Ons Erfdeel. Jaargang 20
(1977)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Nederlands in het buitenland
| |
[pagina 7]
| |
te zien. Ze vonden ze moeilijk bij Vondel, maar duidelijker bij Couperus, Elsschot en bij moderne literatoren. Daar kregen zij de belangstelling voor een literatuur die zij... niettemin toch altijd tweederangs gevonden zouden hebben. Die literatuur begon hen te fascineren omwille van de bijzonder sociale struktuur. Dat is de reden waarom ik zei dat het idee dat de neerlandistiek in de Departments of German literature thuishoort, “a kiss of death” is’ (p. 49). Ik kan niet nalaten de rest van Smits woorden te citeren: ‘In de eerste plaats zijn in Amerika Germanic Departments doodlopende sloppen. Bij de weinige belangstelling die er voor talen bestaat komt het Duits er het slechtst van af. Gezien de geringe belangstelling zijn de studenten een weinig alerte groep. Over het algemeen bestaand uit zeer bejaarde Duitse emigranten die een Duits doktoraat willen halen omdat zij de taal al kennen. U begrijpt dat dit niet de mensen zijn waar wij het voor de verspreiding van de Nederlandse kultuur van moeten hebben. In hoeverre dit ook waar is voor de Europese toestanden kan ik niet beoordelen, maar in de Amerikaanse toestand is het nodig zo snel mogelijk uit deze sfeer weg te komen.’ Kollega Smit is een betere historikus dan een verslaggever. Het feit dat de beste Nederlandse curricula zijn ondergebracht binnen Duitse afdelingen van Amerikaanse universiteiten met wereldfaam spreekt hem al voldoende tegen. (Berkeley, Bloomington, UCLA, Austin). Zijn eenzijdige sociologische benadering van literatuur, belemmert elk inzicht in de ars poetica. Ik was geschokt door Smits sofistisch oordeel! Niettegenstaande mijn kritiek op Smits analyse van het Nederlandse programma, maakte hij enkele interessante opmerkingen die, indien beschouwd als suggesties, nieuwe levenskracht aan de Nederlandse curricula in de Verenigde Staten kunnen geven. In mijn bespreking over het belang van de Nederlandse studiën in het buitenland, zal ik van tijd tot tijd terugkomen op Smits specifieke suggesties. Maar wat voor soort studenten is geïnteresseerd in de Nederlandse kultuur uit Nederland en België? Het antwoord is eenvoudig: vele soorten. Naarmate de wereld kleiner wordt en de kommunikatie tussen de verschillende kulturen direkter, ontstaan steeds minder esoterische gebieden van interesse en onderzoek. Amerikaanse studenten zijn veel bereisd en velen hebben Nederland of België bezocht. Degenen die geïnteresseerd zijn in algemene literatuur zijn ook geïnteresseerd in Nederlandse literatuur. Studenten in kunstgeschiedenis, politieke en sociale wetenschappen, taalwetenschap, teologie, architektuur, psychologie en geschiedenis pogen steeds meer hun horizon te verruimen. De vooruitgang in sommige van deze wetenschappen brengt hen ook nader tot Nederland en België. Wanneer men bedenkt dat naast deze betrekkelijk nieuwe wetenschappen, een ongekende interesse is ontstaan voor de koloniale geschiedenis van de Derde Wereld, zoals die van Belgisch Kongo of Indonesië, de Nederlandse Antillen en Zuid-Afrika, dan wordt het duidelijk dat er een grotere interesse is in de sociaal wetenschappelijke aspekten van de Lage Landen dan in de taal en literatuur van één speciaal land. Het is betreurenswaardig dat de buitenlandse universiteiten in het algemeen en de Amerikaanse universiteiten in het bijzonder zo weinig initiatief hebben getoond tot het opzetten van specifieke studiecentra ter bestudering van de verschillende kulturele en historische aspekten van beide landen. Professor Smit heeft hier werkelijk een goede opmerking gemaakt.
Het lijkt op het eerste gezicht vreemd dat geïnteresseerden in een ‘tweederangs’ | |
[pagina 8]
| |
literatuur, zoals Professor Smit dat noemde, toch in staat waren om programma's in de Nederlandse taal en literatuur op te zetten in een dertigtal Amerikaanse universiteiten en kolleges, en dan nog binnen de Duitse afdeling. Ofschoon sommige programma's alleen elementaire Nederlandse taallessen omvatten zijn er toch goede Nederlandse programma's die uitzicht op een kandidaats- en doktoraatsgraad bieden. Nederlands is kennelijk toch geen ‘second rate’ taal. (Smit: ‘... zoals het Koreaans, het Samoees of welke andere taal ook. Het merkwaardige is dat aan Columbia University het Nederlands lange tijd samen met het Koreaans tot een groep van “critical languages” heeft behoord, waarbij niemand meer wist wat het woord “critical” eigenlijk ooit had betekend.’ (p. 46)
Desalniettemin blijft het een verbazingwekkende prestatie dat een Amerikaanse universiteit Nederlandse kursussen geeft. De ekonomische druk op het hogere onderwijs is zodanig dat alleen de belofte van een groot aantal geregistreerden de universiteit ertoe kan bewegen om een of twee Nederlandse kursussen in het curriculum op te nemen. Daarnaast moet het aantal ingeschreven studenten hoog genoeg blijven om zo'n klas in stand te houden. Deze eis heeft enerzijds een verzwakkend effekt op de Nederlandse studiën in de Verenigde Staten. Anderzijds zijn er een aantal leraren die op sommige universiteiten Nederlands geven, en dit vrijblijvend, naast hun normale dagtaak. Ik weet dat in verschillende gevallen deze toewijding en vasthoudendheid er toe leidden om Nederlands in het programma op te nemen. Maar welke richting moet een Nederlands programma extra muros nu volgen? Wat zijn de kansen om een afgerond programma op te zetten? Waar komen de studenten vandaan? Welke kursussen moeten worden aangeboden?
Men kan, naar mijn mening, deze vragen het beste zakelijk beantwoorden. De voornaamste vraag betreft de interesse en behoefte. In welke kursussen zijn studenten geïnteresseerd? Wat is de akademische noodzaak? Vervolgens, over welke middelen beschikt de universiteit? Heeft een universiteit een getrainde staf om de gewenste kursussen te geven? En, net zo belangrijk, heeft de universiteit een biblioteek en voldoende materiaal om in een Nederlands programma te voorzien?
Legitieme vragen zoals deze zijn helaas moeilijk te bespreken op nationale vergaderingen, zoals de Modern Language Association die jaarlijks bijeenkomt en een Nederlandse afdeling heeft. Het is betreurenswaardig dat Amerikaanse neerlandici vaak net zo defensief worden als Professor Smit offensief werd. Elk van ons is geneigd om zijn eigen programma als beter te beschouwen dan dat van een andere universiteit. Veel tijd wordt verspild met het verdedigen van een programma, terwijl men juist zou moeten zoeken naar wegen ter verbetering of verandering. Het komt zelfs voor dat een neerlandikus liever een potentiële student verliest, dan deze laatste te verwijzen naar een universiteit die precies het soort programma biedt dat hem interesseert. Zulke kinderachtige overwegingen bevorderen niet een studie waarvoor een markt bestaat. Maar de dialoog moet aan de eigen universiteit beginnen. Om het antwoord te vinden op de vraag van de studenten-interesse, moet de neerlandikus eerst vaststellen of deze belangstelling diep en wijd genoeg is om een kursus te kreëren die jaarlijks of misschien om de twee jaar gegeven kan worden. De speciale interesses en prioriteiten kunnen verschillen per universiteit, streek of jaar. Studenten aan de universiteit van Hawaii bijvoorbeeld, zijn meer geïnteresseerd in de geschiedenis van de Nederlandse koloniën of in literatuur over Indonesië, dit in tegenstelling | |
[pagina 9]
| |
tot studenten op het vasteland van Amerika. Zo zullen studenten aan de universiteit in Michigan waarschijnlijk meer geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van de eerste Nederlanders die zich daar vestigden, dan studenten in Texas, waar geen vestigingen plaatsvonden. Een programma moet dergelijke interesses weerspiegelen. Maar om op ons tema terug te komen, zal ik enkele van mijn ervaringen beschrijven aan de universiteit van Californië in Berkeley, waar de Prinses Beatrix leerstoel der Nederlandse taal, literatuur en kultuur zich bevindt. Toen ik in 1966 op de fakulteit in Berkeley kwam, als Germanist gespecialiseerd in de 18e eeuw, werd me gevraagd om in twee opeenvolgende klassen les te geven in elementair Nederlands. Gedurende de gesprekken met de administratie van de Duitse afdeling, gaf ik met tegenzin toe aan hun wensen om de Nederlndse taal in mijn programma op te nemen en eiste ik dat ik niet meer dan 50% van mijn tijd aan het Nederlands zou hoeven te wijden. Ik was namelijk een goed opgeleide Germanist, aangesteld om de literatuur over de Aufklärung, Sturm und Drang, Goethe en Schiller te doceren. Nederlands werd sinds 1948 met tussenpozen onderwezen aan de universiteit van Californië. Er bleek een redelijke opkomst te zijn voor mijn eerste klas in de Nederlandse taal en ook voor de daaropvolgende klas. Binnen twee jaar waren de klassen zo gegroeid dat ekstra klassen moesten worden toegevoegd. Aangezien ik nog steeds vastbesloten was om het grootste deel van mijn tijd en energie aan de Duitse literatuur te wijden, stelde ik een van onze studenten in Duits (een Nederlander) aan als assistent voor de ekstra klassen. Steeds meer studenten wilden echter voortgaan met de bestudering van aspekten van de Nederlandse taal of literatuur en de behoefte aan nog meer klassen werd duidelijk. Ik voegde een derde klas aan het programma toe. Deze beslissing werd door de Duitse afdeling toegejuicht. Daar studenten in Zuid- en Zuid-Oost Aziatische studiën - waar ook Indonesisch wordt onderwezen - werden aangemoedigd om Nederlands te leren, leidde de grote opkomst voor deze derde klas spoedig tot het vormen van een vierde. Ik vond studenten van Nederlandse nationaliteit op de universiteit die bereid waren om als assistent te fungeren. Op een gegeven moment zag ik me omringd door vier assistenten die me bijstonden in het doceren van elementair en gevorderd Nederlands. Ikzelf onderwees de vierde klas: gevorderd Nederlands, waar ik de studenten korte verhalen uit huidige Nederlandse literatuur liet lezen. Hermans, Mulisch, Claus, Wolkers, Reve, Ruyslinck en Boon werden met plezier gelezen. Ik was aangemoedigd door het entoesiasme van mijn studenten en mijn groeiende belangstelling in hedendaagse Nederlandse schrijvers bracht me op het idee ook les te geven in Nederlandse literatuur. Via Manfred Wolf, een kollega verbonden aan de S.F. State University, hoorde ik dat Adriaan van der Veen in het Engels een zeer geslaagde kursus Hedendaagse Nederlandse Literatuur gaf. Aangezien ik voorzitter was van het komitee van de Duitse afdeling dat beslist over het bestaan en verloop van de verschillende kursussen, was het niet moeilijk hen te overtuigen van de wenselijkheid in het Engels een kursus Literatuur van de Lage Landen te doceren. Zoals in San Francisco, bleek deze kursus ook een sukses te zijn in Berkeley. Er bestonden nu dus vijf permanente kursussen binnen het Nederlandse programma en ik werd er steeds meer bij betrokken. De bevrediging die het gekreëerde programma gaf vormde een stimulans tot perfektie. De Duitse afdeling gaf toestemming tot het vormen van nóg een kursus, aangemoedigd door een bescheiden doch konstante opkomst | |
[pagina 10]
| |
van studenten in de vijf andere klassen. Ik wilde nl. graag een kursus introduceren die de literatuur in de Nederlandse taal zou behandelen en waarbij de studenten hun research ook in het Nederlands zouden schrijven. De studenten waren echter niet genoeg gevorderd om aan dit vereiste te voldoen, zodat eerst een kursus Advanced Conversation and Composition werd gegeven. Deze kursus werd een jaar later gesplitst in Advanced Conversation en Advanced Composition. Om goedkeuring te krijgen voor zoveel kursussen, bracht ik mijn klasse-uren terug van vier tot drie uur, en gaf nog een ekstra klas les. In deze tijd stapte ik volledig over van de Duitse naar de Nederlandse sfeer.
Gedurende de eerste vier jaar dat ik in Berkeley les gaf, bleef ik voorzitter van de biblioteek van de afdeling, een ondankbare positie die geen van mijn kollega's wenste over te nemen. Mijn taak bestond uit het schrijven van verzoeken om nieuwe boeken, vnl. over het Duits en de Duitse linguïstiek. Een ander aspekt van deze taak bestond uit het kontroleren van de financiën, en ik kwam tot de ontdekking dat honderden dollars jaarlijks niet werden besteed. Donaties en een genereus budget van de universiteit voor boeken voor deze nationaal erkende afdeling waren hier de oorzaak van. Ofschoon onze universiteitsbiblioteek reeds een aardige verzameling van Nederlandse boeken bezat, waren er veel lakunes. Via het universiteitsfonds bestelde ik alle belangrijke Nederlandse literatuur en maakte daarnaast gebruik van subsidies van de Nederlandse en Belgische regering om recente ‘belles lettres’ en tijdschriften te verwerven. Op het moment zijn er meer dan 85.000 boeken, tijdschriften en artikelen over de Nederlandse literatuur en kultuur te vinden in de biblioteek.
De vooruitgang binnen de biblioteek en de uitbreiding van het Nederlandse studieprogramma brachten me tot de overtuiging dat er inderdaad behoefte bestaat in de Verenigde Staten aan een goed programma in Nederlandse studiën die studenten een goede akademische graad geeft. Ofschoon ik het onderwijzen van letterkunde prefereer, ben ik ervan overtuigd dat de meeste studenten, geïnteresseerd in Nederland, ook belangstelling hebben voor de sociale wetenschappen. Mijn vermoeden werd bevestigd, toen er een grote belangstelling bleek te zijn voor een nieuwe kursus in de sociale, politieke en kulturele instellingen van Nederland. Ook deze kursus gaf ik in het Engels. Het bleek een goed idee, omdat de kursus een indikatie was van de mate van belangstelling voor Nederland. De literatuur bestond uit tijdschriften zoals Delta (niet meer in omloop), en Holland Herald, boeken zoals The Pillars of Society, door William Shetter, The Modern Netherlands door Frank Hugget, Dutch Society, door Johan Goudblom en informatieve brochures van de Nederlandse en Belgische regeringen.
Het spreekt natuurlijk vanzelf dat een uitgebreid programma een grote staf vereist. En dit is nu juist een van de knelpunten waardoor het Nederlandse studie-programma nog steeds beperkt is gebleven. Er bestaan echter wegen om het programma uit te breiden met een minimale vergroting van de staf. Elke neerlandikus moet dit probleem op zijn wijze oplossen. Ik vroeg het advies van deskundigen binnen de Duitse afdeling en vond twee kollega's met belangstelling voor het Nederlandse programma. Een filoloog, wiens proefschrift over de Nederlandse taal handelde, bleek bereid af en toe een kursus te geven in Nederlandse taalkunde, ofschoon zijn voornaamste taak bestaat uit het onderwijzen van Duitse taalkunde. Mijn andere kollega, gespecialiseerd in Duitse barok en de middel- | |
[pagina 11]
| |
eeuwse epiek, was bereid nu en dan les te geven in Middelnederlands. Beiden voorzagen in de behoefte om Middelnederlands te onderwijzen met het aksent op literatuur en taalkunde. En zo werd een jaarlijkse kursus Middle Dutch toegevoegd aan het Nederlandse programma.
De afdeling Geschiedenis bood weer andere mogelijkheden. Het bleek dat een professor die een jaarlijkse kursus in de geschiedenis van de Republiek der Nederlanden gaf, op het punt stond met pensioen te gaan. Ik nam kontakt op met twee andere professoren in de geschiedenis die ook geïnteresseerd waren in Nederland en wees op de noodzaak van het voortbestaan van deze kursus. De kursus is tans een vereiste voor studenten wier hoofdrichting Nederlands is. Beide professoren in de geschiedenis en mijn kollega's uit de Duitse afdeling zijn nu verbonden aan de Nederlandse fakulteit. Eenzelfde toenaderingswijze werd gevolgd t.a.v. een bekend professor in de kunstgeschiedenis, wiens speciale belangstelling uitgaat naar de Nederlandse kunst van de 16e en 17e eeuw en t.a.v. een Duitse taalkundige verbonden aan een onafhankelijke afdeling van Taalkunde. Beiden waren eveneens ontvankelijk voor het idee om toe te treden tot de fakulteit van een nieuw interdepartementaal programma van Nederlandse studiën. Een bekend Nederlands filosoof (en deskundige in Sanskrit) bleek eveneens bereid het programma te steunen. Het resultaat van een dergelijke vereniging van professoren, gespecialiseerd in de Nederlandse taal, kultuur en geschiedenis, was onmiddellijk zichtbaar door de grote opkomst van studenten. Zo werden de studenten in de Germaanse taalkunde zich bijvoorbeeld bewust van het feit dat het Nederlandse programma zeer aantrekkelijk was als bijvak. Studenten in Nederlandse en Vlaamse geschiedenis of in kunstgeschiedenis voelden zich steeds meer aangetrokken tot de taal en literatuur, waardoor tegelijkertijd het nijpende probleem van onvoldoende opkomst werd opgelost. Met andere woorden, de suggesties van Professor Smit op de Universiteit van Columbia worden in Berkeley verwezenlijkt, en nog wel binnen het kader van de Duitse afdeling! De uiteindelijke doelstelling bepaalt echter het kwalitatieve verschil, omdat men, mijns inziens, zou kunnen beginnen, maar zeker moet eindigen, bij de Nederlandse taal en haar kreatieve ekspressie: Nederlandse literatuur. Ofschoon ik het enerzijds eens ben met kollega Smit als hij zegt dat ‘de taal niet gans het volk is’, ben ik toch anderzijds van mening dat de taal de grote slagader van een volk is. Het Nederlandse studie-programma (Dutch Studies) in Berkeley, dat een kandidaatsgraad biedt, heeft zijn sukses voornamelijk te danken aan de grote steun van de Nederlandse en Belgische regeringen. De aktieve belangstelling van het Nederlands Konsulaat in San Francisco en de Koninklijke Nederlandse Ambassade in Washington, D.C. vormden een stimulans voor de groei van het Nederlandse centrum. Daarnaast kreeg de Nederlandse fakulteit volledige medewerking van alle geledingen binnen de universiteit; van de Duitse afdeling tot de Rektor Magnifikus. Studiebeurzen zijn beschikbaar voor studenten met hoofdvak Nederlands en voor doktoraat-studenten met bijvak Nederlands en dat maakt het programma ekstra attraktief voor de studenten. Het Nederlandse studieprogramma in Berkeley omvat tans 22 officieel realiseerbare en regelmatig gegeven kursussen in de Nederlandse taal en literatuur en 8 kursussen in de sociale wetenschappen en linguïstiek die ermee verband houden. De taal- en literatuur-kursussen worden onderwezen door één hoogleraar, één wetenschappelijk medewerker en twee as- | |
[pagina 12]
| |
sistenten; allen geven uitsluitend onderwijs in het Nederlands. Enkele van de gevorderde kursussen worden om het jaar gegeven - een zware taak voor de staf die toch al zo veel verschillende klassen onderwijst. Maar dat was te verwachten. Eén van mijn kollega's in taalkunde heeft het plan opgevat volgend jaar een kursus in het Fries te geven, en dit op verzoek van de studenten. Een dergelijke belangstelling - in Berkeley en elders - geven de Nederlandse programma's in het buitenland vaak een dynamiek die in scherp kontrast staat tot de ‘doodlopende sloppen’ die Professor Smit beschrijft. Zonder vitaliteit is edukatie überhaupt onbestaanbaar en de voorzitter van een Nederlands studieprogramma in het buitenland moet deze vitaliteit bij uitstek zien te bewaren.
Iedereen die de programma's neerlandistiek in Amerika aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpt, zal tot de konklusie moeten komen dat zij, vaak nog in de kinderschoenen staande, bijna overal levensvatbaar zijn, en in sommige plaatsen bijzonder gezond zijn. Ook zijn er vaak weinig bekende verrassingen: binnen een straal van 80 km van Berkeley, zijn er zo drie instellingen te noemen die Nederlands onderwijzen: de Universiteit van Stanford, West Valley Community College en het Defense Language Institute. Dr. Joris Duytschaever van de U.I.A. (Universitaire Instelling Antwerpen), onderwijst tans Nederlandse literatuur in Berkeley. Enkele jaren geleden heeft de Universiteit van Texas in Austin een Symposium over de Nederlandse letterkunde georganiseerd. Verscheidene neerlandici uit Nederland waren daarbij aanwezig. Enige tijd geleden vond een zelfde gebeurtenis plaats aan de Universiteit van New Hampshire. Daarnaast mag de jaarlijkse vergadering van de Modern Language Association, waar men onderzoekingen over taalkunde en literatuur presenteert, niet vergeten worden. Ik zou nog eindeloos veel meer voorbeelden kunnen geven.
Het Nederlandse studieprogramma in Amerika kan natuurlijk nog steeds verbeterd en uitgebreid worden. Ofschoon het Nederlandse studieprogramma in Berkeley leven is ingeblazen via de Prinses Beatrix Leerstoel van de Nederlandse regering, zou een leerstoel van de zijde van de Belgische regering het programma des te beter maken. Vlaamse schrijvers worden bestudeerd op Amerikaanse universiteiten, maar er bestaan slechts weinig kursussen over de Zuidnederlandse kultuur in het algemeen, terwijl er wel tekenen zijn van belangstelling van de zijde van de studenten. De Belgian-American Foundation heeft beurzen beschikbaar gesteld voor Amerikaanse studenten om in België te studeren. Indien de Belgische regering nu ook een Vlaams studieprogramma in de Verenigde Staten zou subsidiëren - misschien in samenwerking met een bestaande Nederlandse leerstoel - zou de taal, literatuur en kultuur van de Lage Landen verder kunnen bloeien. En dit is toch het hoogste ideaal van elke neerlandikus (of neerlandist) in het buitenland. |
|