| |
| |
| |
1.
Middelheim: zicht op het kasteel.
2.
De Oranjerie met op de voorgrond ‘Drie totems’ van Calder (Foto Filip Tas, Antwerpen).
| |
| |
| |
Het openluchtmuseum voor beeldhouwkunst Middelheim
Ter nagedachtenis aan Lode Craeybeckx
Frans Baudouin
Geboren te Mechelen in 1920. Licentiaat oudheidkunde en kunstgeschiedenis en licentiaat wijsbegeerte en letteren, groep geschiedenis, van de Katholieke Universiteit Leuven. Was aanvankelijk werkzaam bij het Ministerie van Ekonomische Zaken (1946-1949), wetenschappelijk assistent aan het Rijksmuseum te Amsterdam (1949), adjunkt-konservator van het Rubenshuis (1950-1952) en is sinds 1952 konservator van de kunsthistorische musea van de stad Antwerpen.
Adres:
Lange Herentalsestraat 30, 2000 Antwerpen.
Nog niet zo heel lang geleden was Antwerpen omringd door prachtige domeinen, die aan Antwerpse particiërsfamilies toebehoorden. Ze hadden er eertijds hun ‘hoven van plaisantie’ gevestigd: kleine ‘kastelen’, gelegen temidden van prachtige parken, waar ze tijdens de zomer verbleven. Vele van deze eigendommen zijn intussen verkaveld. Straten werden erdoor getroken. Huizen of villa's werden gebouwd. Enkele straatnamen herinneren nog aan deze domeinen of aan voorname families die er leefden.
Drie domeinen zijn in het zuidelijk gedeelte van de stad ongerept gebleven. Zij werden door het Stadsbestuur in 1910 aangekocht om als park voor het publiek toegankelijk te worden gesteld. Zij vormen een essentieel deel van de ‘groene zones’ - gebieden van gezonde lucht en weldoende stilte waaraan drukke en rumoerige steden zo'n grote behoefte hebben.
Middelheim is één van deze parken, misschien wel het mooiste van de drie. De naam wordt reeds in 1342 vermeld: ‘een stede Middelheim geheten’.
Voordat het in 1910 werd aangekocht, bevond het zich sedert 1872 in het bezit van de familie Le Grelle.
Tijdens de tweede wereldoorlog werd het park erg gehavend. Het werd zowel door de Duitse als door de Geallieerde legers als opslagplaats gebruikt. De grasvelden waren doordrenkt met olie en benzine. Een bominval had ook prachtige bomen getroffen. Toen het oorlogsgeweld voorbij was, bevond het zich in een zeer desolate toestand.
Maar, dankzij grote inspanningen van de Stedelijke Dienst voor Parken en Plantsoenen, werd het in korte tijd in zijn oude luister hersteld.
Het mooie, kleine kasteel, in Lodewijk XVI-stijl opgetrokken in de tweede helft van de 18e eeuw, werd waarschijnlijk ontworpen door de Parijse architekt B.
| |
| |
Paviljoen in het Middelheim met op de voorgrond het beeld ‘Wandelende zusters’ van Ajolfi (Foto J. De Maeyer, Antwerpen).
Guimard, bekend om de architektuur van het ‘Quartier du Parc’ te Brussel. Sinds zijn oprichting onderging het kasteel aan de buitenkant geen ingrijpende veranderingen. De interieurs werden aangepast, en nu is het kasteel ingericht als café-restaurant. In de zomer is het prettig om er onder de schaduwrijke bomen op het ruime terras te vertoeven.
In de rustige lanen en langs de uitgestrekte grasperken van het Middelheimpark werden beelden geplaatst. Voor de tienduizenden, die in de zomer van 1950 de eerste internationale tentoonstelling voor beeldhouwkunst bezochten, was dit park een openbaring. Wat in het Batterseapark (Londen) en Sonsbeekpark (Arnhem) was gebleken, kon kort nadien aan het kunstzinnige Antwerpen worden bevestigd: beeldhouwkunst kan volledig tot haar recht komen in een natuurkader. Beelden die in museumzalen, tussen kleurvolle schilderijen vaak een teruggetrokken bestaan leidden, schenen ineens tot leven gewekt. Waarom dan niet deze vreugde om het harmonisch samengaan van kunst en natuur bestendigen? Waarom niet permanent beelden in de openlucht tentoonstellen in een omgeving die hiervoor bestemd bleek te zijn? Het verlangen om de aanwezigheid van beelden in het park te kontinueren, vormt de aanleiding tot het ontstaan van het Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst Middelheim.
Elders bestond een dergelijke instelling toen nog niet, en dat maakte de onderneming nog aantrekkelijker. Reeds op 6 november
| |
| |
Algemeen zicht met op de voorgrond ‘Sirene’ van H. Puvrez (Foto Filip Tas, Antwerpen).
1950 besloot de Gemeenteraad van Antwerpen, op voorstel van Burgemeester Lode Craeybeckx, tot de oprichting ervan, en keurde ook de vrije hoge subsidies goed, die nodig waren voor de realisatie van de onderneming.
Vanaf het ontstaan van het Openluchtmuseum stond vast dat de verzameling een ruim internationaal overzicht diende te geven van de ontwikkeling van de moderne beeldhouwkunst in haar meest verscheidene aspekten, van de grote voorlopers uit het einde van de vorige eeuw af tot de huidige dag. Het lag in de bedoeling om zonder eenzijdige gerichtheid, maar met begrip voor verhoudingen, de meest uiteenlopende kunstopvattingen in de verzameling te vertegenwoordigen.
Bij de oprichting van het Openluchtmuseum werd ook een Raadgevende Kommissie in het leven geroepen, waarvan het voorzitterschap aan Burgemeester L. Craeybeckx werd opgedragen. Haar taak bestond erin aan het Kollege van Burgemeester en Schepenen voorstellen tot aankoop over te maken en in alle aangelegenheden betreffende het museum advies te verstrekken.
Als ondervoorzitter fungeerde de Schepen voor Schone Kunsten. Sedert oktober 1961 werd de taak van dit adviserend lichaam overgenomen door een Werkkomitee.
Veel ervaring en deskundigheid en ook veel tijd hebben de leden van deze advieslichamen ter beschikking gesteld van het Openluchtmuseum, evenals van de initiatieven die er verband mee houden. Hun inzet heeft er veel toe bijgedragen om van het Middelheim te maken wat het tans is geworden.
Al direkt nadat het museum was gesticht, werd de betekenis van deze nieuwe instelling
| |
| |
Algemeen zicht (Foto Filip Tas, Antwerpen).
ook in het buitenland door enkele eminente personaliteiten op kunstgebied ten volle begrepen. Om hun stimulerend advies dienend in de eerste plaats te worden vermeld: Prof. Dr. R. Palluchini, toen Sekretaris-Generaal van de Biënnale van Venetië, de heer U. Appolonio, Konservator van het Archivio Storico d'Arte Contemporanea van Venetië, evenals de beeldhouwers H. Moore en O. Zadkine, op wier medewerking, ook later, nooit tevergeefs een beroep werd gedaan.
De kollektie Middelheim vormt tans een vrij uiteenlopend geheel: de samenstelling van de verzameling heeft inderdaad geen strakke lijnen gevolgd. Leidinggevende figuren van de meest verschillende kunstrichtingen zijn er met karakteristieke werken vertegenwoordigd, wat niet wil zeggen dat er geen hiaten zijn. Meer dan 270 beeldhouwwerken kunnen het hele jaar door in Middelheim aanschouwd en bewonderd worden.
Het overgrote getal ervan werd door de Stad Antwerpen aangekocht, die zich voor Middelheim grote financiële inspanningen heeft getroost.
Een zestigtal beelden werden door partikulieren, verenigingen en openbare instanties geschonken. Andere werden voor langere tijd in bruikleen afgestaan. Daaronder bevinden zich acht meesterwerken die al vanaf de oprichting van het Middelheimmuseum door het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen ter beschikking werden gesteld. Door dit edelmoedig gebaar hebben zij op blijvende wijze bijgedragen tot het tot stand komen van het Openluchtmuseum en tot de uitbreiding van zijn verzamelingen.
Ook dient nog te worden vermeld dat Middelheim een zeventigtal tekeningen en prenten bezit, vervaardigd door beeldhouwers, evenals een viertal houtblokken. Het overzicht van de moderne beeldhouwkunst dat Middelheim tans biedt zou nooit die graad van volledigheid hebben bereikt, indien de leiding zich uitsluitend had beperkt tot het verwerven van beelden
| |
| |
V.l.n.r. ‘Huiselijke zorgen (Rik Wouters), ‘Mediterranean’ (M. Chirino), ‘De grote annoniet’ (R. Poot), ‘Abstrakt naakt’ ((A. Viani), ‘Heroïsch torso’ (M. Mascherini)
(Foto Filip Tas, Antwerpen).
die in de openlucht opgesteld kunnen worden.
Skulpturen die wegens het materiaal waarin ze werden uitgevoerd, of door hun klein formaat niet in de vrije natuur geplaatst mogen worden, zijn ondergebracht in de tot tentoonstellingszaal aangepaste Oranjerie. Na verloop van een tiental jaren bleek deze eveneens te klein om al die beelden een geschikt onderdak te bezorgen. Noodgedwongen moesten vele in een bergplaats worden ondergebracht, wat soms aanleiding gaf tot gewettigd protest, zowel bij sommige kunstenaars als van de zijde van het publiek. Er diende naar een oplossing te worden gezocht. Architekt Renaat Braem ontwierp een paviljoen dat achteraan in het Middelheimpark werd opgetrokken. Het gebouw dat in 1971 voor het publiek werd geopend, is slechts een deel van het gehele projekt.
Het grootste gedeelte van de beelden van de museumverzameling waarvan de opstelling een interieur vereist, kon erin worden opgesteld. Maar het Schaakspel van Vic Gentils kon men er niet naar behoren opnemen, evenmin als latere aanwinsten.
Het is dan ook duidelijk dat de tweede faze van het paviljoenkompleks dringend aan de beurt zou moeten komen.
Omstreeks dezelfde tijd waarin het Openluchtmuseum ontstond, is het denkbeeld gerijpt om geregeld tentoonstellingen van moderne beeldhouwkunst in Middelheim te organiseren. De eerste die er werd gehouden, ‘Beeldhouwkunst 1900-1950’, had, zoals wij reeds vermeldden, een zo groot sukses dat velen erop aandrongen, dat het projekt later nog eens zou worden herhaald. Die tentoonstelling omvatte toen 167 beelden, komende uit een tiental landen en ze werd in een paar maanden door ca. 125.000 personen bezocht!
Aangemoedigd door dit sukses - destijds volkomen onverwacht voor een tentoonstelling van moderne kunst - werd reeds
| |
| |
Algemeen zicht (Foto Filip Tas, Antwerpen).
het jaar daarop een nieuwe ekspositie ingericht. Naast een selektie van werken van Belgische beeldhouwers, werden nu in Middelheim de beelden getoond die intussen voor het nieuwe museum werden aangekocht. Deze tentoonstelling kreeg de titel mee ‘Openingstentoonstelling van het Stedelijk Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst’. Hoewel veel beperkter van omvang dan de vorige, trok deze eveneens veel belangstelling.
Dit tweevoudige sukses heeft ertoe geleid om de twee jaar de zogenoemde ‘Biënnales’ in te richten. Deze benaming werd voor het eerst in 1953 aangewend toen met de eigenlijke reeks een aanvang werd gemaakt. De toen ingerichte tentoonstelling werd als Tweede Biënnale aangekondigd.
De vraag wordt soms gesteld of de Biënnale van Venetië die reeds van vóór Wereldoorlog I geregeld werden ingericht, niet tot voorbeeld hebben gediend bij het nemen van het besluit om ook in Middelheim een dergelijk initiatief uit te werken, zij het dan uitsluitend gewijd aan moderne beeldhouwkunst.
Het valt niet te ontkennen, dat wat in Venetië werd gerealiseerd, inspirerend heeft gewerkt. Overigens werd reeds vroeg sympatiek kontakt opgenomen met de leidende figuren ervan. Ook werd besloten de biënnales in Middelheim telkens in een ander jaar dan die van Venetië te houden, d.w.z. tijdens de zomermaanden van de oneven jaren. Maar meteen dient hieraan te worden toegevoegd dat beslist werd de selektie van de kunstwerken op een totaal verschillende wijze te laten gebeuren. Het is bekend dat voor de Biënnales
| |
| |
Algemeen zicht met op de voorgrond ‘De Profeet’ van Pablo Gargallo (Foto Filip Tas, Antwerpen).
van Venetië elk deelnemend land, - meestal door middel van een kommissaris, een komitee of een ministeriële dienst - zelf de keuze maakte van zijn eigen inzending. Voor Middelheim werd beslist de selektie toe te vertrouwen aan eigen advieslichamen. Dit sluit niet uit dat dokumentatie werd opgevraagd en inlichtingen werden ingewonnen van buitenlandse deskundigen en bevoegde organisaties en dat men openstond voor suggesties van anderen.
Dit had zeker als gunstig gevolg dat kunstenaars die ongetwijfeld geen toelating zouden hebben verkregen om buiten de grenzen van hun eigen land te eksposeren, om welke artistieke of andere reden dan ook, nu de kans hebben gekregen om hun werken in Middelheim tentoon te stellen.
Soms was men nochtans verplicht af te wijken van het principe de keuze door een eigen advieslichaam te laten verrichten. Dit was het geval wanneer de grote afstanden van het land van herkomst, en/of de al te beperkte financiële middelen de verplaatsing van een delegatie naar die landen uitsloten.
Het inrichten van deze Biënnales was en is nog steeds een gedurfde onderneming. Het is inderdaad een feit, - en dit véél meer in vroegere jaren dan nu, - dat slechts weinig kunstenaars in twee jaar tijds beelden realiseren die door hun afmetingen of konceptie geschikt zijn om in de openlucht te worden geplaatst. Het boetseren van grote beelden, het kappen of het gieten in brons stellen aan de beeldhouwers zoveel materiële eisen, dat normaal niet op een grote produktie kan worden gerekend. Het aanwenden van nieuwe materialen heeft hier wel grotere mogelijkheden geschapen. Het gevaar voor Middelheim was niet denkbeeldig
| |
| |
Algemeen zicht op Middelheim. Op de voorgrond het werk ‘In betrekking staande figuren’
van Bernard Heiliger (Foto Filip Tas, Antwerpen).
dat men teveel kleine werken zou moeten tonen, en met de grote skulptuur in herhalingen zou vervallen.
Samen met Ossip Zadkine en Henry Moore werd naar een formule gezocht om dit te voorkomen. Er werd besloten dat iedere Biënnale als ‘hoofdschotel’ een uitgebreid overzicht zou bieden van de ontwikkeling van de beeldhouwkunst in een bepaald land (of een overzicht van een bepaalde stijlrichting). Rond deze ‘retrospektieve’ kern zouden dan kleinere selekties uit andere landen worden getoond, met in principe uitsluitend beelden van levende kunstenaars, liefst ontstaan in de afgelopen twee jaren.
Zo bracht 1953 een indrukwekkende retrospektieve van de Italiaanse skulptuur, van het einde van de negentiende eeuw tot het begin der jaren vijftig. In 1955 was de hoofdschotel gewijd aan Frankrijk, van Rodin tot op dat ogenblik. 1957 bood een grondige kennismaking met de Duitse, Oostenrijkse en Zwitserse plastiek, waarover een Duits kunstkritikus schreef dat hij nog nooit zo'n belangrijk overzicht van de Duitse beeldhouwkunst in eigen land had gezien.
Indrukwekkend was ook het overzicht van de Britse skulptuur tijdens de 5e Biënnale in 1959. 1961 was in hoofdzaak gewijd aan recent werk van beeldhouwers in de Benelux. In 1967 werd de formule enigszins aangepast om het gevaar van ‘verstarring’ te voorkomen, door meer afwisseling. Naast een beperkter selektie uit Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk werd uit andere landen één kunstenaar uitgenodigd met een tiental werken. Een fototentoonstelling ‘Liaison des Arts’ toonde daarbij op bevattelijke en didaktische wijze de mogelijkheden van integratie van de beeldhouwkunst in de architektuur.
Van dan af worden de Biënnales ingericht op de terreinen Middelheim-Laag. Tevoren hadden ze plaats in het eigenlijke Middelheimpark. De ruimte voor de tweejaarlijkse tentoonstellingen was ontoereikend
| |
| |
Algemeen zicht op Middelheim
(Foto Filip Tas, Antwerpen).
geworden door de voortdurende uitbreiding van de museumkollektie. 1965 toonde de jonge generaties uit de E.E.G.-landen met daarnaast een kleine retrospektie Ernest Wijnants.
Het gezichtsveld werd geografisch verruimd toen in 1967 beeldhouwkunst uit Hongarije, Joegoslavië, Polen, Roemenië en Tsjechoslavakije werd getoond. Een kleine selektie van Japans beeldhouwwerk werd daaraan nog toegevoegd.
Dit overzicht gaf de mogelijkheid tot kennismaking met werken van kunstenaars die in het Westen grotendeels totaal onbekend waren.
De 10e Biënnale bracht, naast selekties uit enkele Westeuropese landen, voor de eerste maal werk van Spaanse artiesten en in Europa verblijvende Zuid-Amerikanen.
De wens om ook skulptuur van buiten Europa te tonen, die zich reeds tevoren schuchter had gemanifesteerd, kwam treffend tot uiting op de 11e Biënnale in 1971 waar een 80 werken werden getoond uit Noord- en Zuid-Amerika. Afzonderlijk werd, ter gelegenheid van de 25e verjaring van het Belgisch-Nederlands Kultureel Akkoord, een belangrijke Nederlandse inzending geëksposeerd nabij het pas geopende paviljoen.
1973 toonde opnieuw een overzicht van recent werk uit Duitsland, Italië, Oostenrijk en Zwitserland. De 13e Biënnale gaf een ruim overzicht van de hedendaagse Japanse skulptuur, omringd door een selektie uit India en Turkije. In dezelfde periode werd in de Oranjerie van het Middelheimpark beeldhouwwerk getoond van de leden-beeldhouwers van het Werkkomitee, die zovele jaren onvermoeid hun krachten aan deze opzet hebben gewijd. Het was een blijk van erkentelijkheid naar aanleiding van het vijfentwintig jarig bestaan van Middelheim.
De betekenis van de Biënnales voor de bekendmaking van de beeldhouwkunst kan in dit ‘land van schilders’ moeilijk
| |
| |
Algemeen zicht met op de voorgrond ‘Eindeloze kronkel’
van Max Bill (Foto Filip Tas, Antwerpen).
worden onderschat. De vele tienduizenden die telkens naar deze manifestaties kwamen, hebben in al die jaren de evolutie van de beeldhouwkunst, in haar menigvuldige aspekten en strekkingen, kunnen volgen.
Sommige biënnales hebben retrospektieve overzichten van de skulptuur in één land gebracht, van een omvang en kwaliteit als nog nooit in dat land zelf werd georganiseerd.
Vanzelfsprekend stonden niet alle biënnales op hetzelfde hoge peil, en waren er af en toe inzinkingen te bespeuren. Dit hing soms samen met budgettaire beperkingen, met een zekere tijdelijk optredende ‘vermoeienis’ - het is geen kleinigheid om gedurende jaren zoiets vol te houden! - soms ook met de beperkte selektiemogelijkheden wanneer men zich ter plaatse niet op de hoogte had kunnen stellen. Voor Middelheim zelf, voor de opbouw van de verzameling, zijn de Biënnales van grote betekenis geweest: nieuwe of minder gekende werken die op deze tentoonstellingen de aandacht trokken, konden na zorgvuldige konfrontatie definitief voor de kollektie worden verworven.
Op zichzelf beschouwd is het geen absolute nieuwigheid beelden in de openlucht te plaatsen. Een renaissancetuin of een barokpark kan men zich niet voorstellen zonder beelden. Maar deze hebben meestal een louter dekoratieve of allegorische funktie. De moderne beeldhouwers hebben de uitdaging van de eindeloze ruimte aanvaard. Velen onder hen werken zelfs in openluchtateliers. Want skulptuur rekent af met ruimte, heeft behoefte aan licht. Een beeld doet het binnenshuis anders dan in de openlucht: naarmate het meer met ruimte te maken heeft, zal het in de openlucht beter tot zijn recht komen. Buiten
| |
| |
Algemeen zicht (Foto Filip Tas, Antwerpen).
opgesteld ondergaat een skulptuur bovendien de invloed van het wisselend spel van seizoenen, weersomstandigheden, het moment van de dag. De vroege ochtend of de middag, het prille voorjaar of de volle zomer scheppen een totaal andere atmosfeer die steeds andere aspekten van de beelden aksentueert. Een beeld is plastisch, driedimensionaal, d.w.z. dat men er gewoon omheen moet wandelen om er goed kennis mee te maken. Op die manier wisselen de vormen ook steeds, en wordt het een boeiend spel van open en gesloten partijen die elk hun eigen waarde hebben. Daarom is de opstelling in een park als Middelheim zo aantrekkelijk, zo vanzelfsprekend. Men loopt er vrij rond, zonder opgelegd parkoers, men blijft net zolang (of net zo kort) bij een beeld kijken als men maar wil.
In hun dialoog met de natuur leggen de beelden getuigenis af van de scheppingskracht van de kunstenaar. In sereen gepolijste vormen, in agressief ruwe steen, in dynamisch-barokke komposities of nog in meditatieve bezonkenheid openbaart de beeldhouwer de impulsen van zijn innerlijkheid.
Zelden nog was de beeldhouwer in staat om, zoals tans, autonoom en ongehinderd, in een hem eigen vormentaal en in een zo diverse arsenaal van oude en nieuwe materialen, gestalte te geven aan de gevoelens die hij vertolken wilde of de boodschap die hij brengen wou.
Weerspiegelt dit niet op treffende wijze het respekt voor het individu in het zoeken naar het wereldbeeld van onze twintigste eeuw, waar een schijnbare heterogeniteit op het eerste gezicht bevreemdend kan aandoen? Berust trouwens deze zogenaamde tegenstrijdigheid niet in de natuur van de mens zelf?
| |
| |
Het ruimtebewustzijn dat zo typisch van deze tijd is en soms zo gekompliceerd werkt, wordt in de beeldhouwkunst levend, doordrongen van diep-menselijke belevenissen: de onrust, de angst, het speelse, het sublieme, het tragische, dit alles in een uiterst geschakeerde vormgeving. Voornamelijk de beeldhouwkunst verliet de anekdote om alleen het essentiële in de mens te beroeren. Door de bezieling die de skulpturen in zich dragen, zullen zij van ons bewustzijn bezit nemen. Bij een bezoek aan het museum Middelheim is het bijzonder boeiend om in de vrije en losse opstelling van de beelden samenhangen, evoluties of tegenstellingen te ontdekken, terwijl bepaalde aspekten die de beeldhouwkunst sinds haar vernieuwing, van het einde van de 19e eeuw af typeren, duidelijker worden. Nationaliteit of kronologie zijn hier van minder belang, de ingreep op onszelf of op onze omgeving zijn van meer essentiële betekenis.
Vanzelfsprekend wordt Middelheim het drukst bezocht wanneer de Biënnales worden gehouden. Het is niet uitzonderlijk dat tal van personen, - vooral buitenlanders, - er een volledige dag aan besteden. Maar buiten de biënnale-periodes brengen zeer veel binnen- en buitenlandse bezoekers gaarne enkele leerrijke en aangename uren door in het unieke beeldenpark.
Niet alleen in de lente en in de zomer is een bezoek aan Middelheim een hele belevenis. Maar ook in de herfst en zelfs in de winter wanneer het licht op sommige dagen bijzonder mooi en stemmig kan zijn en de omhullende warmte van het menselijk kreatieve met de kilte van de atmosfeer kontrasteert. Dat in een oase van rust voortdurend vernieuwing kan worden gevonden, daarin ligt de stimulerende kracht besloten voor de betekenis en het sukses van Middelheim.
|
|