vlaamse beweging
De Vrije Universiteit Brussel, een jonge instelling met een oude traditie.
Het voorbije jaar 1975 was buitengewoon rijk aan akademische verjaardagen. Enerzijds vierden de Leuvense en de Leidse Universiteiten respektievelijk hun 550ste en 400ste verjaardag, anderzijds verheugde de Brusselse universiteit zich erin op vijf jaar autonome werking te kunnen terugblikken. Tussen vijf eeuwen en vijf jaar ligt natuurlijk een wereld. Terwijl de enen, gesterkt door zovele jaren, met recht trots achterom kijken, geven de anderen er de voorkeur aan vanuit de enkele jaren die voorbij zijn, eerder de blik op de toekomst te richten
In wezen is de Vrije Universiteit Brussel echter veel meer dan dit voorbije lustrum, immers de filosofie die zij vertegenwoordigt wordt al bijna anderhalve eeuw belichaamd in de ‘Université Libre de Belgique’, later ‘de Bruxelles’ herdoopt. Daarom is de geschiedenis van de vijf jaar jonge V.U.B. paradoksaal genoeg zo oud als onze eigen nationale geschiedenis zelf.
De revolutie van 1830 en het ontstaan van het Koninkrijk België betekende niet alleen de onherroepelijke breuk op politiek vlak tussen de zuidelijke en noordelijke provincies der Nederlanden, zij was niet minder rampzalig wat de gevolgen op onderwijsgebied betroffen. Hoezeer ook de Voorlopige Regering en haar opvolgers zich in de geest van het ‘Unionisme’ toelegden op de uitwerking van onze basiswetten, evenzeer verwaarloosden zij de organisatie van het onderwijs in 't algemeen en het hoger onderwijs in 't bijzonder. Toen dan ook de Kerkelijke Overheid op 10 juni 1834 besloot te Mechelen een katholieke universiteit op te richten, was de verwondering, gevolgd door een zekere ongerustheid, groot in de eerder liberale milieu's van ons land. De reaktie liet niet op zich wachten en kwam in de vorm van een vinnige toespraak van de Brusselse advokaat Theodoor Verhaegen, ter gelegenheid van de Nachteveninasfeesten van de Loge ‘Les Amis Philantropes’ op 24 juni van hetzelfde jaar. Daar verdedigde hij de stelling dat men in geen geval aan het Episkopaat het monopolie van het hoger ondewijs mocht overlaten; aangezien de Loge zich ook voor onderwijsproblemen interesseerde, moest zij het dan maar op zich nemen een instelling op te richten die als tegengewicht zou dienen voor de geplande katolieke universiteit. We moeten deze gebeurtenissen natuurlijk stellen in funktie van de geestesgesteldheid van die tijd, die niet in het minst bepaald werd door onverdraagzaamheid der Kerk, verwoord in de Encykliek ‘Mirari vos’. Hierin stigmatiseerde Gregorius XVI in 1832 elke vorm van vrijheid van pers, opinie en geweten. Dit verklaart enigszins de snelle reaktie van de Brusselse liberale burgerij, die aldus bewerkte dat op 20 november 1834, amper 16 dagen na de opening van het Akademiejaar te Mechelen,
ook te Brussel een universitaire instelling haar deuren opende voor alwie onderwijs wou genieten ‘met het vrij onderzoek tot grondslag (art 1, statuten)’.
Tijdens de eerste jaren van haar bestaan had de jonge instelling, zich onafhankelijk opstellend zowel ten overstaan van de Kerk als van de Staat, te kampen met ontzaglijke financiële moeilijkheden en veel moedwillige tegenkanting van overheidswege. De enige instantie die zich over haar ontfermde was de Stad Brussel, die ondermeer zorgde voor een onderkomen in de gebouwen van het Oud Assisenhof (Paleis van Granvelle), van waaruit de universiteit pas in 1928 definitief zou vertrekken naar de gekende kampus aan het Terkamerenbos.
Alhoewel ontstaan in een sfeer van Brussels Franstalig liberalisme, kende de Universiteit onmiddellijk veel bijval in Vlaamse middens. Onder de eerste Vlaamse studenten die te Brussel hun diploma verwierven vallen te vermelden Tony Bergmann (1858), Jan Van Rijswijck (1876), Cesar de Paepe (1872), August Vermeylen (1894) en niet in het minst Lodewijk de Raet (1899), die zo fundamenteel de Vlaamse Beweging zal beinvloeden. Reeds zeer vroeg verenigden de Vlaamse studenten zich ondermeer in het ‘Taalminnend Studentengenootschap, Schild en Vriend’, vanaf