Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 798]
| |
ToneelVan Pas de deux tot Claustrofobie.In januari 1975 begon in Teater Arena (Gent) een reeks voorstellingen van Pas de deux van Hugo Claus, gespeeld door Annelies Vaes, Jaak Vissenaken en John Willaert, onder regie van Jaak Van de Velde. De lof was zo unaniem dat besloten werd het stuk op het reisprogramma te nemen en langzamerhand werd Pas de deux een eigen produktie van de spelers die het stuk in Vlaanderen gekreëerd hadden.
Hugo Claus heeft ooit eens Pas de deux zijn moeilijkste stuk genoemd. Hijzelf regisseerde het in Haarlem in 1973 als een ‘vrije produktie’ met Ton Lensink, Marja Habraken en Piet Römer, maar slaagde er niet in het stuk een hoge vlucht te gevenGa naar eind(1). In de ‘Vlaamse versie’, die kwa tekst weinig afwijkt van de oorspronkelijke, klonk het stuk ineens veel echter. Pas de deux brengt toneel op het toneel. De man-vrouw verhouding wordt in een toneelmilieu geprojekteerd. Een weinig originele idee weliswaar, door Claus echter in een nauwsluitende dialoog uitgewerkt. De ‘monstres sacrés’, de eerste planakteur Gerard Van den Brande (in de oorspronkelijke tekst: Gerard Brattinga) en de tweede plan-aktrice Mia Brossé (Mia Bresser) ontmoeten elkaar voor een repetitie waarbij de regisseur wegens verblijf in het ziekenhuis afwezig moet zijn. Vanuit de tekst van het zogenaamd te repeteren stuk worden hun levensleugen, hun artistieke hoop en ontgoocheling en hun liefdesrelatie ongegeneerd ontrafeld en bloot gelegd. Het stuk is opgebouwd volgens de driedelige dans die in ballettermen ‘pas de deux’ heet. Op drie verschillende wijzen spelen de akteurs dus eenzelfde dramatische situatie, proberen drie ‘stijlen’, drie ritmes uit, bouwen hun personage driemaal op
Annelies Vaes en Jaak Vissenaken in ‘Claustrofobie’.
en breken het weer af. Tenslotte vinden ze elkaar als doodgewone dronken stervelingen. Alleen Danny (Dickie), de jonge toneelmeester is een nuchter mens gebleven. Zijn doodernstige aanwezigheid en replieken hebben dan ook een sterk relativerende werking. Maar zijn ontluistering komt ook nog wel, schijnt Claus te suggereren.
In Pas de deux mengt Claus voortdurend de teatrale realiteit met de levenswerkelijkheid, zodat de scheiding tussen toneel en leven, zoals een vervalsende kunstopvatting voorhoudt, op de helling komt.
Van Pas de deux werden in Vlaanderen en Nederland zo'n 150 voorstellingen gegeven, een uitzonderlijk hoog aantal dat niet zonder invloed op de akteurs is geweest. Ze gingen het stuk ook in het Duits spelen, in de vertaling van Wolfgang Frieben, een Duitser die eerder werk van Walschap vertaalde en bovendien onze taal vloeiend spreekt. Na voorstellingen in Bremerhaven en Münster was de Duitse pers zeer lovend en het ligt in de bedoeling een reeks voorstellingen te spelen in Hamburg of Berlijn, maar veel hangt af van de teaterbureaus die in Duitsland twee seizoenen vooraf hun programmatie vastleggen.
Wie als akteur zo ongeveer twee jaar met het werk van een bepaald auteur bezig is, raakt langzamerhand vervuld van die schrijver. ‘De tijd tussen matinée- en avondvoorstelling werd vaak opgevuld met het lezen van gedichten van Claus, wat dan weer aanleiding gaf tot onderlinge diskussie’, aldus Jaak Vissenaken. Op die manier werd ontdekt hoe Claus' poëzie zich leende tot mededelen, welke mogelijkheden er in zaten voor mensen die dagelijks met en van het gesproken woord moeten leven. De kleedkamergesprekken hebben uiteindelijk hun verlengstuk gekregen in Claustrofobie, waarbij werd uitgegaan van de stelling dat poëzie in essentie gezegd dient te worden en via visuele en auditieve additieven nog aan kracht wint. (Ter staving van deze ‘stelling’ kan ook verwezen worden naar de ‘voorstellingen’ van de Nederlandse groep Poëzie Hardop).
Aan Claus werd door J. Vissenaken en A. Vaes een bloemlezing van 120 gedichten ter goedkeuring voorgelegd. Daaruit haalden de beide spelers er een honderdtal en ze kozen na vier juxtapo- | |
[pagina 799]
| |
sities voor een mise-en-scène met 70 gedichten uit de bundels: Zonder vorm van proces, De blijde en onvoorziene week, Paal en perk, Een huis dat tussen nacht en morgen staat, Tancredo Infrasonic, De Oostakkerse gedichten, Een geverfde ruiter, Bericht aan de bevolking, Oog om oog, Heer Everzwijn, Van horen zeggen, Figuratief.
In Claustrofobie komen duidelijk de verschillende inhoudsaspekten uit Claus' dichtwerk aan bod: de man-vrouw verhouding, de relatie tot geboorte, dood, vader, moeder; zijn uitdagende kijk op eigen land en volk en ook zijn verbondenheid met West-Vlaanderen, dat hij op een persoonlijke, kritische manier liefheeft.
Een eerste voorstelling van Claustrofobie werd gegeven op 19 maart 1977 in de gerestaureerde schuur van kunstgalerij Dobbelhoef, helemaal verborgen in het landelijke Kessel bij Lier. Sindsdien is het spel bijgeschaafd en is men tot een definitieve vorm gekomenGa naar eind(2).
Claustrofobie begint als een schijnbaar geïmproviseerd gesprek in een artistenloge. Vóór de spiegels van de schminktafel, in tegenlicht, schminken een akteur en een aktrice zich af om weg te gaan, maar flarden poëzie houden hen tegen. Langzamerhand wordt uit de konkrete kleedkamer overgegaan naar een meer irreële sfeer, opgeroepen door kaarslicht en de frele klanken uit een muziekdoos. Een sterke en realistische passage in Claustrofobie is ongetwijfeld de scène waarin het Bericht aan de bevolking voorgedragen wordt, dat Claus op 1 januari 1962 zelf voorlas in Hotel Krasnapolsky in Amsterdam, op een bijeenkomst van pacifistische kristenen, en dat opgedragen is aan Remco Campert en Simon Vinkenoog. Evenals Jaak Vissenaken nu in Claustrofobie hield toen ook Hugo Claus een slagersmes tegen zijn keel gedrukt. Van een verrassende autenticiteit is ook de scène waarin door twee personages kommentaar wordt geleverd bij het overlijdensbericht van een familielid.
De enorme belangstelling voor Pas de deux en de kans op een lange speeltijd voor Claustrofobie, leidt tot de opvatting dat de ‘vrije sektor’ in Vlaanderen tot meer in staat is dan de officiële schouwburgen en kleine teaters, die sterk gebonden zijn aan allerlei beperkende maatregelen, o.a. opgelegd door het ‘dekreet’. Verder dient te worden gewezen op het feit dat, door hun specifieke manier van werken, twee teatermensen poëzie opeens voor een groot aantal mensen toegankelijk maken, en erin slagen Claus en zijn dichterschap ‘los te weken van alle oppervlakkige katalogisering’. Meer dan Pas de deux is Claustrofobie de ontmoeting met ‘de spelende mens Claus’, een speler, die de ernst van zijn tijd door de magische kracht van klank en beeld tracht te overleven.
Roger Arteel. |