Ons Erfdeel. Jaargang 19
(1976)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 636]
| |
voor is dit boekje uit de Horizonreeks trouwens te gekondenseerd. Maar, voor al wie in Vlaanderen geregeld de berichtgeving over de hoofdstad leest of beluistert, is het een welkome gelegenheid om zijn inzicht in de recente ontwikkeling van de problematiek omtrent Brussel te verscherpen en zijn kijk op deze stad te toetsen aan die van een kenner en ‘betrokkene’.
De auteur van Brussel 2000, Karel de Witte (geb. 1921), was in de jaren dertig woonachtig in Watermaal-Bosvoorde en had als scholier rechtstreeks met de taalwetgeving van 1932 te maken. Na de oorlog was hij lid van de Brusselse redaktie van de Gazet van Antwerpen, waarvan hij later hoofdredakteur werd. In de jaren vijftig liet hij zich direkt in met de oprichting van het Vlaams Komitee in zijn woonplaats Wemmel, en bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen zette hij zich in voor de eenheidslijst van de Vlamingen aldaar. Zijn persoonlijke ervaringen ook in verband met de strijd rond de taalwet van 1963 verwerkte hij in zijn boek Brussel, open stad (1969), waarin hij een uitgebreid overzicht gaf van het probleem Brussel en pleitte voor aangepaste strukturen voor deze stad. De beschrijving van de huidige beheersstrukturen van Brussel en de daarbij horende vraag ‘Waar gaat het naartoe?’ vormen een belangrijk deel van het boekje Brussel 2000. De aard van de epiteta die Karel de Witte bij deze beschrijving gebruikt laten aan duidelijkheid niet te wensen over; we bloemlezen: ‘een warboel van jewelste, wanbeheer, opeenstapeling van instanties en diensten, Vlamingenplagerij, hoofdstedelijke Balkanrepubiiekjes, een brokje senatoren, de traditioneel-Belgische peer, een ongehoorde knoeiboel, roofbouw, onzinnig gecentraliseerd, grondspekulatie op een anarchistische wijze...’ Toch is K. de Witte wat de gelijkberechtiging van de Vlamingen en van de Nederlandse kultuur in Brussel betreft niet pessimistisch gestemd: ‘De sociale druk op de Vlamingen daalt... de promotiekansen voor de Vlamingen zijn de jongste jaren zichtbaar gestegen... (het) blijkt dat er, ondanks FDF en de rest, nog zoveel mensen radikaal-Vlaams stemmen. Het verfransingsproces is blijkbaar aan het verzwakken, zodat meteen ontkennend kan worden gereageerd op de profetie van de Anderlechtse politikus Simonet, voor wie de verfransing een onomkeerbaar fenomeen zou zijn... Ondanks de terugloop van de demografie, is de evolutie in het Nederlandstalig onderwijs dus niet zo slecht.’
Maar de problemen van de Vlamingen kunnen niet losgemaakt worden van die van de andere Brusselaars: de Franstalige Vlamingen, de Walen én de vreemdelingen. (In mei 1975 deelde de regering aan de Kamer mee dat globaal 38% van de leerlingen in het Brusselse lager onderwijs van vreemde afkomst is!’) - Wil Brussel een leefbare stad zijn voor alle delen van zijn bevolking dan moet het volgens K. de Witte aanvaarden dat de leiding over de agglomeratie toekomt aan een afgevaardigde van de regering met naast zich een agglomeratieraad waarin de Vlaamse minderheid volwaardig vertegenwoordigd is.
En dan moeten de bestuursorganen in aantal verminderd worden en moet hun bevoegdheid klaar afgelijnd worden. Je kunt je moeilijk voorstellen dat een Brusselaar zijn weg vindt in de doolhof van bestuursorganen: negentien gemeentebesturen; een Interkommunale voor het Gewest Brussel, een Planbureau voor Brussel, een Dienst voor Nijverheidsbevordering, een Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor Brussel (bevoegd voor ekonomische ekspansie), een Agglomeratieraad (die de leden van de beide Brusselse kultuurkommissies benoemt; is ook bevoegd voor ekonomische ekspansie), een Brusselse Gewestraad (ondanks zijn voorlopig karakter beschikt hij over uitvoerende kolleges in de vorm van ministerkomitees), en de Nederlandse en Franse kultuurkommissies (waarvan K. de Witte zegt dat ze de enigste Brusselse instanties zijn die ordentelijk en efficiënt werken).
De vice-goeverneur van de provincie Brabant is regeringskommissaris voor de hoofdstad Brussel. De Kultuurparlementen zijn bevoegd voor het kultuurbeleid ook in Brussel, maar dan weer niet voor de taalwetgeving aldaar en niet voor de taalwetgeving in de zes ‘randgemeenten’ die nochtans tot het Vlaamse grondgebied behoren en deel uitmaken van de (nog niet?) afgeschafte randfederaties. Op nationaal niveau is daar dan het ministerkomitee voor Brusselse aangelegenheden met een minister-voorzitter bijgestaan door twee staatssekretarissen waarvan één behoort tot de andere taalgroep!
De Brusselaar die in dit verwarde netwerk nog een patroon kan onderkennen is een kanjerd; de andere kan evenals wij groot profijt trekken van de lektuur van Brussel 2000. O. Vandeputte Brussel 2000 door Karel de Witte. Davidsfonds, Leuven. Horizonreeks nr. 34, 1976, 72 blz. |
|