Marinus de Jong 85 (Foto AMVC, Filip Tas.)
en niet zoals vele van de dodecafonisten. Bij hen is de dissonant een grauw middel dat niets zegt, niets uitdrukt.’ In zijn derde symfonie is Marinus de Jong trouw gebleven aan al die opvattingen en karakteristieken.
Die derde symfonie droeg de komponist op ‘in memoriam parentum meorum’. Zijn ouders waren op de laagste sport van de sociale ladder begonnen, doch door noeste arbeid had vader zich stilletjes aan opgewerkt tot een koopman met een eigen boerderijtje. Het is de herinnering aan die harde levensstrijd en het onwrikbare doorzettingsvermogen van zijn ouders die hem voor een groot gedeelte inspireerde tot het komponeren van dit opus 171. De majestatische aanhef in aeolische modus bijv. betekent voor hem zoveel als de wekroep tot energie om het leven met al zijn moeilijkheden en worstelingen te tarten. En toch is deze derde symfonie geen pessimistische bladzijde, evenmin een heroïsche partituur. Al komen er diverse stemmingen en gevoelsschakeringen in voor - zoals uit de verdere beschrijving wel mag blijken - herhaaldelijk drenkt de komponist ganse passages in een vreedzame, idyllische sfeer. Dat kan ons van Marinus de Jong niet verwonderen, wanneer wij weten dat hij te Oosterhout te midden van de bossen opgroeide en dat hij nu aan de rand van de Kalmthoutse heide woont. Vooral de zangerige lyriek en de vele interventies van hobo en Engelse hoorn versterken dat bucolische stemmingsbeeld. Bij de kreatie hadden wij meer dan eens de indruk te luisteren naar een ‘pastorale’ symfonie.
Het werk bestaat uit vier delen. Het eerste deel begint met een energiek en motorisch motief, dat in het verder verloop nog herhaaldelijk opduikt en ook struktureel een belangrijke rol speelt. Na die inleiding volgt het corpus van het eerste deel, dat in een vrije sonatevorm uitgewerkt is. Het viriele en stuwende hoofdtema wordt door de trompetten ingezet en bijna steeds door de koperen blaasinstrumenten voortgedragen; het zangerige en ietwat speelse tweede tema wordt daarna door de hobo voorgesteld en meestal door het hout herhaald. Ter afwisseling treedt nog een tweede cantilene op die door haar modale lijn een ingetogen karakter draagt. De snit en het ritme ervan zijn door de komponist bedoeld als een persoonlijke interpretatie van de gregoriaanse neumatiek. Aan het slot verschijnt opnieuw het aanvangsmotief, maar nu canonisch in augmentatione.
Het tweede deel is een passacaglia, gebouwd op een chromatisch dalend tema van acht maten in mixolydische toonaard Tussen de variaties op dat strakke ostinato werden korte intermezzo's gelast. Zowel de variaties als de intermezzo's zijn in een wisselende orkestratie en een kontrastrijke dynamiek gehuld, die varieert van een majestatische plechtstatigheid tot een eterische betovering o.m. van harp, celesta, carillon en marimba. Het geheel eindigt daarna in een vredige stemming.
Als derde deel volgt een burleske. Daarin evoceert de komponist het luchtige spel van nimfen, dat soms onderbroken wordt door de ietwat koddige dans van een honende sater. Het trio klinkt als een tedere idylle, doortinteld van vogelgekweel en woudbetovering. De vele solistische schakeringen en ongewone orkestkombinaties kleuren dat gedeelte impressionistisch.
De finale begint met een ‘maestoso’ van het koper, dat klinkt als een hymne. Het daarop aansluitend ‘allegro deciso’ beantwoordt in grote lijnen aan een rondovorm. Het refrein, een jeugdige en frisse melodie in een licht synkopische snit afgewisseld met drie strofen: de eerste is een oosterse dans in aeolische toonaard en o.m. begeleid door een Baskische trom, de tweede strofe bevat een triomfantelijke fraze door de vier hoorns unisono voorgesteld, en het derde koepiet met zijn snedig snarenspel leidt tot een spetterende epiloog op het aanvangsmotief en het hoofdtema.
Deze derde symfonie levert andermaal het bewijs van de onuitputtelijke inspiratie van de vijfentachtigjarige komponist, die hier een rijkdom aan melodische zinnen, wisselende ritmen en suggestieve klankkleuren heeft uitgestrooid. Ze is tevens een mooie staalkaart van zijn idiomatische stijl en technische vaardigheid met o.m een modale schrijfwijze met chromatische inslag, een breed ademende lyriek, een doorzichtige, sonore eufonie, en een soliede struktuur: beslist traditionele bestanddelen, doch waarmee Marinus de Jong nog boeiende muziek weet te schrijven.
Hugo Heughebaert