Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Het BRT-monopolie ter diskussie gesteld
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De alternatieven.Toen de PVV-leiding zichzelf en haar pers twee jaar geleden entoesiast aan het werk zette om de langgekoesterde liberale intentieverklaringen inzake radio en TV om te bouwen tot konkrete overheidsinitiatieven, ging zij zich niet langer richten op detailkritiek, maar sloot zij zich aan bij diegenen die het bestaan zelf van een monopolistisch omroepinstituut ter diskussie stellen. Velen aanvaarden het immers niet langer dat een machtig medium, dat dient in te staan voor zowel de informatie als de ontspanning en permanente vorming van zes miljoen mensen via audiovisuele weg, uitsluitend toevertrouwd wordt aan één zelfstandige organisatie, waar bepaalde groepen volgens sommigen te weinig vat op hebben, volgens anderen teveel.
De voorstellen om de bestaande situatie te doorbreken verschillen echter grondig van elkaar. Grof gezien gaan ze in België drie richtingen uit. Allereerst gaan er stemmen op om, in navolging van het Engelse voorbeeld, naast de officiële omroep een konkurrerend kommercieel net in het leven te roepen, dat volledig van reklame-inkomsten zou dienen te leven. De wending die de diskussies op persnivo en later op beleidsnivo genomen hebben, is echter niet ten gunste van dit voorstel geweestGa naar eind(1). Wij laten ze daarom in het kader van deze bespreking buiten beschouwing. Er is ook in een andere richting over onze grenzen heen gekeken, en wel naar het Noorden. Velen willen de Vlaamse omroep heringericht zien naar Nederlands model; naast een overkoepelende organisatie zouden ook een beperkt aantal ‘zendgemachtigde’ verenigingen een vergunning krijgen om gebruik te maken van de door de overheid ter beschikking gestelde kanalen en uitzenduren. Deze verenigingen zouden dan gekozen worden in relatie tot de ideologische en politieke overtuiging die zij steunen, en wel in een verhouding die het evenwicht tussen de in ons land meest voorkomende levensbeschouwingen respekteert. Demonopolisering en konkurrentie dus zonder kommercialisering. In die richting ging het PVV-voorstel. Kompromisnood heeft er echter voor gezorgd dat langzamerhand nog een derde mogelijkheid veld heeft kunnen winnen. Als het toevertrouwen van een inhoudelijk volledig gediversifieerd programmapakket aan onafhankelijke onderaannemers niet haalbaar blijkt, waarom zou men zich dan niet tevreden stellen met een toepassing van het eerdergenoemde procédé op dat deel van het BRT-programma dat strategisch het belangrijkste is, nl. de informatiesektor? Dit schema houdt in dat de algemene omroeporganisatie zich in zijn informatieopdracht zou beperken tot het aanbieden van het hoogstnodige feitennieuws, en dat de verdere begeleiding van de kijker bij het verwerken van dit nieuws toevertrouwd wordt aan diezelfde zendgemachtigde organisaties waarvan hierboven sprake was, die een en ander kunnen uitvoeren in de geest van de ideologie die zij vertegenwoordigen. Zonder dit plan tot in zijn verste konsekwenties te willen doortrekken, heeft het regeringsontwerp van 1976 zich toch vooral op deze laatste oplossing geïnspireerd. De vrijgegeven tekst bleek echter zo vaag geformuleerd dat niemand eruit kon opmaken in hoeverre de bestaande situatie gewijzigd zou worden, en zeker sloot het de weg naar zendgemachtigden met een ruimere dan alleen maar informatieve bevoegdheid niet af. Het blijft dus zinvol op beide voorgestelde versies van zendgemachtigde verenigingen dieper in te gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Objektiviteit: een haalbaar ideaal?Wordt een demokratisch regime mede gekarakteriseerd door de mogelijkheid om vrij berichten en meningen uit te wisselen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en kritiek op de overheid openlijk te uiten, dan ligt het voor de hand dat de media die hiertoe geëigend zijn, een vitale rol spelen bij de instandhouding en evolutie van deze maatschappijvorm. Een paar eeuwen traditie hebben van de geschreven pers het middel bij uitstek gemaakt om voor een breed publiek ideeën met elkaar te konfronteren en alle geïnteresseerde groepen mensen toe te laten hun overtuigingen zonder overheidsinmenging kenbaar te maken. De media radio en televisie, die op een zoveel gemakkelijker wijze zoveel meer mensen kunnen bereiken, zijn echter heel wat beperkter in hun gebruiksmogelijkheden, zodat een reglementering van bovenaf van het begin af aan noodzakelijk gebleken is. Omdat het fysisch toch niet haalbaar is iedereen die zijn waarheid kwijt wil, het mogelijk te maken hiertoe gebruik te maken van het beperkte aantal etergolven, heeft in 1930 de Belgische wetgever, die zocht naar een systeem waarin iedereen zo gelijk mogelijk behandeld werd, besloten dat de nationale omroep dan maar voor elk persoonlijk of groepsgekleurd standpunt gesloten zou worden. De eis tot objektiviteit werd ingesteld. De radio zou zich in zijn informatieve taak beperken tot een louter weergeven van blote feiten, met weglating van alles waarin de eigen overtuiging van de informator tot uiting zou kunnen komen. Meteen stelde deze oplossing de machthebbers ook gerust dat de oppositiepartijen en -groeperingen het auditieve medium niet zouden kunnen bespelen om hun kritiek op de regeerders luidop te verkondigen. Wel werden er reeds gastprogramma's ingesteld. De nieuwe wet van 1960 heeft de objektiviteitseis nadrukkelijk overgenomen. Zeventien jaar ervaring met deze opnieuw ingestelde werkregel hebben voortdurend aangetoond dat de praktische toepassing van deze basiseis tot de delikaatste problemen behoort die radio en televisie te overwinnen hebben - in die mate zelfs dat op dit ogenblik niet langer de uitwerking ervan bestreden wordt, maar het principe zelf. Heel wat mensen menen dat ‘objektiviteit’ in de nieuwspresentatie zo moeilijk haalbaar is, dat men er goed aan doet alle pogingen in die zin maar liever definitief te staken. Er is zelden eensgezindheid geweest over de manier waarop die objektiviteit het best gewaarborgd kon worden. Twee tendensen hebben zich hierbij parallel ontwikkeld. Zich baserend op de overtuiging dat ‘door het continueel, neutraliserend samenspel van diverse opinies, op lange termijn en in zijn geheel gezien, het voeren van een evenwichtig en aanvaardbaar beleid kan worden bevorderd, waardoor uiteindelijk sterkere waarborgen van objectiviteit worden geboden dan door het ongeloofwaardig systeem dat uitgaat van een opgedrongen geloof en vertrouwen in de noodzakelijke en volledige objectiviteit van alle ambtenaren afzonderlijk genomen’Ga naar eind(2), werd het leidinggevend BRT-personeel nauwkeurig gedoseerd volgens de bestaande partijpolitieke verhoudingen. Ook binnenin de nieuwsredaktie werd dit evenwicht doorgevoerd. Elke journalist kreeg willens nillens een partijpetje opgezet. Maar de groep van betrokken redakteurs die dit kaseren niet langer aanvaarden kon, groeide steeds; de binding van tot objektiviteit verplichte journalisten met politieke partijen kwam in een kwalijker daglicht te staan, en velen namen het niet langer dat een BRT-journalist zomaar persattaché op een ministerie kon worden en omgekeerd. Toen in 1975 achttien radio- en televisiejournalisten in een brief aan De Standaard openlijk beleden niet met een politieke partij vereenzelvigd te willen worden, werd het voor iedere toeschouwer duidelijk dat het kriterium van de evenredige verdeling niet langer dienst kon doen. De naar evenwicht cijferende politici, die graag meteen en ondubbelzinnig wisten welk poli- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tiek vlees ze in de journalistieke kuip hadden, kregen alle reden om zenuwachtig te worden: hun verdeelsleutel bleek zoek!
Zelfs indien iedereen zich zou laten inschakelen in het partijhokjessysteem dat de teoretici onvermoeibaar uitgewerkt hebben, is het toch nog zeer de vraag of dit soort pluralisme, waarin talent van geringere waarde is dan de partijkaart, werkelijk in vruchtbare konfrontaties kan resulteren. Het dogma van de evenredige vertegenwoordiging gaat uit van de a priori-vrees dat ‘één man niet tot een pluralistische opstelling zou kunnen komen’, zelfs niet wanneer hij hierin gesteund wordt ‘door zijn deontologie en door zijn jarenlange training in het pluralistisch milieu van een instelling tot openbaar nut, waar hij bestendig in kontakt is met een grote verscheidenheid van opvattingen’Ga naar eind(3). Doet men de eerlijk werkende BRT-verslaggever daarmee geen onrecht aan?
Het pijnlijk nauwgezet afwegen van ideologische verhoudingen is in de afgelopen jaren mede verantwoordelijk geweest voor de tweede - meer inhoudelijke - evolutie in de objektiviteitsbeleving bij de BRT. Want niet alleen in de personeelsbezetting werd tot dan naar evenwicht gestreefd, ook de berichtgeving zelf moest van dit principe doordrongen zijn, waardoor het finale kriterium voor de samenstelling van het nieuws er niet in bestond de volle waarheid te zoeken, dan wel de balans niet te ver te laten doorzakken, d.w.z. neutraal te blijven. Lange tijd werd in de BRT objektiviteit gelijkgesteld met ‘het kritiekloos naast elkaar plaatsen van de oppervlakkige en ongekontroleerde verklaringen der z.g. “deskundigen” en “betrokken officiële instanties”; en vooral met deze verklaringen vrede te nemen, ze niet toetsen aan een eigen onderzoek der feiten en ze niet op de korrel te nemen door meer indringende en pertinente vragen die tot argumenten, bewijzen en “matter of fact”-precisie dwingen’Ga naar eind(4). Tijdens de laatste jaren is er mede onder invloed van het buitenlandse voorbeeld, van de BRT-leiding en van de eigen journalisten zelf, een nieuwe wind gaan waaienGa naar eind(5). De nu plotseling heel wat uitgebreider én jonger geworden redaktie heeft zich niet langer tevreden willen stellen met een ‘braaf’ berichten aflezen en obligate filmpjes vertonen. Ze heeft zich - naar het oordeel van televisiekritikus Huib Dejonghe - ‘ontwikkeld tot een dynamische, attente, intelligente, journalistieke hoogst-bedrijvige afdeling, die blijk geeft van onafhankelijkheid’Ga naar eind(6), en ze kreeg hiervoor trouwens ook de prijs van de Vlaamse TV-kritiek. En juist nu die BRT-informatiesektor een goede pers krijgt en door een groeiend deel van het publiek geapprecieerd wordt, komt de kritiek op die informatiesektor sterker dan ooit naar voren en worden met name de jongste lichtingen van omroepjournalisten verweten de objektiviteitsregel kontinu met voeten te treden en het onderscheid tussen het feit en de eigen opinie over het feit stelselmatig te negerenGa naar eind(7).
Wellicht zit achter deze systematische kritiek vanuit de politieke hoek de angst dat de nieuwe omroepjournalistiek de heilige huisjes der gevestigde politieke partijen en machten niet meer in dezelfde mate als vroeger zal willen ontzien, dat ze haar taak zal beschouwen als die van kritisch toeschouwer en niet meer die van kritiekloos doorgeefluik van wat haar van hogerhand geboden wordt.
De verruimde, heel wat minder negatief geladen betekenis die nu in brede kring voor het begrip ‘objektiviteit’ aanvaard wordt, blijkt door bepaalde mensen aan de top inderdaad nog niet helemaal verteerd te zijn. Tot zelfs in de richtlijnen die de eigen BRT-Raad van Beheer aan de journalisten van het Instituut oplegt, blijft de term prijken in zijn steriele, voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bijgestreefde betekenis: ‘Het verdient aanbeveling elke toelichting die een nuttige verduidelijking van de objectieve berichtgeving is, te gebruiken’Ga naar eind(8). ‘Objectief’ staat hier duidelijk voor ‘bestaande uit gortdroog feitenmateriaal’; ‘verduidelijkende toelichtingen’ worden per definitie als anders dan objektief beschouwd. Deze regel refereert duidelijk aan het veelgemaakte onderscheid in de journalistiek tussen feitelijk nieuws, duiding en opiniëring. Het eerste wordt samengesteld met de gebeurtenissen die de brandende aktualiteit van alledag op de teleksen laat verschijnen. Maar wil de luisteraar een duidelijk begrip krijgen van de betekenis en de draagwijdte van dat nieuwsfeit, dan dient hij op de hoogte gebracht te worden van de kontekst ervan, van de oorzaken, mogelijke gevolgen en verbanden met andere gebeurtenissen. Daartoe dienen de vermelde feiten besproken te worden in hun geschiedkundige, socio-geografische, ekonomische, politieke en kulturele aspekten. Dit facet van de berichtgeving noemt men de duiding. Gaat de journalist hierbij zover ‘eigen stellingen in te nemen, andermans standpunten bij te treden of ermee te sympatiseren’Ga naar eind(9), dan begeeft hij zich daarmee op het nivo van de opiniëring. Deze laatste stap wordt de Belgische omroepjournalisten uitdrukkelijk verboden door de wet. Delikater wordt het echter wanneer de duiding ter sprake komt. De Belgische wetgever van 1960 schijnt niet van het bestaan van dit soort informatie afgeweten te hebben, omdat hij ze nergens behandelt. Met nadruk is echter na korte tijd de vraag opgekomen of het BRT-statuut met zijn stringente objektiviteitseis het wel mogelijk maakte dat het facet duiding zijn plaats zou krijgen in de audiovisuele berichtgeving. Uitlatingen van de bij het tot stand komen van de wet betrokken politiciGa naar eind(10) en beschouwingen over het wezen van het nieuws hebben er de meest vooraanstaande juristen en specialisten ondertussen toe gebracht de overtuiging te verdedigen dat onder de term ‘nieuwsuitzendingen’ begrepen dient te worden ‘de bekendmaking van actuele gebeurtenissen en feiten en van alles wat tot de verduidelijking van de gebeurtenissen en feiten kan bijdragen’Ga naar eind(11), dat m.a.w. duidende bijdragen integraal tot het nieuws behoren.
In de BRT-praktijk - evenals in het dekreetontwerp van 1976 - wordt ook van de duidingsprogramma's of -bijdragen geeist dat zij in een geest van ‘strenge objectiviteit’Ga naar eind(12) opgesteld zijn, en hier beginnen de meningen pas goed uit elkaar te lopen. Want al is men het erover eens dat duidingsitems een noodzakelijke aanvulling en vervollediging van het nieuws uitmaken (‘Een objectieve voorlichting, die slechts zou bestaan uit een getrouwe weergave van de dagelijkse “incidenten” zou geen verduidelijking van het gebeuren betekenen, maar louter verwarring en daardoor onverschilligheid scheppen’Ga naar eind(13)), dan bestaat er nog lang geen overeenstemming over de vraag of duidende bijdragen per definitie objektief opgesteld kúnnen zijn. De BRT-Raad van Beheer zelf meent van welGa naar eind(14), maar er valt ook veel te zeggen voor de opvatting dat het persoonlijk inzicht van de journalist, die het gebeurde noodzakelijkerwijs vanuit een eigen door ervaring en levensinzicht gegroeid referentiekader onderzoekt, een grote rol speelt: ‘Ieder feit kan op verschillende manieren bekeken worden. De achtergrond ervan belichten geschiedt haast onafwendbaar vanuit een persoonlijke gezichtshoek’Ga naar eind(15). Vandaar dat vanuit deze overtuiging de vanzelfsprekendheid aangevallen wordt waarmee de objektiviteitsplicht van de BRT wettelijk ook tot dergelijke uitzendingen uitgebreid wordt.
Is het veelgemaakte onderscheid tussen nieuws, duiding en opiniëring overigens wel even gemakkelijk te maken in de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
praktijk als op papier? De grenzen zijn vrij vaag en vallen soms volledig weg. Omroepdeskundige Schaafsma noemt het een ‘misvatting’ dat ‘verklarende commentaren en analyses niet tot de feitelijke berichtgeving behoren’Ga naar eind(16); de Nederlandse zuilgebonden begeleiding van het maatschappelijk gebeuren wordt door de enen ‘opiniëring’, door de anderen ‘duiding’ genoemd; en politikus Frans Grootjans stelt ‘feiten’ en ‘kommentaar’ tegenover elkaar, zonder tussen beide een derde informatievorm te herkennenGa naar eind(17)... In een te sterk willen onderscheiden tussen de drie trappen van journalistiek zit het gevaar, dat men de splitsing tussen nieuws plus duiding versus opiniëring (of nieuws versus duiding plus opiniëring - zie hierboven) automatisch laat samenvallen met de tegenstelling objektief-subjektief. Want het is onzin dat het voorlezen van enkel maar teleksberichten per se objektief is. De selektie van het feitenmateriaal dat men bekend wil maken, de wijze van presenteren, de volgorde waarin, de hierbij gebruikte woordkeuze etcetera zijn van doorslaggevende betekenis voor het effekt dat men met een louter feitelijk bericht bereiken kan. Objektiviteit is zelfs op het gebied van de loutere feitenberichtgeving een volstrekte onmogelijkheid, aanvaardt jurist en hoogleraar Karel Rimanque in zijn pre-advies over de vrijheid van informatie i.v.m. de uitzendingen van radio en televisie: ‘Een zekere vertekening van de werkelijkheid is hierbij onvermijdelijk, omdat steeds tussen het gebeuren en de mededeling ervan de onoverwinnelijke subjectiviteit van het menselijk bewustzijn staat’Ga naar eind(18). En de Nederlandse specialist Schoonhoven gaat zover ‘het vermelden van gebeurtenissen, feiten, controversen én het bewust weglaten ervan op ons scherm’ als het ‘belangrijkste opinie-element’, als ‘opinievorming’ te beschouwenGa naar eind(19). Waar blijven in het licht van deze bevindingen dan de zo lang gekoesterde scheidingslijnen tussen dat deel van de informatie waar objektiviteit mogelijk en dat waar het niet mogelijk is? Klampen de beleidsmakers zich niet vast aan verouderde teoretische principes om de desoriënterende konfrontatie met de veel delikatere praktijk te kunnen ontlopen?
Men is het er dus over eens kunnen worden dat objektiviteit nu eenmaal onmogelijk is; en hoewel velen deze stelling ten volle onderschrijven, wensen zij daar toch slechts gedeeltelijk de konklusies uit te trekken. Het aspekt duiding van de nieuwsvoorziening willen zij omwille van de steeds aanwezige dosis subjektiviteit in de presentatie niet langer meer aan een monopolie-instituut, dat zich objektief noemt, toevertrouwd zien, maar de bijna even subjektieve feitenberichtgeving mag wel in handen van datzelfde instituut blijven. De twee vormen van informatie die ten nauwste met elkaar verbonden zijn en in bijna even sterke mate door de persoonlijkheid van de nieuwsmiddelaar(s) gekleurd worden, krijgen toch een fundamenteel verschillend statuut.
Onder andere PVV-voorzitter Frans Grootjans oordeelt dat de nadelen die aan het begrip objektiviteit verbonden zijn en de feilen in zijn verschijningsvorm zo zwaar wegen, dat zij de bruikbaarheid van dit principe zelf op de helling zetten. Hij ontkent de waarde van het begrip niet, maar konkludeert dat de praktische bezwaren voldoende zwaar wegen om van het ideaalbeeld van de objektiviteit voorgoed afstand te doen.
‘Het kind niet met het badwater weggooien!’ waarschuwen de tegenstanders van deze fundamentele optie. Hen lijkt het principe van een objektieve berichtgeving in onze maatschappijvorm belangrijker dan de gebreken die men haar toeschrijft, en zij dringen erop aan dat publicistische objektiviteit een institutionele eis in ons omroepsysteem zou blijvenGa naar eind(20). Diege- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nen die de objektiviteit als hoogste streefnorm voor de media vooropstellen, gaan ervan uit dat de audiovisuele media precies op deze wijze het best kunnen meehelpen aan het instandhouden en meer doeltreffend maken van de demokratische bestuursvorm, of zoals omroepmedewerker Maurice De Wilde het uitdrukt: ‘Daarenboven is het zich bekennen tot de streefnorm van de objectiviteit een waarborg voor het feit, dat het verstrekken van nieuwsberichten, van duiding en van het doorgeven van opiniëring niet zal worden ingeschakeld voor het bereiken van individuele of groepsbelangen en voor het bereiken van macht’Ga naar eind(21).
Een en ander heeft te maken met het passieve recht op informatie, dat langzamerhand overal aanvaard wordt als een der onvervreemdbare rechten van het individu in de maatschappijGa naar eind(22). Wil de mens een volwaardig burger zijn en werkelijk deelnemen aan en medeverantwoordelijkheid dragen voor de demokratie waarin hij leeft, dan moet hij ten minste toegang hebben tot de feiten en gebeurtenissen die de evolutie en de samenhang der maatschappelijke verschijnselen bepalen; hij heeft dus het recht om volledig en waarheidsgetrouw geïnformeerd te worden. Dit impliceert ‘dat de communicatiemedia in de eerste plaats in dienst staan van de waarheid in verband met deze feiten en gebeurtenissen’Ga naar eind(23), en tevens ‘is het duidelijk op het ethische vlak dat deze taak slechts kan worden vervuld, indien deze media zich onvoorwaardelijk ten dienste stellen van het verspreiden van de waarheid’Ga naar eind(23).
Wie de objektiviteit verwerpt, plaatst het persoonlijk standpunt boven zijn pogingen om de waarheid omtrent het te rapporteren feit mee te delen. Doet hij dit moeizaam verworven passieve recht op informatie hiermee geen onrecht aan? Uiteindelijk dienen in dit stadium van de diskussie twee - helaas konkurrerende - rechten tegen elkaar afgewogen worden: het eerder vernoemde recht om waarheidsgetrouw over de feiten ingelicht te worden tegen het recht om zelf vrij informatie én eigen opinie via de radio en televisie openbaar te kunnen maken. Wie de objektiviteit in de berichtgeving primair blijft stellen, moet dan wel leren te leven met een enigszins afgezwakte toepassing van dit principe - een verschijnsel dat tegenwoordig door de meeste omroepteoretici, journalisten en zelfs juristen aanvaard wordtGa naar eind(24). En omdat de absolute objektiviteit alleen kan worden nagestreefd maar nooit rekenkundig bereikt, moet het hoogste kontrolelichaam, het parlement, dat zich aan de objektiviteitseis houdt, van de omroepjournalisten ook geen onmogelijk volmaakt resultaat eisen, maar hen een redelijke speelruimte laten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Pluralisme binnen de monopolie-omroep.Wie de door anderen als onvervangbaar bestempelde eis tot objektiviteit en dus de rechtvaardiging van het monopolie van het BRT-instituut naast zich neerlegt, moet over sterke troeven beschikken om dit gemis voldoende te kompenseren. ‘Si entre deux maux il faut choisir le moindre en matière d'information, le mal est toujours plus grand quand la diversité des sources et des opinions n'est pas assurée’Ga naar eind(25). Elke monopolievorming vormt inderdaad een zware bedreiging voor de volledigheid en representativiteit van de berichtgeving en biedt de minste beveiliging tegen manipulatie ervan. Met de strijd voor een vrije, onafhankelijke en gediversifieerde pers heeft de demokratie een van de meest luisterrijke bladzijden uit haar geschiedenis geschreven. Wie het resultaat van deze strijd, de huidige - wankelende! - ‘verscheidenheid in de pers als een onvervangbaar goed beschouwt, kan ten aanzien van de verscheidenheid in de ether moeilijk een ander standpunt innemen’Ga naar eind(26). Hij zal de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verschillende meningen, zoals zij in de kranten en tijdschriften aan de oppervlakte komen, dan ook in de audiovisuele media willen zien verschijnen. Dat dit inderdaad ook gebeurt in België, is het resultaat van een nauwkeurig uitgebalanceerde wetgeving op dit gebied, maar de voorstanders van een doorbreken van het monopoliesysteem willen méér. Zij willen dat het rapporteren van eigen opinies niet geschiedt door middel van een tussenpersoon, de BRT-informatiedienst in dit geval, maar rechtstreeks door de organisatie van wie die opinies uitgaan, zonder inmenging van enige instantie. Zover gaat het huidige BRT-statuut slechts in één geval, dat van de gastuitzendingen. Voor de rest heeft de wetgever in 1960 de vraag naar ruimte in de omroep voor de meningen van brede segmenten van de bevolking pogen te kombineren met haar monopoliepositie, door in de administratieve en programmatische beschikkingen een aantal waarborgen te laten opnemen om de diversiteit der opinies in de eter te waarborgen. Als die ten volle nageleefd en meer naar de geest dan naar de letter beleefd worden, kunnen zij reeds voor een zeer ruim gedeelte tegemoet komen aan de eisen die de politieke partijen aan radio en televisie stellen. Zonder ook maar in het minst volledig te willen zijn, denken wij hier aan de aanwezigheid in een aangepaste verhouding van de toonaangevende ideologische, kulturele en politieke stromingen aan de top van de omroep, de Raad van Beheer, en in de strukturen en de personeelsbezetting van het Instituut; verder aan de ‘open’ redaktiepolitiek waarbij alle journalisten medezeggenschap hebben, en het streven naar evenwicht inzake politieke berichtgeving. Heel wat van deze maatregelen hebben betrekking op de informatieverstrekking die door de radio- en televisieorganisatie zelf wordt gebracht, en zijn bedoeld als een tegenwicht voor de monopoliepositie van haar nieuwsdienst, die gemakkelijk misbruikt kan worden ten behoeve van beperkte belangen. Zij zijn erop berekend enerzijds een volgehouden eenzijdigheid der berichtgeving (duiding dus inbegrepen) preventief te bestrijden, anderzijds de toch reële macht van de overheid over de omroep zo klein mogelijk te houden. De tegenstanders van het monopoliesysteem beschouwen deze garanties als volstrekt onvoldoende. Zij gaan ervan uit dat het huidige systeem als door de wet gedekreteerde instelling te sterk afhankelijk is van de staat en zich dus naar de wensen van die staat en haar regering moet gedragen. Bovendien ligt het inderdaad voor de hand dat bemoeiingen van regeringswege veel gemakkelijker doorgang kunnen vinden in een eenheidsomroep dan in een gedecentraliseerd systeem. Een blik op het Engelse omroepsysteem, waar de regering wettelijk over zeer verregaande inmengingsmogelijkheden beschikt maar er zelden of nooit gebruik van maakt, kan deze vaststelling overigens wel relativeren. De Belgische omroepgeschiedenis daarentegen heeft, ondanks de in teorie bijna volmaakte onafhankelijkheid van de nieuwsmedia t.o.v. de overheid, heel wat meer voorbeelden te zien gegeven van direkte regeringsbemoeiing in het informatiebeleid. Zou het niet weer eens zo kunnen zijn dat mensen en hun mentaliteit zwaarder wegen dan wetteksten? En ‘om het even welk systeem kan bevrediging schenken, als de vereiste mentaliteit bij de bevolking en vooral bij de gezagsdragers maar voorhanden is, een mentaliteit die verankerd is in de politieke zeden van de dag’Ga naar eind(27).
De garanties die de wetgever en de BRT zelf willen bieden voor het voldoende aan bod komen van de verschillende levensbeschouwelijke en politieke overtuigingen werden jaren geleden reeds onvoldoende geacht door de politieke partijen. Zij wilden de (officieel gegarandeerde) weerga- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ve van hun opinies niet beperkt zien binnen het keurslijf van een streng gekontroleerde balanspolitiek in de informatiesektor. Zij wilden zich, zelfs in de gemonopoliseerde BRT, vrij en onbelemmerd uitleven voor mikrofoon en kamera. Daarom werd in de wet van 1960 het principe van de ‘gastprogramma's’ ingeschreven, die tot doel zouden hebben ‘de grote geestesstromingen, politieke en sociale belangengroepen de mogelijkheid te bieden van het medium radio en televisie gebruik te maken, om hun boodschap, hun overtuiging, programma of standpunt aan het publiek bekend te maken’Ga naar eind(28). Zestien jaar later wordt niet langer de vraag gesteld of dit soort programma's behouden dient te worden, dan wel of en in welke mate ze uitgebreid moeten worden. Want de naam ‘zendgemachtigde verenigingen’ die de PVV aan zijn troetelkind meegegeven heeft, staat voor niets anders dan een kwantitatief en kwalitatief uitgebreide versie van het systeem der gastprogramma's, wier taak duchtig uitgebreid zou worden.
De uitzendingen, eksklusief voorbehouden aan de traditionele politieke partijen en hun studiediensten, de godsdiensten en de sociale belangengroepen (middenstanders, boeren, vakbonden...) blijken met hun respektabel aantal uren ondertussen niet tot de populairste uitzendingen te behoren - getuige de zeer lage kijkdichtheids- en waarderingscijfers die het kontinu kijk- en luisteronderzoek van de BRT-studiedienst wekelijks noteert. De oorzaken van deze impopulariteit zullen wel op verscheidene vlakken liggen: ‘een efemeer bestaan van bijwagen aan de BRT, het gebrek aan solide exploitatiebasis en zonder appel op de mensen, het overwoekeren van de journalistieke taak door propagandistisch werk maken de practische en aansprekende consequenties van de constructie bijna nihil’Ga naar eind(29), schrijft Herman Van Pelt. Voorts maakt de strenge voorafgaande kontrole op de inhoud van deze uitzendingen een vlug inspelen op de aktualiteit onmogelijk. Maar de fundamentele reden ligt waarschijnlijk dieper - het oordeel van televisiejournalist Kris Borms: ‘Van Theo Lefèvre heeft men gezegd dat de CVP honderdduizend stemmen verloor telkens hij als eerste-minister op het TV-scherm verscheen. Men vergeet daarbij echter te vermelden dat hij in een regeringsmededeling sprak. Toen hij premier-af was, werd hij één der beste TV-personaliteiten die men zich kan indenken. Waarom? Omdat hij sedertdien geïnterviewd werd, omdat hij antwoordde op journalistieke vragen en hij eerlijk zijn mening zegde, omdat hij een intelligent man is. De kijkers hebben dat razendsnel door. Het is het verschil tussen éénrichtingstelevisie en goeie informatie’Ga naar eind(30). En wat hier gezegd wordt over de regeringsverklaringen, zal ook wel opgaan voor de gastprogramma's! In de huidige vorm spreken de gastuitzendingen het grote publiek dus blijkbaar niet aan; ze zijn te eenzijdig overtuigend, en te weinig informatief, laat staan kommunikatief gericht. Wordt de BRT bereid gevonden om deze programma's meer dan voorheen als volwaardige uitzendingen te gaan beschouwen en ze dan ook meer middelen en faciliteiten ter beschikking te stellen, en - vooral! - blijken de gastpartijen in staat om een aanzienlijk hogere dosis inventiviteit en medium-feeling ten toon te spreiden bij de samenstelling en presentatie van hun programma's, dan lijdt het geen twijfel dat de kwaliteit ervan flink verhoogd kan worden. Maar of zij daardoor ooit een ruim publiek zullen kunnen boeien, is een andere vraag. Ervaring met de (beter gemaakte) programma's van politieke partijen op de BBC- en ITV-netten wijst eerder in tegenovergestelde richting. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Duiding in handen van zendgemachtigden.Het liberale voorstel om de bestaande | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gastprogramma's uit te breiden tot een volwaardig en geïntegreerd net van zendgemachtigde verenigingen met ruime bevoegdheden, gaat echter een dubbele stap verder. Het wil allereerst de opdracht van deze gastprogramma's uitbreiden tot een ideologisch of filosofisch gekleurde begeleiding van en kommentaar op het maatschappelijk gebeuren, en tegelijk de frekwentie ervan opvoeren om het uitvoeren van deze taak haalbaar te maken. Maar voorts en bovenal eist het plan dat deze vorm van opiniëring niet toegevoegd zou worden aan de eigen (objektief-bedoelde) BRT-duiding, maar ervoor in de plaats gesteld zou worden. De informatiesektor van de nationale omroep zou zich dus enkel en alleen nog mogen toeleggen op het brengen van neutraal feitennieuws en de duiding ervan moeten overlaten aan een groepje zendgemachtigden. Dit voorstel tot fundamentele wijziging van de BRT-statuten mag dan al gedeeltelijk afgeketst zijn in het laatste dekreet-ontwerp, toch blijft het meer dan interessant genoeg om er dieper op in te gaan. De zendgemachtigden zouden zich in hun duidende en opiniërende taak (nog eens: waar ligt de grens tussen beide?) voorgoed kunnen losmaken van het objektiviteitsprincipe. De hier al eerder gestelde fundamentele vraag naar de betekenis van dit begrip terzijde gelaten, zou dit systeem alleszins het grote voordeel bieden heel wat dubbelzinnigheid uit de weg te ruimen: de kijker zou niet meer gekonfronteerd worden met een als objektief voorgestelde berichtgeving, die dat in feite niet helemaal is; het onvermijdelijke beïnvloed zijn van de kommunikator en het geïnterpreteerd zijn van het gekommuniceerde zou, doordat er geen beroep meer gedaan wordt op de objektiviteitseis, niet langer versluierd, maar integendeel telkens weer onderstreept worden. Het zou ertoe bijdragen de kijker of luisteraar ‘kritisch te maken voor de (...) verschillen in programmatische benadering’Ga naar eind(31), diegene die kommentaar verstrekt bewust te maken van zijn eigen referentiekader, zijn interpretatiekontekst, en hem dit uitdrukkelijk aan zijn publiek bekend te laten maken als verantwoording van zijn nieuwskeuze, zodat de kijker duidelijk weet uit welke hoek de wind komt aanwaaien. VARA-man Milo Anstadt merkt over deze eis tot duidelijkheid inzake vertrekpunten het volgende op m.b.t. de politiek die zijn omroepzuil in Nederland volgt: ‘Hoe groot ons gezag is hangt van ons eigen beleid en ons eigen optreden af. Dit gezag kan alleen toenemen als het publiek het gevoel heeft dat wij geen meningen opdringen, maar alleen zodanig verhelderend informatie verstrekken, dat het zich zekerder kan voelen bij het vormen van een eigen opinie. Verhelderende informatie wil onder andere zeggen dat wij ook toelichten volgens welke criteria wij de informatie selecteren en ordenen. Juist daarom ligt een waardevolle mogelijkheid ons gezicht te tonen en onze ideeën uit te dragen zonder in demagogie of agressiviteit te vervallen’Ga naar eind(32). Het beeld van de wereld, dat de doorsneetoeschouwer voorgeschoteld krijgt, zou ongetwijfeld inboeten aan overzichtelijkheid, aan eenheid, maar een konfrontatie met ver uit elkaar liggende en soms radikaal tegengestelde visies op de aktualiteit zou hem wel duidelijk maken, dat de maatschappij minder eenvoudig in elkaar zit dan een gestroomlijnde monopolie-informatie zou laten vermoeden, maar integendeel een ‘kroes vol tegenstellingen’Ga naar eind(33) is, waarin een voortdurend toetsen van eerder genomen standpunten aan de nieuwe of andere feiten levensnoodzaak is. Maar zijn de mensen over 't algemeen wel voldoende gevormd om uit deze veelheid van gegevens zelf tot een syntese te komen? Het gevaar is niet denkbeeldig dat een meer gedifferentieerde opiniering een beperkte groep hiervoor getrainde mensen een dieper inzicht in wat om ons heen gebeurt, zal geven, maar de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
grote meerderheid van mensen in de kou zal laten staan, haar wereldbeeld volkomen zal fragmentariseren.
Met deze vrees voor het aan flarden scheuren van het wereldbeeld van mensen, houdt ook het verschijnsel verband dat een partijgebonden informatie het vertrouwen van de geïnformeerde in de hem aangeboden dokumentatie aantast. Onderzoekingen bij Nederlandse televisiekijkers hebben de volgende stelling bevestigd: ‘Kijkers die van mening zijn dat de verschillende rubrieken wel van bepaalde politieke opvattingen uitgaan, zullen deze, temeer wanneer de desbetreffende opvattingen niet met de eigen politieke visie overeenkomen, als minder betrouwbaar beoordelen dan de kategorie kijkers, die niet van mening zijn dat desbetreffende rubrieken van bepaalde politieke opvattingen uitgaan’Ga naar eind(34). Het gevaar is niet denkbeeldig dat dit op de lange duur de toch al latente politieke en algemeen-maatschappelijke apatie (mede een gevolg van een gebrekkig zicht op de realiteit) bij grote delen van de bevolking nog in de hand werkt.
Ook een zuiver journalistiek-technisch argument mag hier zijn plaats krijgen: de versnippering der duidende en kommentariërende programma's tussen verschillende zendgemachtigden maakt een evenwichtige en min of meer volledige begeleiding van de aktualiteit vrijwel onmogelijk. Een gebrek aan inhoudelijke afspraken verhindert een adekwate spreiding van de aandacht der omroepers over de gehele aktualiteit, zodat de heetste hangijzers telkens weer, en minder spektakulaire onderwerpen helemaal niet aan bod komen.
Het alleenrecht dat de zendgemachtigden opeisen voor de diepere behandeling van onderwerpen, kan de journalistieke speelruimte van het objektieve journaal aardig wat beperken. ‘Dit slaat tevens terug op de informatie ervan’Ga naar eind(35), getuigt H. Schaafsma over het Nederlandse systeem; ‘In landen met centralistische omroepsystemen kunnen de eigenlijke nieuwsprogramma's tot een aantrekkelijker vormgeving komen door gebruik te maken van reportageflitsen, interviews en analyserende commentaren’Ga naar eind(35). Ook in Nederland tekent zich trouwens een duidelijke tendens af - alleen tegengewerkt door de hiermee benadeelde zuilen - om de taak van het neutrale NOS-feitenjournaal breder te gaan zien. In de loop van 1974 heeft de programmaraad van de Nederlandse televisie zich uitgebreid over dit vraagstuk gebogen, en in zijn besluiten heeft hij onmiskenbaar gekozen voor een kwalitatieve uitbreiding van het NOS-journaal op de televisie: ‘In de journaaluitzendingen wordt melding gemaakt van de meest relevante gebeurtenissen, zoveel mogelijk in een dusdanige kontekst dat die gebeurtenissen voor een zo groot mogelijk publiek begrijpelijk zijn. Daartoe worden ook achtergronden belicht en met de gebeurtenis samenhangende feiten vermeld’Ga naar eind(36). Aan deze konklusies wordt vanaf 1975 reeds uitvoering gegeven. Hiermee gaat de Nederlandse omroep meer aansluiten bij de traditie der overige Westeuropese radio- en televisiestations. Zonder uitzondering hebben die alle geopteerd voor een systeem waarin de duiding niet aan onafhankelijke maatschappijen toevertrouwd wordt, maar integendeel als een der hoofdopdrachten van de (monopolie)omroep beschouwd én als zodanig aanvaard wordt bij overheid en bevolking. Bij de BBC bijvoorbeeld werd onlangs nog de zendtijd voor nieuwsuitzendingen uitgebreid, juist met het oog op een betere duiding en begeleiding van de berichtgeving, ‘to meet the continuing public appetite (as indicated by the consistently large audiences the programmes attract) for news, especially when background information and explanation are provided to amplify the basic facts’Ga naar eind(37) - nog een getuigenis | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat nieuws boeiend bevonden wordt wanneer ook de achtergrond en diepere betekenis der feiten behandeld worden. Dezelfde algemene evolutie wordt ook in de late nieuwsuitzending gereflekteerd, ‘in two or three special reports each evening, to provide fuller background and more specialized information’Ga naar eind(37). Het onderdeel van het liberale omroepvoorstel, dat nog het meest aanleiding gegeven heeft tot wantrouwen en kritiek, is de eng partijpolitieke inslag van de door Frans Grootjans ontworpen en door het dekreetontwerp van 1976 overgenomen zendgemachtigde verenigingen. Het bepaalde namelijk dat aan de partijpolitiek gerichte zendgemachtigde verenigingen zendmachtiging verleend zou worden a rato van één organisatie per politieke fraktie, en dat andere zendgemachtigde verenigingen gesteund zouden dienen te worden door minstens twee leden van elke politieke fraktie. ‘Deze zendgemachtigde verenigingen zouden hun mandaat periodiek van de kultuurraad krijgen, en voor het overige zelfstandig werken’Ga naar eind(38), merkten de liberale voorstanders hierbij op. Vraag is echter wel of dit erg genuanceerde teoretische onderscheid ook in de Belgische realiteit een haalbare kaart is. Wie het openbare leven in België enigszins volgt en het mediabeleid in het bijzonder, kan zich moeilijk van de indruk - om niet te zeggen: de zekerheid - ontdoen, dat het antwoord hierop negatief zal zijn. ‘Inmiddels is de vraag naar verzuiling (...) onder het mom van strenge objektiviteit, niets anders dan een verzoek om zendtijd voor partij-politieke propaganda. Het gaat niet om objektieve of pluralistische berichtgeving en duiding, zoals reeds ten overvloede is gebleken in de nieuwe rubriek “Standpunten”, waarin de Belgische politieke partijen de kans krijgen hun politieke opties op lange termijn en hun dieperliggende ideologische vizies toe te lichten, maar die - als een symbool van de dreigende toekomst - ontaardt in enggeestige en kleinzielige partijpolitieke polemiekjes’Ga naar eind(39), waarschuwt televisiekritikus Huib Dejonghe, en velen zijn het hierin met hem eens. Is het in dit verband al niet typerend dat de veelheid van ‘verschillende representatieve sociale, economische, culturele, maatschappelijke en levensbeschouwelijke stromingen’Ga naar eind(40) die België telt en die dus volgens een gezonde pluralistische leefregel allemaal in de omroep aan bod zouden dienen te komen, door de politici automatisch gelijkgesteld worden met de politieke partijen die in de Nederlandse Cultuurraad vertegenwoordigd zijn, en dat die politici - tegen de wil van de meerderheid der burgers in - ondertussen verdergaan met het stemmen en uitvoeren van wetten die het gehele openbare leven doordrenken van de bestaande partijpolitieke verhoudingen? Het kultuurpaktsyndroom woekert voort. Zelfs de liberale voorzitter van de Raad van Beheer van de BRT, Professor Verhulst, heeft hier uitdrukkelijk tegen gewaarschuwd, onder andere in een bijdrage aan dit tijdschriftGa naar eind(41), maar ook toen specifiek op omroepgebied de samenstelling van de nieuwe programmaraad (een overkoepelend kontrole-orgaan) ter sprake kwam: ‘Ik vrees dat het met die programmaraad wel eens dezelfde weg zou kunnen opgaan gelijk het met de hele politisering van ons cultureel leven gaat, sedert het cultuurpact’Ga naar eind(42). Het kan dan ook van weinig realiteitszin blijk geven, zoals waarnemer Herman Van Pelt blijft verklaren: ‘Men kan mij er niet van overtuigen dat die zendgemachtigde verenigingen met de politieke partijen in één bed slapen, dat zij verlengstukken zouden zijn van de politieke partijen’Ga naar eind(43). Het valt dus te verwachten dat politiekgebonden verenigingen in de PVV-optiek het monopolie zouden krijgen van de radio- en TV-berichtgeving over diezelfde partijen die hen steunen en inspireren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dit zou erop neerkomen dat ‘de partijen de rollen van criticus en gecritiseerde (zouden) combineren’Ga naar eind(44), en dus in een dergelijke struktuur machten zouden verenigen ‘die voor het welzijn van enkeling en gemeenschap ten allen koste gescheiden moeten blijven’Ga naar eind(44). In hun verdediging van politiek-gekleurde zendgemachtigde verenigingen spiegelen de voorstanders zich zonder uitzondering aan het voorbeeld der Nederlandse maatschappelijk-bewogen zuilen. Ten onrechte! Want alle Nederlandse omroeporganisaties staan volkomen los van de Nederlandse politieke partijen. Hoogstens vertonen zij raakpunten in ideologische of religieuze inspiratie. De twee grootste zenders, de AVRO en de TROS, willen ‘algemeen’ zijn en mijden elke binding met een partij; de katolieke KRO is zich beduidend maatschappijkritischer en meer links-progressief gaan opstellen dan de KVP en heeft na de verkiezingen van 1971 en 1972 dan ook heel wat kritiek moeten slikken van deze partij; de Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV) houdt zich aan zijn evangelische grondhouding, maar heeft geen binding met de maar liefst vier protestants-kristelijke partijen in het Nederlandse parlement; de VPRO is ‘vrijzinnig’, maar heeft geen politieke bindingen en heeft zich steeds opgeworpen als een nationale omroep; en de VARA ten slotte, de meest politiek-geëngageerde van alle zenders, heeft zich in 1969 statutair getransformeerd ‘van een exclusief socialistische naar een sociaal-kritische algemene omroep’Ga naar eind(45); in haar bestuursraad zetelen overigens niet alleen vertegenwoordigers van de PvdA, maar ook van de andere linkse partijen PSP, PPR, CPN en D'66. Laten wij dezelfde maatstaven maar niet gaan toepassen op het Emiel Vandervelden Instituut, het IPOVO, de Stichting Vanderpoorten, het Dosfelinstituut en het Frans Masereelfonds! Maar de vergelijking met het Nederlandse omroepbestel is nog op een ander punt fundamenteel onjuist. Het Belgische voorstel biedt slechts een zeer beperkte mogelijkheid om achteraf nog andere verenigingen in te schakelen, die naar zendtijd verlangen. Want ook daarvoor moeten in elke fraktie van het Cultuurparlement gedeputeerden bereid gevonden worden om ze te patroneren. Het Nederlandse systeem daarentegen is essentieel een ‘open bestel’, d.w.z. dat elke groepering die kan bewijzen over een voldoende achterban te beschikken, tot de eter toegelaten wordt. Dat dit geen dode letter is, bewijst de recente opkomst van stichtingen als ‘Evangelische Omroep’, ‘Veronica’ en ‘Symbiose’ - hoewel ook deze proliferatie van zendbegunstigden felle kritiek oproept. Het valt te vrezen dat de greep van de traditionele politieke partijen op de audiovisuele media in België, zonder voldoende mogelijkheid om deze nieuwe vorm van monopolie vlot met andere initiatieven open te kunnen breken, de overmacht der grote politieke stromingen zal kontinueren en de andere geestesstromingen in de kou zal laten staan. Zullen de politiek-gerichte Vlaamse zendverenigingen trouwens wel voldoende andere dan partijpolitieke standpunten aan bod laten komen - iets waar een eenheids-BRT wél borg voor kan staan? Wie de aangevoerde argumentatie beschouwt, zal wellicht tot de konklusie komen dat de overal geuite en hier gesystematiseerde kritiek niet zozeer gericht is tegen het bestaan van zendgemachtigde verenigingen op zichzelf - hebben wij niet leren te leven met zendgemachtigden in zakformaat die wij ‘gastprogramma's’ noemen? - als wel en met klem tegen de monopoliepositie die deze onafhankelijke en dus onkontroleerbare organisaties zouden innemen inzake de verwerking en begeleiding van de voor iedereen levensnoodzakelijke informatie. Men zal er wel bij dienen op te letten dat de vrijheid van meningsuiting via de eter niet wettelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
beperkt wordt tot de vrijheid van meningsuiting voor enkelen, voor een welomschreven en afgebakende groep machtigen. Dit kan toch niet de bedoeling zijn van dezelfden die aandringen op een ‘algemeen mediabeleid, waarin gestreefd wordt naar een samenwerking tussen de geschreven pers en de BRT’Ga naar eind(46)? Want samenwerking betekent niet dat twee verschillende media, de geschreven en de audiovisuele pers, op dezelfde wijze tewerk dienen te gaan. Omdat de dagbladpers in Vlaanderen ideologisch en zelfs partijpolitiek gebonden is, behoeft de berichtgeving via radio en televisie dat nog niet te zijn. Integendeel! De media zullen elkaar wellicht op de meest interessante manier steunen, wanneer zij elkaar door hun verschillend uitgangspunt kunnen aanvullen. Een ‘samenhangend mediabeleid’ zal er niet op uit zijn om de BRT de mogelijkheid te ontnemen ‘om de geschreven pers een ongenadige mededinging aan te doen met gelden van de maatschappij’Ga naar eind(47), maar zal wel pogen de specifieke mogelijkheden die elk medium in zich draagt, optimale benuttingskansen te geven ten voordele van de lezer, luisteraar en kijker. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ook ontspanning en vorming via de zuilen.Tot op dit punt van ons overzicht hebben wij het uitsluitend gehad over één aspekt van de werking der audiovisuele media: de informatieverstrekking. Het ontspannende en vormende facet ervan hebben wij buiten beschouwing gelaten. Toch dient de diskussie over de demonopolisering van de omroep ook tot deze facetten van haar bedrijvigheid uitgebreid te worden. Want oorspronkelijk lag het in de bedoeling van het liberale voorstel tot dekreet, de toekenning van zendtijd aan onafhankelijke zendgemachtigde verenigingen te laten oplopen tot ongeveer vijftig procent van het totale beschikbare pakket. Het uiteindelijke regeringsontwerp heeft de liberalen niet tot op dat punt willen volgen, maar het heeft evenmin limieten gesteld aan de uren die de Cultuurraad aan de gegadigden mag delegeren. De gedachtengang die de grondslag van het voorstel vormt, gaat uit van de kritiek op een uitbreiding der gastprogramma's en komt hierop neer: ‘Bij zendtijdnood kan het aanbod niet anders dan een zekere ééntonigheid en één-zijdigheid vertonen: direkt opiniërend en rechtstreeks wervend. Het eigen levensbeschouwelijke, politieke of ideologische gelaat valt op die manier te zeer en te uitsluitend op de programma's en onvoldoende op de groep die er achter staat. (...) Het gerichte miniprogrammapakket mist de onontbeerlijke verpakking en wordt onverkoopbaar (cfr. een zuiver edukatief 2e net). De enige remedie is een kwantitatief en inhoudelijk verruimd totaalprogramma, en deze noodzaak tendeert eerder naar een echt zuilensysteem dan naar een uitbreiding van gastprogramma's’Ga naar eind(48). Men hoopt de eigen levensbeschouwing dus beter aan de man te kunnen brengen als onderdeel van een globale radio- en televisieprogrammatie die ook appelleert aan de ontspannings- en vormingsbehoeften van de konsument. Omkaderende films, dokumentaires, spelletjes en shows moeten de doorgegeven ideologie beter verteerbaar maken, en daarom dient de keuze, produktie en presentatie ervan aan diezelfde zendgemachtigde verenigingen toe te komen. Ook hiervoor grijpen de plannenmakers terug naar het unieke Nederlandse voorbeeld, waar een achttal zuilen elk onafhankelijk van elkaar een (door de omroepwet verplicht gesteld) zo gediversifieerd mogelijk geheel van programma's dienen uit te zenden op de door de staat ter beschikking gestelde netten en vastgestelde uren. Zonder dieper in te gaan op de toch wel zeer reële vraag of ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
spanning in de media in dienst van andere doelstellingen moet staan en dus geen waarde op zichzelf mag vormen, geef ik het volgende kommentaar bij het hier aangehaalde referentiemateriaal.
Het huidige omroepbestel in Nederland kan men alleen begrijpen wanneer men het plaatst tegen de achtergrond van het gehele maatschappelijke leven in Nederland tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. Het werd gekenmerkt door een algemene opsplitsing van sociale aktiviteiten in ‘geïntegreerde complex (en) van maatschappelijke organisaties of instellingen op levensbeschouwelijke grondslag’Ga naar eind(49), in ‘zuilen’ dus, die zich uitspreidden over heel wat verschillende gebieden, o.a. onderwijs, vrije jeugdvorming, volwassenenvorming, kultuur, rekreatie, kommunikatie, ekonomie, gezondheidszorg enz., en die het kontakt tussen andersdenkenden erg moeilijk maakten. Het kan dan ook geen verwondering wekken dat die zo diep gewortelde kloof tussen mensen met ongelijke opvattingen onmogelijk te overbruggen bleek te zijn, toen het erop aan kwam een nieuw nationaal kommunikatiemiddel in gebruik te nemen. Er zat niets anders op dan de bestaande verhoudingen ook op de omroep toe te gaan passen en daar dus met enige koördinatie van bovenaf het de afzonderlijke instituutjes mogelijk te maken eigen programma's uit te zenden. De Nederlandse omroepzuilen zijn dus fundamenteel weerspiegelingen van een maatschappij die zelf totaal verzuild is. In België liggen de kaarten anders; de mentaliteit die er heerst, getuigt van een grotere verdraagzaamheid voor andermans meningen en de politisering vindt er eerder doorgang op het nivo der instituties dan op dat van de individuele gezindheden. Het introduceren van zendgemachtigde verenigingen in België zou dus niet, zoals in Nederland, een logisch doortrekken van bestaande toestanden op nieuwe gebieden zijn, maar een in de grond aan ons leefpatroon vreemd verschijnsel binnenhalen.
Er zijn mensen die vrezen dat dit vreemde verschijnsel, dit opsplitsen van de media in verzuilde blokken, ook de rest van het openbaar leven in België zou besmetten. Een verzuilde omroep zou onbewust wel eens een gevaarlijke impuls kunnen leveren om ook de rest van de maatschappij nog verder dan nu op te splitsen, m.a.w. te politiseren. En op dit ogenblik is dat wel het laatste wat men wenst. Overal worden pogingen in het werk gesteld om de idee van het pluralisme, het openstaan voor en samenwerken met andere opvattingen, ingang te doen vinden. Men pleit voor een pluralistische eenheidsschool, de eng partijgebonden pers gaat met rasse schreden achteruit, ideologisch gerichte groeperingen gaan zich breder opstellen - denk aan het rumoer bij de KAJ en de KLJ, het Davidsfonds, de BSP-jongeren, de opkomst van Nieuw Links... In het licht van deze positieve ontzuilingsverschijnselen dringt zich de vraag op of een politiek opgesplitste omroep de verdwijnende tegenstellingen niet opnieuw aan zal scherpen en de resultaten van jarenlange toenaderingspogingen in gevaar zal brengen.
Maar niet iedereen is het eens met deze appreciatie van de verzuilende invloed van zelf verzuilde audiovisuele media. De voorstanders van het in Nederland bestaande systeem betogen dat er van isolement geen sprake kan zijn, omdat alle uitzendingen van alle omroepverenigingen zich niet richten tot het publiek van de eigen zuil, maar tot heel Nederland. Integendeel, het is goed dat in een demokratie de verschillende standpunten van wereldbeschouwingen en van partijen goed bekend zijn en duidelijk door het publiek onderscheiden worden. Van het isolement, destijds uitgelokt door de partijkranten, zou dus in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de audiovisuele media geen sprake zijn, menen velenGa naar eind(50).
Ondertussen dient men zich anno 1977 niet blind te staren op het Nederlandse stelsel als een absoluut voorbeeld van volkomen verzuild denken. De in het openbare leven duidelijk vast te stellen groei naar meer openheidGa naar eind(51) heeft reeds grote invloed uitgeoefend op het denken over en de praktijk van het mediabeleid. Het systeem van zuilenvorming heeft er evenzeer tegenstanders als verdedigersGa naar eind(52), en vooral vertoont de evolutie der laatste jaren een duidelijke trend naar minder zuilgebondenheid.
Deze tendens zet zich zowel op het vlak der omroeporganisatie en globale zendtijdverdeling door, als op dat van de inhoud van de door de omroepverenigingen aangeboden programma's. Sedert lang reeds heeft men ook in Nederland de noodzaak van een centralisatie van het omroepsysteem aangevoeld. Met die bedoeling werden achtereenvolgens de NRU, de NTS en uiteindelijk de NOS gesticht. In de wet wordt de hoofdopdracht van deze laatste vooral gezien in ‘uitzendingen die zich bij uitstek voor een gezamelijke voorbereiding, samenstelling of uitvoering lenen’ en in het zijn van ‘een ontmoetingspunt voor de geestelijke en maatschappelijke stromingen’Ga naar eind(53), ook voor die welke niet op een of andere wijze in de eter tot hun recht komen. Het is trouwens opvallend, aldus Schaafsma, dat in het oorspronkelijke ontwerp de funktie van ontmoetingspunt voorop stond.
Dezelfde evolutie naar een gedeeltelijke eenheidsomroep toe wordt door Schaafsma bij het definiëren der doelstellingen van de NOS als volgt omschreven: ‘Minder essentieel dan de openheid die toelating van nieuwe zendgemachtigden mogelijk maakt is in de omroepwet de centraliseringstendens. De nieuwe zendgemachtigden moeten zich voegen in de Nederlandse Omroepstichting. Deze is meer dan een orgaan dat technische en administratieve diensten verleent. De bijdragen van alle zendgemachtigden worden gecoördineerd door kommissies die verantwoording verschuldigd zijn aan dat invloedrijke regentencollege, het bestuur van de NOS’Ga naar eind(54). Diezelfde NOS krijgt niet alleen een grote bevoegdheid toegewezen, ze brengt ook zelf programma's in de eter. Het volume van de programma's die zij, samen met haar onderafdelingen (NOT, Teleac) en andere niet-zuilgebonden omroepsorganisaties, uitzendt, is de laatste jaren voortdurend toegenomen ten nadele van de gevestigde zuilen. In 1975 lagen de verhoudingen als volgt:
De niet-zuilgebondenen nemen dus reeds bijna veertig procent of meer dan één derde van het totale zendtijdpakket voor hun rekening.
Maar ook binnen de programmatie die de zuilen aanbieden, vallen de ideologische en filosofische verschillen langzaam maar zeker weg. Een der hoofdoorzaken hiervan zal wel de nietsontziende konkurrentiestrijd zijn die de Nederlandse zuilen te voeren hebben om het hoofd boven water te houden. Zij leven en krijgen geld en zendtijd in verhouding tot hun ledenaan- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tal, en hun hoofdzorg ligt er dan ook in dat ledenaantal zo hoog mogelijk te krijgen of te houden. En daar worden overwegingen van meer principiële aard wel eens ondergeschikt aan gemaakt. Alle zuilen streven naar een kwantitatieve verbreding van hun publiek. ‘Vanuit de zuilgebonden gerichtheid: katholieken, socialisten, protestant-christelijken, liberalistische burgerij, gaan nu overlappingen plaatsvinden. Onder andere noemers weliswaar, want de traditionele, voor zover nog gehandhaafde onderscheiden blijven oncomfortabel concreet. De overgang van een homogene, welomschreven doelgroep naar een breder, heterogeen publiek verloopt in termen van: de geïnteresseerden bedienen, maar de ongeïnteresseerden niet aan hun lot overlaten, je zowel tot het kader als tot brede lagen van de bevolking richten, het verzorgen van ontspanningsprogramma's, maar ‘rekening houdend met de “eigen sfeer” van het protestantse volksdeel, emancipatieorgaan van de arbeiders zijn maar de middengroepen niet uit het oog verliezen’Ga naar eind(56). De programma's die men maakt, worden dus niet meer alleen bedoeld voor de eigen leden, maar ook voor de miljoenen Nederlanders die bij een àndere zuil aangesloten zijn en die de kijkdichtheidscijfers aardig de hoogte in kunnen helpen. De behandelde tema's, het taalgebruik, de algemene atmosfeer dienen daarom op een zo breed mogelijk publiek berekend te worden. De omroep als spreekbuis van bepaalde belangen behoort blijkbaar voorgoed tot het verleden; de ‘representativiteit van een omroep, d.w.z. de vraag of “zij een bepaalde geestelijke en politieke stroming in het Nederlandse volk vertegenwoordigt”, (is) van minder belang dan haar numerieke aanhang zelf’Ga naar eind(57). Marktoriëntatie is een sleutelwoord geworden in het Hilversumse omroepbedrijf. Wie uitgerekend dàt omroepsysteem als voorbeeld neemt van een volkomen verzuild systeem, dient alleszins de nodige nuances in zijn vergelijking aan te brengen.
Wil een doorbreken van het monopoliesysteem echt vruchten afwerpen voor de kijker en luisteraar, dan dient het opstellen van onafhankelijke zenders naast elkaar te resulteren in een regelrechte en eerlijke konkurrentie om de kijkersgunst. De strijd om de kijker kan evenwel twee richtingen uitgaan. En wie de strijd in Groot-Brittannië tussen BBC en de kommerciële ITV sedert 1954 gevolgd heeft, zal tot de konklusie moeten komen dat die twee lijnrecht tegenover elkaar staande evoluties uitstekend samen kunnen gaan. ITV's revolutionaire aanpak van de informatieverwerking en -presentatie heeft er de BBC toe gedwongen zijn oubollige en paternalistische nieuwsstijl overboord te gooien en naar nieuwe technieken op zoek te gaan - volstrekt in het belang van de kijker. Maar tegelijkertijd heeft diezelfde konkurrentieslag het peil van de Britse ontspanningsprogramma's daarentegen in vele gevallen tot een bedroevend laag peil laten zakken.
In Nederland heeft de voortdurende strijd tussen de zenders om de kijkersgunst zowel geleid tot de samenstelling van aantrekkelijke programmapakketten met een maksimum aan kreatieve inzet en inspiratie, als tot het zich overal doorzettende verschijnsel van de ‘vertrossing’, dat precies ‘alles te maken heeft met de nivellerende vervlakking als gevolg van de konkurrentiestrijd onder de Nederlandse zuilen’Ga naar eind(58). Dat de scheidingslijn voor deze tegenovergestelde verschijnselen niet te trekken valt tussen informatieve en ontspannende produkties, wordt trouwens bewezen door het weinig verheffende schouwspel dat de aktualiteitenrubrieken ‘Tros-Aktua’ en ‘Veronica Aktueel’ te bieden hebben: aktualiteit wordt wel eens vaker tot amusement gedegradeerd.
Maar alvorens aan de diskussie over de mogelijke gevolgen van het konkurren- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tiemechanisme toe te komen, dient eerst uitsluitsel verkregen te worden over de vraag of de te voorziene strukturen konkurrentie wel echt mogelijk zullen maken. Deze vraag dient met des te meer nadruk te worden gesteld, omdat de voorstanders van de nieuwe voorstellen zich daarover in bijzonder vage bewoordingen uitgelaten hebben. Toen een redakteur van het weekblad Knack aan Frans Grootjans de vraag stelde: ‘Wat gebeurt er als blijkt dat het publiek tegen rotprogramma's moet aankijken?’, antwoordde deze: ‘Daar gaan we sancties voor inbouwen. Als het onderzoek van de kijkdichtheid laat uitschijnen dat een vereniging bijvoorbeeld drie maanden lang onder de maat van vergelijkbare BRT-programma's blijft, dan krijgt ze geen uitbreiding van haar zendtijd. Of zelfs een vermindering ervan’Ga naar eind(59). Maar de in 1976 gereedgekomen voorstellen repten hierover met geen woord. De enige maatstaf bleek de initiale goedkeurig door het Cultuurparlement te zijn!
In Nederland heeft het publiek nog een rechtstreekse kontrole op de aktiviteiten der omroepverenigingen, doordat de toewijzing van zendtijd en kredieten afhankelijk is van het ledenbestand, maar in België zou die kontrole volledig ontbreken - en zou dus ook de impuls om door betere programma's een groter publiek aan te trekken, totaal afwezig zijn. Tenzij men parlementsverkiezingen op de duur zou gaan beschouwen als populariteitspolls voor verder ongenaakbare politieke zenders...
De invoering van zendgemachtigde verenigingen met een volledig programmapakket stelt nog andere problemen, onder andere van organisatorische aard. Het Nederlandse voorbeeld heeft geleerd dat de opmaak van een evenwichtig programma, waarin alle genres in een aanvaardbare verhouding vertegenwoordigd zijn, zeer moeilijk, zelfs vrijwel onuitvoerbaar is. Zelfstandig werkende produktie-eenheden worden er zelden toe bereid gevonden konstruktief samen te werken met konkurrerende groeperingen. De belangen van het kijkerspubliek, dat het liefst geen twee voetbalwedstrijden op hetzelfde ogenblik op twee parallelle netten vertoond ziet, wegen minder zwaar dan die der zenders. Zoals het bijna onmogelijk is van een kommerciële omroep te verlangen, dat hij evenveel kultuur uitzendt als een publiekrechtelijke instelling, zo kan men ook moeilijk bij alle zendgemachtigden bereiken dat ze dezelfde evenwichtige programmaverhouding toepassen. Wie zal daarover bovendien een algemeen aanvaard oordeel vellen?
Modern radiopragrammabeleid streeft er de laatste jaren naar op alle zenders een horizontale programmering door te voeren, zodat de mensen elke dag van de week weten dat zij op een bepaald uur van de dag een bepaald vast programma te horen krijgen. Het bestaan van afzonderlijke zuilen verhindert de konsekwente uitvoering van deze strategie. Toen in de loop van '76 de radiozender voor klassieke muziek Hilversum IV opgericht werd, bleek deze realiteit maar weer eens. Hilversum I en II worstelen trouwens al jaren met dit probleem, en hun ontstellende achteruitgang in luisteronderzoeken houdt hier stellig verband meeGa naar eind(60). In Nederland waar men rekening dient te houden met de interne, soms onlogische, maar in ieder geval op behoud van macht berustende argumenten van de omroeporganisaties, kijkt men al lang jaloers naar een land als Engeland waar dank zij een monopolistische omroephistorie de netten nu ordelijk ondergebracht zijn in genres, de vier BBC's.
Er stelt zich ook het probleem van middelen en mensen. Versnippering van initiatieven betekent ook versnippering van krachten - krachten die in Vlaanderenland al zo edelweiss-achtig zeldzaam opgroei- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en, dat het maken van goede televisie zelfs in ons huidige monopoliebestel dikwijls niet boven het nivo van goede bedoelingen uitstijgt. Wij vragen ons af of het potentiële rekruteringsveld van zes miljoen mensen voldoende kan zijn om de voor verschillende zendgemachtigden nodige artistieke, kreatieve en administratieve topkrachten aan te voeren. Anderzijds kan een akute nood aan goede radio- en televisiemakers misschien een welkome aanleiding zijn om voor het eerst in een halve eeuw omroepgeschiedenis aan een georganiseerde talentscouting te gaan doen in Vlaanderen. Maar laten de verantwoordelijke personen dan in dat geval toch vooral maar beseffen dat in omroepzaken een teveel aan administratie nooit een tekort aan talent kan kompenseren, zoals de huidige BRT schijnt te denken.
Een en ander hangt ten nauwste samen met de zware meeruitgaven, die men bij een gedecentraliseerd systeem mag verwachten. De verviervoudiging van de kaders en het gehele apparaat, van wetenschappelijke staven en aktualiteiten-afdelingen lijken nauwelijks te dragen in een land waar zelfs al op de huidige omroepbegroting beknibbeld dient te worden. Is een dergelijke decentralisatie ekonomisch nog verantwoord? Een forse verhoging van de uitgaven voor radio en televisie zou de invoering van eterreklame op den duur onafwendbaar maken, en er wordt al gefluisterd dat de PVV de zendgemachtigde verenigingen wil gaan gebruiken als een paard van Troje om de Belgische Radio en Televisie in kommerciële zin om te buigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Visie en relativering.Er zijn dus heel wat argumenten die het verdienen nauwkeurig tegen elkaar afgewogen te worden, voordat tot een openbreken of handhaven van het monopolie-omroepsysteem besloten wordt. Maar laten het dan toch vooral de principiële overwegingen zijn die gestalte geven aan de diskussies die aan het nieuwe dekreet vooraf zullen gaan. Want materiële bezwaren zijn er om opgelost te worden. De grondvraag is de volgende: wil men de audiovisuele media beschouwen als motoren van sociale verandering of integendeel louter als vensters op de maatschappij? Wie kiest voor het laatste, zal een omroep willen die zonder stelling te nemen zorgvuldig en zo akkuraat mogelijk feiten en tendenzen om ons heen en in de gehele wereld registreert en ze voor ons analyseert en samenvat. Wie radio en televisie wil inschakelen als ‘sanerings- en genezingsmedium’Ga naar eind(61) om het gezicht van de maatschappij te veranderen, zal ze gebruikt willen zien door mensen die hun eigen overtuigingen, belangen of idealen op deze wijze een zo groot mogelijk aantal mensen willen zien te bereiken. Maar welke keuze ieder voor zich ook maakt: ze mag niet gebaseerd zijn op een overschatten van de mogelijkheden van het medium. Wat hier telt, is niet de betekenis die men de omroep toe wil kennen, maar de betekenis die zij in werkelijkheid bezit. |
|