Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 758]
| |
Rondom de 13e-eeuwse roman van (de Vlaamse?) Flamenca
| |
[pagina 759]
| |
De erotiek der 12e eeuw, zoals die ook in de roman Flamenca tot uiting komt, was vooral gericht op een herwaardering van ‘het paar’. Man en vrouw zijn er komplementerende delen van één menselijke persoonlijkheid.
Dit aangrijpende beeld van deze liefde hier in een kapiteel uit de Benediktijnerabdij van Charlieu (Saône et Loire). Meesterlijke Romaans-Boergondische beeldhouwkunst uit de 12e eeuw (Foto coll. Viollet). Beide talengroepen gebruikten evenwel eenzelfde literaire taal, de vulgari eloquio, waarover Dante met zoveel lof sprak, het Oksitaans dat in feite de taal was van de Limousin in de 11e eeuw. In deze taal schreven ongeveer 450 troebadoers. Hun kultuur die 200 jaar stand hield, liep parallel met een ekonomisch welvaartproces dat op de jaarmarkten van Champagne pas goed zichtbaar werd. Daar kwamen trouwens voor de eerste maal het krediet en het kapitaal als de grote innovaties van de eeuw letterlijk ‘aan de markt’. Het is dus niet onverantwoord te stellen dat de Fin'Amor erop gericht was ‘welvaart’ en ‘welzijn’ als uitgangspunt van een menselijke geluksfilozofie te nemen. De erotiek zoals die in de Fin'Amor tot ontwikkeling kwam, was inderdaad op de eerste plaats een etische norm die de verzoening tussen individu en maatschappij mogelijk maakte. Moreel was het een laïcistisch alternatief op de kristelijke ascese; politiek was ‘billijkheid’ het Arthuriaans alternatief op het Karolingische ‘recht’ geworden. Dit is een belangrijke evolutie in de geschiedenis van onze beschaving. Van dat ogenblik af, en men mag zeggen tot vandaag, zien wij het individu zijn rechten opeisen en met deze eis voorop zowel elke geestelijke als politieke ontwikkeling domineren. Het is wellicht overbodig erop te wijzen dat de troebadoers, in tegenstelling tot een vaak verspreide opvatting, geen literaire feestneuzen waren, geen opvrolijkers van het gezelschapsleven, maar dichters met een diep sociaal engagement, een artistiek plichtsgevoel en een hoge morele levensopvatting. De troebadoer was de verkondiger van de Fin'Amor in de betekenis die hiervoor geschetst werd. Op de tweede plaats lijkt mij de identiteit van Flamenca belangrijk omdat uit wetenschappelijk onderzoek gebleken is, dat de auteur een historische roman heeft willen schrijven. Het verhaal is niet alleen literair-historisch belangrijk maar beschrijft in deze 8095 acht-syllabige rijmverzen nauwkeurig de zeden en gebruiken van de tijd. Plaatsnamen en namen van personages geven de politiekhistorische achtergrond aan. In het centrum van dit gebeuren lag Frankrijk als een kleine maar machtige kern rond het Ile-de-France en het Orléanais. Zuidelijk lag het grote blok van Aquitaine van Loire tot Pyreneeën. Noordelijk lag Vlaanderen tussen Dender, Schelde, Noordzee en Seine met Normandië en de Engelse kroon als gevaarlijk twistpunt. Een Nederlandse vertaling van Flamenca werd nooit gemaakt. In 1960 verscheen te Brugge de volledige tekst met een Franse vertaling van professor René Nelli uit ToulouseGa naar eind(1). In 1930 kwam Flamenca in de belangstelling toen Charles Grimm een doktoraatstesis publiceerde en voordroeg aan de Fakulteit der Letteren van de Sorbonne onder de titel Etude sur le Roman de Flamenca. Hierin komt Grimm tot de konkluzie dat Flamenca inderdaad ‘la flamande’ betekent en dat ten noorden van de Loire hieraan geen andere betekenis gegeven kan worden. Maar ook zonder de studie van professor Grimm is het ongewoon | |
[pagina 760]
| |
Amors, de verpersoonlijkte liefde, treft met haar pijl de jonge man die hierdoor tot het minnen geroepen wordt.
Miniatuur 14e eeuw - Bibliothèque Nationale, Paris.) (Foto coll. Viollet.) opmerkelijk, hoe de roman Flamenca doordrongen is van een Vlaamse aanwezigheid. Daarom lijkt het mij goed vooraf kennis te nemen van de inhoud van deze roman. Sire Archambaut de Bourbon stuurt een zending naar het kasteel van ‘Guy de Nemurs’ om er de hand van zijn dochter Flamenca te vragen. Dit aanzoek werd met sukses bekroond, want ‘sinds lang verlang ik naar een alliantie met heer Archambaut’ (Fl. 6-7), klonk het antwoord van ‘Guy de Nemurs’ die volgens Grimm de graaf van Namen (Namur) was. Het huwelijk vond plaats op pinksterdag in Nemurs en wat later op ‘la saint Jean’ of 24 juni - de Provençaalse zomerzonnewende - houdt Archambaut in Bourbon een landdag waarop de bruiloft gevierd wordt. Van een onbelangrijk voorval maakt de Franse koningin misbruik om de jaloersheid van Archambaut op te wekken of misschien de hare te wreken, want de koning zou Flamenca het hof gemaakt hebben. Archambaut trapt in de val en zijn jaloersheid kent geen grenzen. Hij laat naar de gebruiken des tijds zijn vrouw met twee van haar hofdametjes opsluiten in een slottoren. Een jaar lang zit zij daar en wordt zij door haar jaloerse man bespied. Als zij naar de kerk gaat, moet het gesluierd en onder het oog van de heer gemaal. Op dat ogenblik wordt Guillaume de Nevers, de beste ridder aan het hof van de graaf van Vlaanderen, door de liefde geraakt. Van de lezer wordt hier enig begrip voor de Provençaalse opvatting gevraagd die aan de liefde een eigen persoonlijkheid | |
[pagina 761]
| |
Een toernooi in de middeleeuwen.
(14e-eeuwse miniatuur - Bibliothèque Nationale, Paris.) (Foto coll. Vollet.) toekende. Ridder Guillaume wordt door Amor in vuur ontstoken en op het idee gebracht de schone Flamenca te beminnen. In de ontluikende lente vertrekt hij naar Bourbon samen met zijn twee neven die ook zijn jonkers zijn. In een hotel van Bourbon huurt hij een appartement af en betaalt de waard zeer royaal. Met dezelfde klinkende munt wint Guillaume de simpatie van de geestelijke in wiens kerk Flamenca op zon- en feestdagen de kerkdienst bijwoont. Uiterst sluw vermomt hij zich als leviet. Hij zal nu de mis dienen wat hem de kans biedt Flamenca onverdacht te benaderen. Hij moet haar namelijk op het ogenblik dat de vredeskus gegeven wordt het missaal aanbieden dat zij naar de plaatselijke gebruiken kust. In deze korte flits, ten overstaan van een gesluierde vrouw (die hij nooit gezien had), weet hij een dialoog te ontwikkelen die slechts uit één woord bestaat. Elke week kan hij dus één woord tot haar fluisteren en de volgende week kan zij op haar beurt met één woord antwoorden. Dit vrij origineel gesprek duurt vier maanden maar de moeite wordt wel beloond, want na deze tijd kunnen zij elkaar ontmoeten in het badhuis. Tegenover haar jaloerse man heeft Flamenca voorgewend dat dit bezoek aan het badhuis hoognodig is voor haar verzwakte gezondheid. Vier maanden duurt dit feest van de liefde. Intussen is de jaloerse Archambaut aan een leven van onrust en kwelling toe gekomen. Flamenca vraagt een gesprek met hem en wijst hem op het ongerijmde van hun samenleven. Zij stelt voor dat hij haar opnieuw de vrijheid zou geven waartegenover zij de schrandere belofte plaatst ‘dat er met haar niets zal veranderen’. De onwetende Archambaut redt zichzelf en toont begrip voor het voorstel. Eenmaal het akkoord gesloten, kondigt hij een groot toernooi aan dat zal gehouden worden voor alle edelen, ridders en boeren van zijn land. Van haar kant weet Flamenca haar minnaar te overreden om terug naar Vlaanderen te gaan. Wat later komt Flamenca's vader, Guy de Nemurs, op bezoek in Bourbon waarop de argeloze man de lof zingt van Vlaanderens moedigste ridder, Guillaume. Op karnaval houdt de hertog van Brabant een toernooi op zijn landgoed in Leuven. Hierop ontmoet Archambaut ridder Guillaume van wie hij zoveel lof had gehoord. Hij inviteert hem persoonlijk op zijn aangekondigde toernooi in Bourbon. Als hij drie weken later terug thuis komt, overhandigt hij aan Flamenca een ‘salut d'amour’, een gedicht van Guillaume dat opgedragen is aan ‘la bella de Belmont’, de schone van Beaumont, (een vesting op vijftig kilometer van Namen). Het gedicht is versierd met de beeltenissen van Flamenca en van Guillaume. Op het toernooi van Archambaut wint Guillaume alle prijzen en wordt hij algemeen als de meest verdienstelijke | |
[pagina 762]
| |
Ridder-overwinnaar in een toernooi van Boudewijn, de Graaf van Vlaanderen.
In de 11e eeuw werden de Vlamingen overigens ‘de lieden van Boudewijn’ genoemd. Deze prachtige Vlaamse ridder zou Flamenca's minnaar Guillaume zijn. (Foto coll. Vollet.) ridder gehuldigd onder het oog van de graaf van Vlaanderen die nog ijverig spoorslags in het toernooi opduikt als het manuskript voor ons ophoudt, want zoals gezegd zijn de laatste vellen verloren gegaan.
De roman Flamenca werd geschreven rond 1240 en de auteur heeft zich ongetwijfeld laten inspireren door een aantal historische feiten uit zijn of de aan hem voorafgaande generaties. Hij schreef immers voor eenzelfde publiek als datgene wat in zijn roman rondloopt. De knappe struktuur en schriftuur van de tekst tonen aan dat hij een erudiet man was. Hij zou beslist niet zomaar lukraak plaats- en persoonsnamen gebruiken zonder dat daar enig verband tussen bestond. Dit zou alleen maar zijn toehoorders hinderen en vooral zijn artistieke geloofwaardigheid in het gedrang brengen.
Bij een aandachtige analyze van de tekst wordt de geografische situering van het verhaal zo mogelijk nog duidelijker. Zodra Guy de Nemurs voor het feit staat dat hij een bruiloft moet organiseren, zegt zijn zoon hem geruststellend: ‘Vraag al Uw vrienden...’
‘Non sai d'aici en Alamainna
Negun baron que ja i remainna’
(v. 125-126)
(‘Ik zie niet in dat van hier tot in Duitsland ook maar één baron zou thuisblijven.’) Deze afstandsbepaling lijkt niet onakseptabel vanuit Namen gezien. Namen was overigens op dat ogenblik in een suksessiestrijd gewikkeld, waarvan de voornaamste inzet wel was deze poort naar Keulen en het Rijnland onder kontrole te krijgen. Op deze aanmoediging van de zoon gingen de boodschappers van de Naamse graaf op stap en:
‘...en tot Flandris non an laissat
Negum baro, ni duc, ni comte,
non l'aian fag razon e comte
Consi a venir s'aparella
Tals cortz ques anc non ac parella.’
(v. 144-146)
(‘Geen baron, hertog of graaf was er in heel Vlaanderen aan wie zij niet het verhaal en “de reden” verkondigden waarom de genodigden aan dit weergaloze feest moesten komen deelnemen.’)
‘De reden’, dat was de alliantie met Bourbon. Het bruiloftsfeest zelf wordt nadien door de auteur zo schitterend genoemd dat ‘...negus hom non vi fiera, Ni a Liniec ni a Proïs’ (v. 190-191). (‘Geen mens ooit zoiets zag op de jaarmarkten van Lagny of Provins’). Lagny en Provins waren twee beroemde jaarmarkten van Champagne waar Vlaanderen sterk vertegenwoordigd was. De stad Mechelen had bijvoorbeeld in 1202 reeds een halle in Lagny. Na het | |
[pagina 763]
| |
‘Een vrouw kan vlug onderscheiden wie haar liefheeft, of wie haar wil misleiden’ (Flamenca 4256-63). Minnaar en vriendin, een houtgravure uit de Bibliothèque Nationale te Parijs. (Foto coll. Viollet.)
feest keert Archambaut terug naar Bourbon om er op zijn beurt de feestviering te organiseren. Nu komt er een totaal ander publiek aan de orde, want de gasten komen nu uit Poitou, Berry, Bordeaux, Bayonne en Blaye. Aan de Franse koning zelf biedt Archambaut de eer aan Flamenca in Nemurs te gaan halen wat meteen de nieuwe alliantie simboliseert tussen Vlaanderen (waartoe het graafschap Namen behoort) en de Franse kroon waaraan het leenplichtig is. Later duikt ridder Guillaume de Nevers op die op verschillende plaatsen van het verhaal ‘Guillem de Nivers la cortes’ (v. 1753), (Guillaume, de hoffelijke ridder) genoemd wordt. Hij neemt zijn intrek in een goed hotel van Bourbon waarvan de gastvrouw ‘Eissirnide e presenteira’ (v. 1907), (intelligent en voorkomend) was. Zij sprak buiten haar eigen taal ook Bourgondisch, Frans, Vlaams en Bretoens (v. 1908). Deze knappe ridder was voortreffelijk gekleed. Hij droeg laarzen uit de Vlaamse stad Dowaai (v. 2200). Aan zijn gastvrouw biedt hij een schitterend ge- | |
[pagina 764]
| |
vlamde pels aan die hij gekregen had van de provoost van Atrecht, en die hij had laten bewerken in Kamerijk (Cambrai) (3488-3495).
Bourbon zelf was een druk bezochte stad waar vreemdelingen uit Frankrijk, Bourgondië, Vlaanderen, Champagne, Normandië en Bretagne naartoe kwamen vanwege haar heilzame baden (3796-4800). In de slottoren van Archambaut zucht Flamenca die zichzelf daar nu een ‘paura estraina’ (5345) noemt, (een beklagenswaardige vreemdelinge).
Hierna grijpt de lange, zowel bizarre als spitsvondige dialoog plaats die eindigt met een ontroerende en sensuele ‘suite amoureuse’ tussen Guillaume en Flamenca.
Na de ontknoping van het drama der jaloersheid van Archambaut en het vertrek naar Vlaanderen van Guillaume brengt Guy de Nemurs een bezoek aan Bourbon. Tijdens dit bezoek vertelt hij aan Archambaut over een ridder Guillaume die in Vlaanderen door zijn gedrag hoge roem heeft verworven (6943) waardoor hij aan het hof van de graaf van Vlaanderen als de beste ridder erkend wordt (6947). Waarom zou Guy de Nemurs dit vertellen als hijzelf niet uit Vlaanderen kwam? Guillaume die ‘te Parijs in Frankrijk’ (1622) zijn opleiding had genoten, was inderdaad een voorbeeld geworden van de Courtoisie in Vlaanderen, de kultuur die toen van Narbonne tot over de Schelde eenzelfde toonaard had aangeslagen. Het jaar daarop (6982) houdt de hertog van Brabant, de troebadoer Hendrik III, een toernooi op zijn landgoed in Leuven waar Archambaut van de gelegenheid gebruik maakt om Guillaume te ontmoeten. Van zijn jaloersheid genezen, inviteert Archambaut Guillaume op zijn eigen toernooi in Bourbon. Guillaume wint in Leuven de eerste prijs op het toernooi en Archambaut volgt als tweede (7022). Nu wordt Archambaut een grootmoedig man die persoonlijk de Franse koning inviteert, de man die hem tenslotte in zijn ogen zijn jaloersheid op de hals had geholpen. Hij maakt van het toernooi in Bourbon een feest waar de gehele kultuurgemeenschap bij betrokken is: ‘Van Bordeaux tot Duitsland en van Vlaanderen tot Narbonne’ (7198-7199). Dit toernooi, dat meteen de apoteose van de roman vormt, wordt een spel tussen enerzijds ‘alle Vlamingen, Bourgondiërs, Auvergnezen, Champenezen en wel duizend Franse ridders rond Archambaut geschaard, met aan de andere zijde alle ridders uit Poitou, Saintonge, Anjou, Bretagne, Normandië, Tourraine, Berry, Limousin, Perigord, Quercy, Rouergue, Languedoc en Gascogne’ (7214-7223).
Ziedaar het beeld van ‘Oc’ en ‘Oïl’, de twee grote talengroepen van eenzelfde (Europese) kultuur.
Aan het einde van de roman meet de graaf van Leuven zich in de strijd met de graaf van Toulouse (7872-79) en ridder Guillaume komt als overwinnaar uit het toernooi (7995-96) terwijl de graaf van Vlaanderen nog dapper oprukt in het spel tegen Geoffroy de Lusignan (7087-89).
Al te veel lijnen lopen in dit verhaal konvergent naar het Vlaanderen van de 13e eeuw, opdat er nog een grondige twijfel zou kunnen bestaan omtrent de identiteit van Flamenca. Deze konvergentie is overigens opzettelijk bedoeld om het centrale personnage van de roman te illustreren. Uiteraard interesseert het ons dat Flamenca een Vlaamse was. Niet om met deze kennis onze ijdelheid te strelen maar vooral om ons geloof in de gemeenschappelijke kultuurbodem van Europa te versterken. In mijn entoesiasme over deze kulturele eenheid op een ogenblik dat de bewustwording van het individu in Europa plaatsgreep, zal men mij opwerpen dat een halve eeuw later ditzelfde Vlaanderen op de Groeningekouter te Kortrijk | |
[pagina 765]
| |
Vlaamse edelvrouwen op de tribune tijdens een toernooi te Brugge. Tot diep in de 15e eeuw bleef deze rijke kultuur der courtoisie nabloeien. (Lito, Bibliothèque Nationale, Paris.)
(Foto coll. Viollet.) minder eensgezind bleek met de Franse ridderschap. Maar dit feit, dat op zichzelf een uiterst belangrijke militaire zaak is, kan alleen beoordeeld worden als een sociaal-ekonomisch konflikt dat toevallig op Vlaamse bodem ontvlamde. Toevallig, want op dat ogenblik waren de konsuls van Narbonne en Toulouse net zo gevaarlijk voor de Franse koning als het Vlaamse koopmanschap om wiens belangen het uiteindelijk ging. Deze ‘konsulaten’ vormden een instelling die te vergelijken is met de poorters maar dan met het gezag van patriciërs. Het waren kooplieden die, verkozen door het volk, de ambachten en de burgerij (vaak ook de adel!) in een gemeentelijk zelfbestuur vertegenwoordigden tegenover de feodale macht en die op een bepaald ogenblik sterker bleken te zijn dan dit gezag. Dit verschijnsel brengt ons meteen weer op de vaststelling dat Europa in de middeleeuwen een gaver beeld vertoonde dan wij meestal vermoeden. De problematiek op kultureel en op sociaal-ekonomisch vlak ontwikkelde zich gelijkvormig van de Middellandse Zee tot aan de Noordzee. Bovendien bleek de kultuur, die met de Courtoisie dit individueel bewustzijn heeft losgemaakt, in staat over heel dit enorme gebied eenzelfde stroming te verwekken. Dit kultuurgebied werd geografisch door de Rhône en de Rijn begrensd, maar deze grens was geen | |
[pagina 766]
| |
muur want de Duitse minnezangers lieten er een waardige echo van deze kultuur overheen klinken.
Deze roman illustreert op prachtige wijze de wonderbare metamorfose die in de 12e eeuw de ijzeren ridder tot hoofse minnaar maakte. De frêle figuur van Flamenca doet onwillekeurig denken aan Teirlincks Maria Speermalie, of aan Walschaps Denise. Ik denk aan Beatrijs en Hadewijch en aan dit grootse archetype van de Vlaamse vrouw dat de lof van de Vlaamse zinnelijkheid symboliseert, het gevoel dat de rede van het hart is. De ideologie van de Fin'Amor staat weliswaar diametraal tegenover de kristelijke moraal maar zij heeft met het oerkristendom gemeen dat de generator van deze wonderbare planeet der mensen gedreven wordt door de vlam der belichaamde liefde. Daarom hebben Baudelaire en Lautréamont de nacht gepeild. Daarom hebben Ruusbroec en Joannes a Cruce sidderend gezongen. Daarom liep Vermeylens Wandelende Jood rusteloos door de stad. Niet alleen omdat er minder zon schijnt in de Vlaamse zomer leeft de Vlaming binnenskamers. De Vlaamse vrouw is niet uitbundig. Ze zwijgt en luistert en slechts wanneer het vuur in haar ziel oplaait, zal een korte glimlach dit gelaat beroeren met de vonk die ons in de kunst van het westen onvergetelijk maakte.
Tenslotte blijft er het heimwee naar een tijd waarin de eenheid van onze beschaving Europa sierde en de spijt dat intussen zowel geografie als historie aan een groot geheugenverlies blijken te lijden.
Wij staan met deze roman op de eerste plaats voor een kunstwerk en kunst leidt naar de omschrijving van Jean Weisgerber ‘een autonoom bestaan in een klimaat en volgens wetten die haar eigen zijn’. Het is al voldoende om te geloven in de Europese ziel dat dit klimaat in de kompleksiteit van de artistieke opgave er in geslaagd is zich homogeen en gelijktijdig te ontwikkelen in het noorden en in het zuiden. Vorm en inhoud getuigen op verbazende wijze voor de enorme kulturele reserve die daar onvermoed aan de oppervlakte kwam en die autentiek was zodat nu nog over de mogelijke oorsprong van dit middeleeuwse moderne denken getwist wordt.
De universaliteit die bij aandachtige lektuur uit deze literatuur straalt, kwam uit de mens zelf; de vernieuwende kracht die in de ontdekking van zijn medemenselijkheid opbloeide (wat in het nieuwe begrip ‘Merce’ stak) en waarvan hij getuigde: ‘E tot aiso m'a fag Amors’ (4648), (en dàt heeft de liefde in mij tot stand gebracht).
De konklusie bij dit stuk sluit de diskussie niet af en dat maakt het nu juist boeiend. Ze levert een aantal gegevens op die de basis zouden kunnen worden voor een nieuwe speurtocht naar eigen bronnen.
De manier waarop de Vlamingen betrokken zijn in de gebeurtenissen van dit verhaal, politiek, sociaal en kultureel, wijst op de belangrijke plaats die zij in de algemeen Europese kultuur van die tijd innamen. Zij behoren ook tot de zeldzame volksgroepen die erin geslaagd zijn dit te doen met behoud van hun eigen taal, ondanks hun leenplichtigheid aan de Franse Kroon. De Nederlandse kultuur had hier niet alleen een veilig bruggehoofd maar vooral koppige bewakers ervan. Uit de tekst blijkt niet dat zij op dat ogenblik als niet behorend tot de gemeenschap der Langues d'Oïl beschouwd werden. Zij lijken erg veel op de Europeeërs waarover August Vermeylen sprak en die er nog steeds niet helemaal zijn. P.S. De nummering in bovenstaande tekst verwijst naar de versregels in het originele manuskript. |
|