Twintig eeuwen Vlaanderen - 15.
Oude en nieuwe vizies, het vijftiende deel uit de reeks Twintig eeuwen Vlaanderen, is een van de meest interessante geworden. Het bevat een keuze van vijfendertig grotendeels integrale teksten uit ruim anderhalve eeuw Vlaamse Beweging, vanaf Jan Baptist Verlooys Verhandeling... tot beschouwingen van Mark Grammens. Inleider Dr. A.W. Willemsen geeft toe dat de keuze subjektief is. De stukken moesten representatief, maar vooral ook tans nog behoorlijk leesbaar zijn. Zo krijgen we een bijdrage uit 1953. De relativiteit van de Vlaamse Beweging, gepubliceerd in het tijdschrift Universitas en van de hand van een mij onbekende Frans Maes. De titel en de tendens van het stuk om voor de ontplooiing van Vlaanderen maar niet te rekenen op een nationale beweging, zijn zeker typisch voor dat tijdstip. Tegelijk bevat het stuk zoveel bakens op de weg naar integratie van sociale en ekonomische feiten in de Vlaamse beweging dat de aantrekkelijkheid van het stuk tot op de huidige dag gegarandeerd is, maar ook dat de weg impliciet getekend is naar een vernieuwde nationale beweging zoals die zich vanaf de jaren zestig manifesteerde.
Het is niet zo verwonderlijk dat de keuze van de stukken niet altijd unaniem gebeurd is. De opdracht lag in handen van wijlen Max Lamberty, Rob Van Roosbroeck, Michiel Vandekerckhove, Louis Roppe, Marcel Beerten, Karel Van Isacker en A.W. Willemsen. Janine Beyers-Bell verzorgde de historische situering. Bij opstellen waar geen eengsgezindheid bestond inzake opname, staat speciaal vermeld wie verantwoordelijk was voor de keuze. Ondanks de omvang van dit boek én de noodzakelijke beperking, zal iedereen wel ergens de indruk hebben namen te missen die toch representatief of belangrijk zijn. Zo denk ik, voor wat de laatste decennia betreft, aan Blanckaert, Boon, Gerlo, Vanden Elst, Van Haegendoren...
De lektuur van deze 35 teksten kan ik tegelijk vermoeiend en boeiend noemen. Vermoeiend omdat men zoveel herkent wat al talrijke keren geformuleerd is en omdat je zo zelden een uitschieter op het vlak van de ideeen ontmoet. En dan ook weer boeiend omdat er in de kontinuïteit toch een grote verscheidenheid te ontdekken valt inzake formulering en prioriteiten. Tenslotte is dit werk ook nog boeiend omdat weinig Vlaamse lezers hun betrokkenheid bij de zaak kunnen loochenen.
Willemsen heeft in zijn verantwoording opgemerkt dat de beste tijdsgeschriften over de Vlaamse beweging uit de periode voor de Eerste Wereldoorlog stammen en hij noemt daarbij de namen van Julius Vuylsteke, Max Rooses, Julius Mac Leod en August Vermeylen. En hij verduidelijkt: ‘ze konden schrijven en ze hadden wat te zeggen’. Die bedenkingen kunnen banaal lijken, maar ze zijn na lektuur van het geheel zo pertinent, dat ze enkele vragen oproepen. Een aantal bekende en grote namen bleken een zwakke pen te hebben of teveel te schrijven. Ze konden bovendien verschrikkelijk boven de realiteit zweven. Wat te denken bv. van een Frans Van Cauwelaert die stelt: ‘onze krachteloosheid is het gevolg van de inwendige verdorvenheid van onze volksziel’, blz. 163? Werd het beste denkwerk geboren bij wie op een of andere wijze aan de rand of in de kontramine stond? Heeft een katolieke traditie in de Vlaamse Beweging bepaalde namen en feiten niet verschrikkelijk overtild? Daar staat tegenover dat elke tijd zijn jargon heeft, dat bij later toekijken of -horen volkomen hol klinkt. Zelfs de biezonder scherpzinnige (maar ook al eens wat zelfingenomen) Vermeylen schrijft in zijn briljante Kritiek der Vlaamse Beweging dat ‘de zekerste en meest rechtstreekse daad nog de innerlijke opschudding van de gemoederen is’, blz. 122. En of er vóór 1914 een beroep is gedaan op die Vlaamse gemoederen!
Anderzijds kan men ook de vraag stellen wat de impakt is van een stilistisch verzorgd opstel op de onmiddellijke tijdgenoten. Er lijkt geen verband te bestaan tussen literaire kwaliteiten en onmiddelijke invloed. Van Haegendoren had met zijn De Vlaamse