Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 564]
| |
Sekularisatie als poëzie: Breyten Breytenbach
| |
[pagina 565]
| |
Breyten Breytenbach.
sich eng mit seiner neuen Umgebung, aber zugleich hebt es sich von ihr ab und läßt so eine andere Welt in die eigene Welt des Romans hineinleuchten. [...] Dies gilt nicht nur für das offen zu Tage liegende, sondern auch für das kryptische Zitat, das dem Durchschnittsleser verborgen bleibt und sich nur den Kennern offenbart. Beim kryptischen Zitat handelt es sich weniger um ein einfaches Verstecken als um ein regelrechtes Versteckspiel. Der Sinn des Spieles besteht darin, Daß das Zitat entdeckt wird, weil es nur dadurch zu seiner spezifischen Wirkung gelangt. Zwischen dem offenbaren und dem kryptischen Zitat gibt es daher keinen kategorialen, sondern nur einen graduellen UnterschiedGa naar eind(1). | |
De bijbel en de literatuur.Wellicht heeft geen werk de literatuur in de loop van haar geschiedenis zo sterk en duurzaam beïnvloed als de bijbel. Hij kon dit, omdat zijn sakrale betekenis hem een bijzondere, verheven plaats verschafte. Maar het waren vooral zijn taal en zijn variëteit aan literaire vormen, die de aantrekkingskracht van dit boek uitmaakten, ook toen vanaf de Verlichting een vraagteken bij de in de bijbel geopenbaarde heilswaarheden werd geplaatst. Albrecht Schöne heeft in zijn boek Säkularisation als sprachbildende Kraft. Studien zur Dichtung deutscher PfarrersöhneGa naar eind(2) aangetoond hoe invloedrijk de in het teken van de bijbel staande opvoeding in de pastorie van Duitse domineeszoons is geweest. Zijn studies doorlopen de eeuwen van Andreas Gryphius tot Gottfried Benn, steeds weer het modelkarakter van bijbelse situaties en taal in de niet-religieuze situaties van het ‘wereldlijke’ literaire werk der domineeszoons zichtbaar makend. Dit proces van transponering van religieus taalgebruik in ‘wereldlijke’ situaties noemt Schöne ‘sekularisatie’. Sekularisatie ontvreemdt, volgens deze opvatting, bijbelse elementen aan hun oorspronkelijke kontekst en verplaatst ze naar een in principe niet-religieuze literare omgeving, die op haar beurt van het oorspronkelijke religieuze karakter van zulke herkenbare tekstelementen profiteert. Deze laatste gedachte vormt het uitgangspunt van het door Dorothee Sölle geschreven boek RealisationGa naar eind(3). In dit boek gaat het in eerste instantie om resten van bijbels taalmateriaal in niet-religieuze teksten. Bovendien worden dichters als Jean Paul en Alfred Döblin vanuit een typisch teologische invalshoek geanalyseerd. Dorothee Sölle ziet in het werk van deze dichters de realizering binnen de wereld van wat in de religieuze tekst geïntendeerd was. | |
Zuid-Afrika en de bijbel.In zijn in 1975 verschenen boek Credo van 'n AfrikanerGa naar eind(4) komt de Zuidafrikaan Andries Treurnicht, vroeger predikant en nu adjunkt-minister in het kabinet | |
[pagina 566]
| |
Vorster, op het verschijnsel te spreken dat de Afrikaner in de 19e eeuw en daarna zijn eigen geschiedenis in het licht van de bijbel beleefde en interpreteerde. In de geschiedenis sedert de Grote Trek heeft de Afrikaner Gods hand gezien. Het Oude Testament kon daarom ook als de eigen openbaring uitgelegd worden, omdat het natuurlijk milieu van Zuid-Afrika zich leende voor identifikatie met de in Palestina gesitueerde bijbelse verhalen. Vanuit deze achtergrond is voor Treurnicht het streven naar behoud van de eigen Afrikaner identiteit, de realizering van de lijn die door God is uitgestippeld: Ons krag was ook geleë in die Christelike fundering van ons reg op 'n eie volksbestaan. Verre daarvandaan dat ons ons aangematig het om ná Israel nou weer dié uitverkore volk van God te wees, leef daar tog in die hart van die gelowige Afrikaner die geloof dat God wel hierdie volk tot 'n eie roeping verkies het - saam met ander én onderskeie van anderGa naar eind(5). Treurnicht komt in zijn boek ook op het belang van taal- en letterkunde voor de versterking van wat als het eigene van de Afrikaner wordt beleefd, te spreken. Daarmee gaat Treurnicht in de geschiedenis terug naar de tijd, waarin de inzet voor erkenning van de eigen taal via eigen letterkundige werken als bijdrage tot politieke en sociale emancipatie werd beschouwd: de tijd van de Eerste en Tweede Afrikaanse Beweging. De hoogste prioriteit van deze bewegingen had de vertaling van de bijbel in het Afrikaans. Dit ideaal werd in 1930 verwezenlijkt. | |
Breyten Breytenbach en de bijbel.Tot in de jaren zestig is het Afrikaans lezerspubliek georiënteerd gebleven op een letterkunde die eerder bevestigend dan kritisch vragend van aard was. In de toespraak die H.F. Verwoerd op 31 mei 1966 hield, trok deze premier van leer tegen een zijns inziens ongewenste vorm van letterkunde en verlangde hij, namens de toehoorders, een literatuur, die zich in dienst van de verheerlijking van het Afrikaanse volk wilde stellen. De letterkunde was inmidels haar eigen, uiterst produktieve weg gegaan. De vernieuwing, door N.P. Van Wyk Louw in zijn essays voorbereid, vond haar eerste vertegenwoordigers in Etienne Leroux en André P. Brink. Eerstgenoemde heeft in zijn boeken Sewe dae by die Silbersteins en Een vir Azazel de Zuidafrikaanse samenleving een afstotelijk en toch herkenbaar spiegelbeeld voorgehouden. Objekt van Leroux' kritiek is het tot een myte vervormde beeld van de eigen Zuidafrikaanse samenleving, dat hij in de werkelijkheid van Zuid-Afrika signaleerdeGa naar eind(6). Het Oude Testament speelt bij deze mytiseringstendens van het eigene een grote rol. Dit komt bijvoorbeeld al in de titel Een vir Azazel tot uitdrukking, waarin de bijbelse tekst uit Leviticus 16, vs. 7-11 wordt geciteerd.
De afstand van de letterkunde ten opzichte van onaantastbare, op de bijbel georienteerde religieuze waarden is in de Afrikaanse poëzie via de gedichten van de zogenaamde ‘Dertigers’ en ‘Veertigers’ steeds duidelijker geworden. Beschrijven we dit proces van toenemende twijfel in de literatuur tegenover vaste bijbelse interpretatiekaders van de eigen geschiedenis als sekularisatie, dan heeft deze ontwikkeling in het werk van Breytenbach een voorlopig eindpunt gevonden.
Voor Breytenbachs poëzie geldt in het algemeen, dat ze weerstanden biedt, drempels legt, die het begrijpen op grond van een vertrouwd begrippenkader in de weg staan. Het is een bijna ondoenlijke opgave, de inhoud van de gedichten van Breytenbach samen te vatten. Deze poëzie parafraseren lijkt onmogelijk, omdat hierin met alle mogelijke middelen wordt geprobeerd de kommunikatie tussen lezer en dichterlijk woord te dwarsbomen. | |
[pagina 567]
| |
Nochtans is het mijn ervaring, dat ik bij het lezen steeds nieuwsgieriger word en ondanks de barrières - zoals het ontbreken van leestekens - doorlees.
Op grond van het voorafgaande lijkt mij het in Nederland vrij algemeen geaksepteerde beeld van de verzetsdichter Breytenbach een ongenuanceerde generalizering. Breytenbachs poëzie als drager van direkte kritiek op de verhoudingen binnen de Zuidafrikaanse samenleving te beschouwen, is een houding die voorbijziet aan de irritante moeilijkheidsgraad van deze poëzie. In het weerbarstige karakter van deze poëzie ligt de kern van Breytenbachs kritiek op de Zuidafrikaanse samenleving: de taal wordt vreemd, onvertrouwd gemaakt, ze laat de aldus struikelende lezer nadenken over haar eigen vorm, over begrippen, die pasklaar gereed lagen en nu zo veranderd zijn, dat het lees- en denkproces zich steeds moet herhalen.
Het begrijpen van Breytenbachs poëzie berust dikwijls op schijn. Bepaalde taalelementen lijken de lezer toegang te bieden tot herkenbaarheid en logische ordening. Het betreft dan elementen, die naar de geografische realiteit van Zuid Afrika verwijzen. Voorbeelden hiervan zijn de gedichten Die beloofde land en Die Lewe in die grond uit de bundel Skryt (1972).
Een vergelijkbare funktie hebben herinneringen aan Afrikaanse volksliedjes zoals ver in die wêreld kitty uit Die huis van die dowe (1967), Zuidafrikaanse personenGa naar eind(7) en teksten uit de bijbel, die allemaal in Zuid-Afrika als algemeen bekend en herkenbaar kunnen worden verondersteld.
In haar dissertatie Paradoks as poësie: 'n Ondersoek na enkele aspekte van die poësie van Breyten BreytenbachGa naar eind(8) heeft Anna Maria van der Merwe op het verschijnsel gewezen dat fundamenteel lijkt te zijn voor de poëzie van Breytenbach. Met woorden worden in deze poëzie eigenschappen verbonden, die deze woorden in de taal als kommunikatiemiddel van alledag niet bezitten. Wat niet samenhoort, wordt samengevoegd. Aanvankelijke herkenning moet plaatsmaken voor de ervaring, dat het vertrouwde vreemd geworden is. Een voorbeeld van bijbels taalgebruik in een veranderde kontekst vormt de eerste strofe van het gedicht Die bloed aan die deurposte uit de bundel Kouevuur (1969):
ou digter
kom
breek die ongesuurde brood
neem die water
dis jou maaltyd van verligtingGa naar eind(9).
Deze regels vormen een herinnering aan het laatste avondmaal van Kristus met zijn discipelen, terwijl de titel van het gedicht de gebeurtenissen rond de uittocht uit Egypte van het volk Israël in herinnering terugroept.
Een mogelijke reden voor deze vorm van taalgebruik vinden we in een gedicht uit de begin 1976 tijdens Breytenbachs gevangenschap geschreven en gepubliceerde bundel Voetskrif:
(Tuisland Kanaän)
Ons, mense, staan immer paraat
om vroom die Bybel aan te haal en uit te lê
wanneer ons in waarheid klein ons klein
menslike hebsug, tekortkominge of vooroordele
tóé wil smeer;
so, byvoorbeeld, verduidelik ons maklik (al is ons heimlik óngemaklik),
om uit te wys dis nie óns skuld nie, en hoeka van Toeka al
so bedóél: ‘Hulle is Gamskinders, houtkappers en waterputters
en nagwaryers...’
maar nou van naderby bekyk (Génesis 9)
was dit geen Gam wat vervloek is toe hy sy pa
se naaktheid gesien het nie (dié van Noag, heerlik dronk
soos 'n hotnot op Saterdag)
maar Kanaän;
dieselfde Kanaän wat die vader was van
Sidon en Het en die Jebusiete en Amoriete
en Girgasiete en die Hewiete en Arkiete en Siniete
en die Arwadiete en Semariete en Hamatiete -
(let wel, niks van Kiewiete of Bruin Afrikaners of Griekwas nie)
| |
[pagina 568]
| |
nog dieselfde Kanaän wat daardie mooi stuk wêreld
van valleie tussen heuwels toegestaan is,
die een van die melk en die heuning
wat so spreekwoordelik geword het, so 'n begeerte
des oogs en des vlees 'n nyd;
en is dit dan nie juis dáár (hiér)
waar ons nou so breed sit
opgeblase van selfbelang en weelderige behae
in die Beloofde Land nie?
(of is húlle enigste tuisland dan tog die Hemel?Ga naar eind(10).
Dit gedicht signaleert een bepaalde toepassing van de bijbel op de eigen Zuidafrikaanse situatie. De in dit opstel aan de had van het boek van Andries Treurnicht genoemde zelfinterpretatie van de Afrikaner wordt door de dichter vanuit een ander perspektief benaderd. Voor de dichter ligt aan het gebruik van de bijbel de kwade opzet ten grondslag de persoonlijke schuld, het de ‘Gamskinders’ aangedane onrecht, in het licht van een plan Gods te zien. Door het beroep op de bijbel verandert het bewustzijn van schuld in de, volgens de dichter, valse zekerheid, de wil van God mede te realizeren, vroom te zijn. Tegenover deze uitleg stelt de dichter zijn manier van lezen, waarbij Kanaän wordt vervloekt. Dus niet de zo gemakkelijk geëtiketteerde tegenpartij maar het eigen volk draagt de vloek Gods. Het nieuwe schema, waarbij de rollen van vervloekte bewoners en gezegende bewoners zijn omgekeerd, wordt in de slotregel van het gedicht afgezwakt, misschien zelfs geheel opgeheven. De nieuwe zekerheid, die met de voorlaatste regel bereikt leek, wordt in de laatste regel opengemaakt. De laatste regel relativeert het schema ten gunste van een vraag. Een mogelijke uitleg van deze vraag is dat de met ‘húlle’ aangeduide groep, de op grond van de bijbel als ‘Gamskinders’ afgeschreven mensen, uiteindelijk niet in het schema van oude en nieuwe bezitters van Kanaän opgaan. Zij zouden de nieuwe bezitters van ‘daardie mooi stuk wêreld van valleie tussen heuwels’ zijn. De vraag suggereert de mogelijkheid dat voor hen alleen een geheel ander ‘tuisland’ geldigheid bezit: ‘die Hemel’, waarin het niet om ‘melk’ en ‘heuning’, maar om een goddelijke ordening van menselijke relaties gaat. Toch is ook dit slechts een interpretatie en niet de laatste uitlegmogelijkheid van de afsluitende regel van Breytenbachs gedichtGa naar eind(11).
In het geval van het besproken gedicht wordt de van de lezer verwachte reaktie door het sprekende ik, altans voor een deel, gesuggereerd. Een traditionele, geruststellende uitleg van de bijbelse geschiedenis wordt zienderogen afgebroken, de posities worden verwisseld, het oorspronkelijke lezen wordt veranderd tot een onbevooroordeelde kennisname van wat er staat. Aan de oppervlakte speelt zich de omkering van bijbelse bevestiging tot bijbelse onheilsprofetie af. In andere gedichten van Breytenbach, die in vroeger gepubliceerde bundels zijn opgenomen, wordt het omkeringsproces meer aan het denken van de lezer zelf overgelaten. In zijn boek Poësie en Politiek heeft Ampie Coetzee het gedicht Die lewe in die grond uit Skryt mede vanuit dit aspekt geanalyseerdGa naar eind(12). De bijbelse elementen worden bij de lezer als bekend verondersteld. Herkenning van de elementen uit de psalmen en uit de bergrede wordt door verwarring gevolgd, omdat immers deze zaligsprekingen voor kinderen gelden, die in het kader van een rigoureus politiek koncept ‘vrek’, kreperen of gekrepeerd zijn. Zonder inzicht in de taal, die zelf of waarvan op z'n minst het gebruik hier ontmaskerd wordt, ontgaat de lezer de afgrond, die zichtbaar wil worden tussen als hoogste waarheid beleden schriftuurlijke taal en menselijke werkelijkheid in de nieuwe vestigingsgebieden.
Verwijzingen naar de bijbel zijn te vinden in vrijwel iedere bundel gedichten die Breytenbach schreef. In bedreiging van die siekes uit de bundel Die ysterkoei | |
[pagina 569]
| |
moet sweet (1964) staat de volgende regel: die siele van kranksinnige maar geslepe vrouens vaar in katte inGa naar eind(13) en in het gedicht Verslag uit de zelfde bundel: ek het ook hane gehoor kraaiGa naar eind(14). Het gedicht Dood begin by die voete verwijst duidelijk naar de bijbel:
Dit behoort net 'n insluimer te wees
(maar hulle sê vir minstens 48 uur bly die bewussyn
teen die toegestoomde vensters van die kopbeen klop
soos 'n vis in 'n mandjie
of 'n ruimtereisiger in sy ruimtebuis buite beheer
of 'n jood onder 'n piramide van jode
of 'n kaffer(boetie) in 'n sel)
met 'n prikkeling van spelde wat in die sole begin.
Maar is dit?
Hierdie duiseligheid as die vloer wip
en 'n vlies van water oor die bome kom
en 'n ywerige hand die keel stywer omhels.
En watter klug, hierdie rondtas na verbeelding.
Die asters van laasweek is reeds weggevrot
op hulle stingels die groen are nou voos rubberpype;
Dit wat kletsende papegaaie was
is nou druipende verdorde pruike.
Die wit angeliere van eergister stink,
geknikte ou vrouens.
Die rooi rose van gister het reeds 'n dieper blos op die vel,
afgebinde vuiste.
Mense sterf gewoonlik plat op hulle rûe
met die voete koud regop soos versteende hase
of botsels aan 'n tak
met 'n prikkeling van spelde wat in die sole begin.
My voete is my vyandig gesind en ek moet hulle paai
gewikkel in lappe, want ek is nog nie gereed nie
want ek moet nog leer hoe om te sterf
want ek moet nog besluit omtrent die wyse waarop
Want nou kyk ek deur 'n spieël in 'n raaisel
maar môre van aangesig tot aangesigGa naar eind(15).
In het gedicht breyten bid vir homself wordt God met de volgende bede aangesproken: Maar hou Pyn vér van My o Heer / Sodat ander dit mag draGa naar eind(16). In het gedicht Nagmaal wordt, verwijzend naar het Avondmaal gesproken van 'n kelk van ligGa naar eind(17) en in verwoesting, die wrak over die brandende doringbosGa naar eind(18). Ook de bundel Die huis van die dowe bevat bijbelse taalelementen. In het gedicht ars poetica komt de volgende strofe voor:
want dan bly daar net woede, wanhoop en pyn
maar die sterkste hiervan is die pyn;
want as jy die pyn nie het nie
word jy 'n klinkende simbaal:
'n bok sonder baard ingelê in 'n blik
met al die oplossings op papier
in jou mondGa naar eind(19).
Andere in dit kader interessante gedichten zijn my kontreiGa naar eind(20) en vrede op eier (en in die mense 'n welbehae)Ga naar eind(21). Uit Kouevuur moet hier vooral het reeds genoemde gedicht die bloed aan die deurposte vermeld worden:
ou digter
kom
breek die ongesuurde brood
neem die water
dis jou maaltyd van verligting
jy vra
wagter op die stad se mure
regter van die ongetelde ure
wanneer val die dag weer oop?
weet dan
iewers elders is dit altyd dag
net jy is blind
en die skaduwees wat ons wêreld verstop
is heuwels
is voëls
die krap bars uit sy pantser
laat die kanker uit jou blom
gooi jou siel oop
néém jou eie dood
want witter as sneeu nog witter
as die eerste dagbreek
sal jou bloed jou was
kom
wees paaslam
gee my jou afgestompte hand
buig
herkén die oplase swart roos
en sê
te hel met die hele ou kasarm
en sterf dan uit jou vrees uit
úit
want digter
ek sal klippe oor jou maanbed pak
so wit soos verse
nog witter as die bakens van jou reis
dat die giftige skemerreën
nie jou bene verkleur nie
dat die voëls van die heuwels
nie aan jou wurms verstik
| |
[pagina 570]
| |
ou digter
kom
smeer die bloed aan die deurposte
jou verlossing is op hand
wees bly
Voor de na Kouevuur verschenen bundels geldt dat ook zij mede uit vergelijkbare elementen zijn opgebouwd. Breytenbachs taalgebruik is, zoals uit de voorbeelden blijkt, ook verankerd in de taal van de bijbel. Hem staan, dankzij een opvoeding door bijbels georiënteerde oudersGa naar eind(23), woorden, namen, situaties uit het Oude, zowel als uit het Nieuwe Testament ter beschikking. Herinneringen aan de eigen jeugd zijn daarom tevens herinneringen aan de taal van de bijbel, die bij de opvoeding zo'n grote rol speeldeGa naar eind(24). Maar dit taalgebruik bevat tevens immanente kritiek, die door de ingewijde begrepen dient te worden. Is het dikwijls uiterst moeilijk de samenhangende betekenis van de regels van een door Breytenbach geschreven gedicht te begrijpen, dan zijn de bijbelse verwijzingen hierop geen uitzondering. Zij zijn op herkenning gericht, waarop onmiddellijk desoriëntatie van de lezer volgt. Want het traditionele kader van uitleg en toepassing voldoet niet meer. De lezer wordt gedwongen dichter bij het papier te komen, om te proberen alsnog de onverenigbare betekenissen overzichtelijk in kaart te brengen. Daarbij kan zich de beweging voordoen, die Dorothee Sölle in haar boek Realisation beschrijft: de bijbelse begrippen worden van hun vanzelfsprekend-religieuze betekenis ontdaan, ze worden verplant in ‘onpassende’ situaties, gevoelens, personen, die daardoor iets van het oorspronkelijke geheiligde karakter meekrijgen. Maar in de meeste gevallen vormen Breytenbachs bijbelse taalelementen toch een onderdeel van zijn vorm van kritiek op de samenleving: kritiek op taalgebruik, dat de werkelijkheid niet zichtbaarder maakt, op taalmekanismen die de ‘ware’ werkelijkheid toedekken en op tradities die onrecht versluieren. Of is Breytenbachs taalkritiek misschien nog ruimer te verstaan, als kritiek op het menselijk taalgebruik in het algemeen en niet alleen op de schijnbare kommunikatie via het medium van het Afrikaans?Ga naar eind(22) |
|