeds vroeger gepubliceerde artikelen, vermeld worden. Zijn jongste werk Gerechtigheid en Liefde. Genade en Bevrijding bevestigt opnieuw zijn reputatie van noeste vorser, sterke systematikus, eerlijke denker. Heel zijn oeuvre getuigt van een magistraal vakmanschap. De invloed van Schillebeeckx op het teologische denken van onze tijd, zijn betekenis voor geloof en kerk (cfr. zijn aandeel in het jongste Vatikaans Concilie als teoloog van het Nederlandse episkopaat), is zelf stof voor wetenschappelijk onderzoek.
In tweede instantie moet de jezuïet Piet Schoonenberg (1911) vermeld worden. Hij was van 1964 tot 1976 professor aan de K.U. Nijmegen. Hij publiceerde vele artikelen over schepping, zonde, kristologie, eskatologie en sacramenten. Zijn boeken Het geloof van ons doopsel (4 delen: 1955-1962), Gods wordende wereld (1962) en Hij is een God van mensen (1969) werden veel vertaald (Duits, Engels, Spaans, Frans, Italiaans).
Een van onze invloedrijkste teologen uit | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
de jongste tijd was de augustijn Ansfried Hulsbosch (1913-1973) met zijn studies over kristologie en zijn bekend boek De schepping Gods (1963). Verder behoren tot onze meest ‘vertaalde’ en in het buitenland zeer gewaardeerde auteurs de volgende teologen (de opsomming is verre van volledig):
Het zou een zeer lange lijst worden, indien alle teologen met wereldnaam hier genoemd werden. Zelfs zeer gezaghebbende teologen, zelfs auteurs waarvan verscheidene werken werden vertaald, blijven hier onbesproken. Wat de protestantse teologen betreft zou moeten gesproken worden over de invloed van G.C. Berkouwer (1903), A.A. van Ruler (1908), H. Berkhof (1914), H.M. Kuitert (1924) en vele anderen. Maar over de betekenis van de Nederlandse kalvinistische teologie op wereldplan hoop ik binnen afzienbare tijd een bijdrage te publiceren. Wel wil ik tot slot nog wijzen op het sukses van drie vertaalde titels: W.H. Van de Pol, Het einde van het conventionele christendom (1966); J. Sperna Weiland, Oriëntatie, nieuwe wegen in de theologie (1966); T.M. Schoof, Aggiornamento: de doorbraak van een nieuwe katholieke theologie (1968). In alle drie gevallen wordt ons een boeiende beschrijving aangeboden van de recente geschiedenis van de teologie. Nogmaals, dit overzicht is lang niet volledig. In heel deze bijdrage heb ik hoofdzakelijk deze branche van de teologie op het oog gehad die men in vaktermen de ‘dogmatische’ of ‘systematische’ pleegt te noemen. Dat de Nederlandse taal voor deze teologische wetenschap een gangbaar medium is, is een verheugend feit. Ik heb geprobeerd aan te tonen waarom dit voor de teologie zelf een winstpunt is. Een waardering die bevestigd wordt door de groeiende invloed van de ‘Nederlandse’ teologie op wereldplan. |
|